Als 't buiten regent
(ca. 1910-1920 )–Reinoudina de Goeje, Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 141]
| |
[pagina 143]
| |
Pop krijgt een naam.Op een morgen werd Rietje vroeg wakker. Pop sliep nog. Rie bukte zich om haar een kus te geven. Pop lag daar zoo lief. En ze was zoo'n trouw vriendinnetje voor Rie geweest. Ze had haar niet verlaten zoolang ze ziek was geweest, en nu ze weer beter was, nu zouden ze samen ook prettig spelen en plezier maken. Rie zette opeens een heel ernstig gezichtje. Er moest ook eerst nog iets erg | |
[pagina 144]
| |
gewichtigs gebeuren, - het kind moest nog een naam hebben. Rie had al aan alles gedacht. Ze wist wel een mooien naam, Diana, maar zoo heette de hond van oom Wim, en het moest voor Pop niet aardig zijn, een hondennaam te hebben, al was het nog zoo'n mooie. Verder vond ze geen enkelen naam mooi genoeg, alleen Charlotte. Maar dan zouden de menschen haar misschien Lotje noemen, en Sientje zou ‘Sarlotte’ zeggen, en dat wou Rie niet. De pop van haar nichtje Emmie had een prachtigen naam. Die heette Clementine, maar tante Tine heette zelf zoo, dus voor Emmie was het heel makkelijk geweest. Maar voor Rie was het moeilijk. Ze keek naar Pop of die haar niet helpen kon. Maar Pop lag doodstil met | |
[pagina 145]
| |
[pagina 147]
| |
dichte oogjes. Het zonnetje scheen op het kussen en glinsterde op Pops lange blonde haren. Echt haar had Pop. Rie vond dat het nu net goud leek. Ze nam Pop op, die meteen zoet wakker werd. Ze kuste haar en hield haar nog meer in de zon. En toen streelde ze het mooie haar, dat wat verward was van het slapen, netjes glad. ‘Weet jij geen naam, goudhaartje?’ vroeg ze. En toen hád ze den naam. Ze had hem zelf al genoemd! Juist: ‘Goudhaartje’, omdat Pop zulk prachtig haar had, net goud. En vlug liep ze naar binnen op haar bloote voetjes om aan Pa en aan Maatje te vertellen, hoe ze haar lieve pop had gedoopt. Pop had niets tegen den naam, ze | |
[pagina 148]
| |
scheen hem zelf ook mooi te vinden. Rie zei, dat Pop lachte, telkens als ze haar naam hoorde, zoo blij was ze er mee, en zoo'n vriendelijk kind was Goudhaartje. Rietje werd aangekleed, en na het ontbijt mocht ze in den tuin, voor het eerst na haar ziekte. Dat was heerlijk. Ze verslikte zich bijna in een radijsje, om maar gauw weg te komen. Goudhaartje moest ook mee. Rie maakte haar een mooie vlecht met een rood zijden lintje van onderen en wou haar toen op den arm meenemen. Maar, - wat zouden de buren wel zeggen! Goudhaartje had nog geen kleeren. Maatje had alleen een nachtpon gemaakt, een heel mooie, met een kantje aan den hals, en lang ook, - tot over de bloote voetjes hing ze. Goudhaartje trapte er | |
[pagina 149]
| |
telkens op als ze loopen wou, en dat was wel wat lastig, want ze kon licht vallen en een ongeluk krijgen. Maar Ma zei, dat Goudhaartje er gauw genoeg in zou groeien, en het goed kromp ook nog een beetje met wasschen, het was dus zoo best. Goudhaartje had genoeg aan die nachtpon gehad. Ze had aldoor bij Rie in bed gelegen. Maar nu, als Jetje van de buren haar zoo zag, zou Rie zich schamen. Bovendien was het ponnetje niet meer zoo heel schoon. Rie had Pop chocolade laten drinken, en toen had Pop gemorst. Ze scheen er geen trek in te hebben, wat wel jammer was van de chocolade en van het jakje. Later was er ook nog sap van een sinaasappel op gekomen en een paar druppels van het roode drankje. Ze was een kleine morspot, die Goud- | |
