Als 't buiten regent
(ca. 1910-1920 )–Reinoudina de Goeje, Tine van Berken– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[pagina 3]
| |
Op Papa's Knie.Als 's middags het eten was afgeloopen, ging papa altijd zitten in den grooten stoel bij de kachel en nam de courant in de hand, maar van lezen kwam nooit veel, want Bertha en Jan vonden, dat dit het oogenblik was van vertellen, en het duurde dan ook niet lang of Jan had een plaatsje op de leuning en Bertha een plekje op papa's knie veroverd, en dan zeide papa: ‘O heden, is het al weer het oude liedje?’ en legde de courant neer, | |
[pagina 4]
| |
om zich met het tweetal bezig te houden, tot ze naar bed gingen. Er werd dan gezongen, gepraat, verteld of ook wel prenten gekeken, al naarmate het eens uitkwam. In den laatsten tijd was er een verhaal, waar Jan en Bertha nooit genoeg van kregen en waar ze altijd meer over wenschten te hooren, en dat was over den zomer. Want in den zomer zou er iets heel, heel prettigs gebeuren; dan zouden Jan en Bertha een zusje of een broertje krijgen en ze werden nimmer moede van te luisteren naar de beschrijving van dat lieve, kleine kindje. Het zou iets grooter zijn dan de grootste pop van Bertha, maar toch zoo klein, dat het in Bertha's ledikantje geheel kon | |
[pagina 5]
| |
verdwalen; het zou daarom slapen in een wieg, die boven op den zolder stond, onder een groot wit kleed. De kinderen hadden dat wiegje daar eens met groote verbazing ontdekt, en bij die gelegenheid had mama hun gezegd, dat ze in den zomer, eens op een morgen, als ze altijd heel zoet waren, een broertje of zusje in dat aardige bedje zouden vinden. Nu, ze deden erg hun best, ze kibbelden nooit, aten netjes, dronken niet gulzig, pakten hun speelgoed altijd keurig op, regen steeds vlug de laarzen aan, lieten zich geduldig helpen, plasten in het bad zoo kalm als het hun mogelijk was, spraken beleefd met twee woorden, vergaten nooit de handen te wasschen voor ze aan tafel gingen, en deden in | |
[pagina 6]
| |
één woord hun best, om al hun plichten goed waar te nemen. ‘We zijn vandaag bijzonder lief geweest,’ zeide eens Jan tegen Bertha, ‘laten we eens gaan kijken of het kindje nu ook misschien al gekomen is,’ en ongemerkt slopen ze naar den zolder. Daar stonden de ramen aan alle kanten open en het tochtte er geweldig; het jurkje van Bertha waaide hoog in de hoogte en de koude wind kwam door de lage kleertjes naar binnen en maakte haar aan het hoesten. Ze wisten beiden heel goed, dat ze verkeerd deden, maar ze gingen toch kalm hun gang en bleven boven rondloopen en spelen, toen ze gezien hadden dat de wieg nog leeg was, totdat het kindermeisje hen ontdekte en spoedig terughaalde. | |
[pagina 7]
| |
Des avonds was Bertha natuurlijk erg verkouden en moest eenige dagen thuis blijven. Gelukkig was zij spoedig weer beter, maar papa en mama waren recht boos en wilden, althans de eerste dagen, in 't geheel niet praten over prettige dingen. ‘Ongehoorzame kinderen verdienen geen broertjes of zusjes,’ zeide papa; ‘ze zouden maar een heel slecht voorbeeld geven aan zoo'n kleintje.’ Jan en Bertha voelden wel, dat papa gelijk had, maar het speet hun erg en ze namen zich ernstig voor om beter op te passen. Er waren nu al verscheidene dagen verloopen, sedert den ongeluksdag, maar er was nog niet weer verteld over de heerlijke vooruitzichten van den zomer. Eens op een middag, terwijl ze weer | |
[pagina 8]
| |
bij papa zaten, zeide Jan: ‘Ik geloof, dat het al bijna zomer is, want wij hebben op de markt vandaag al veel mooie bloemen gezien en in den tuin zijn er sneeuwklokjes en madeliefjes. Wat dunkt u er van, papa, zou nu het broertje niet haast komen?’ ‘Het zusje,’ merkte Bertha aan, want zij dacht, dat ze veel meer aan een klein meisje zou