[pagina 150]
| |
haartje; maar ze was ook nog heel jong, het zou later wel beteren. Rie verzon er wat op. Ze vroeg aan Sien een blikken teil om de pop in te baden. Sina gaf er een, die als zilver blonk, maar er mocht vooral geen water in. ‘Och, zeg dat nu maar niet,’ zei Rie, ‘dat zal ze zoo naar vinden.’ En toen, met een knipoogje tegen Sientje: ‘Ja hoor, kleintje, er mag wél water in, Sientje meent het zoo niet.’ Toen hield Rie de teil in de hoogte, en Sientje schonk er uit een leege kan water in. ‘Nu nog een beetje warm,’ vroeg Rie. Sina nam den ketel van het petroleumtoestel en goot er een dikken straal kokend water bij. Ten minste zoo moest het maar verbeelden voor Pop, die zich anders niet wou laten wasschen. | |
[pagina 151]
| |
Rie schrok er van, dat het zóó'n dikke straal was. Ze was bang, dat Goudhaartje zich branden zou, en ze vroeg nog een beetje koud water aan Sientje. Maar Sientje werd boos. Ze had nu geen tijd meer, zei ze, en Goudhaartje moest dan maar wachten tot het water wat kouder werd. Rie ging gauw heen; ze bleef niet graag als Sientje bromde. Ze kleedde haar pop vlug uit, rolde het vuile nachtponnetje en het hemdje in elkaar en zette Goudhaartje in het bad. Goudhaartje had gauw genoeg van het bad en Rietje ook, want och, als het geen echt water is, en je hebt geen zeep ook, en je moet je alles maar verbeelden, - dan is het eigenlijk zoo aardig niet. Ze trok een wollen dekentje uit het | |
[pagina 152]
| |
poppewiegje, wikkelde Goudhaartje er goed in, dat ze geen kou zou vatten, deed toen over alles nog een lakentje en maakte boven en onder een mooien strik van roode wol. Nu leek Goudhaartje een aardig bakerkindje en Rie nam haar op den arm en legde haar plat op de bank in den tuin. Daar liet ze haar een poos liggen. Haar buurtje Jetje stond niet voor het raam, en moeder Rie had het al zoo druk gehad met de kleine, dat ze nu liever eens ging touwtjespringen. Toen ze na een kwartier eens kijken kwam of haar kindje nog sliep, lag het niet meer op de bank. Rie liet het springtouw uit de hand vallen van den schrik, de klossen klapperden op het kiezel. Rietje's hart klopte | |
[pagina 153]
| |
van angst. Ze keek onder de bank. Lag haar lieveling op den harden grond? Wat zou ze zich bezeerd hebben, mogelijk bloedde haar hoofd wel! - Maar Goudhaartje lag niet op den grond, een heel eind verder lag ze in het gras. Rie raapte haar gauw op. Pop was gelukkig niet dood; ze sloeg de oogen moe op, toen Rie haar voorzichtig optilde. ‘Heb je je erg bezeerd?’ vroeg Rie. Goudhaartje zei niet veel, zeker was ze te erg geschrikt. Rie schudde ernstig het hoofd. Hoe was Pop toch van de bank gekomen? Zou ze er haar misschien met touwtjespringen hebben afgeslingerd? Rie kon het haast niet denken. Goudhaartje was zeker lastig geweest en niet stil blijven liggen. Rie dreigde de pop met den | |
[pagina 154]
| |
vinger, nooit van haar leven mocht ze weer zoo iets doen; haar lieve moeder zoo aan het schrikken te maken! Maar toen Goudhaartje een lipje zette, en op het punt was in huilen uit te barsten, troostte het goede moedertje haar maar weer, kuste haar, en zei, dat alles weer over was. Toen ging ze zelf bij Sientje wat water vragen voor den schrik, en ook omdat ze zoo'n dorst had. | |
[pagina 155]
| |
|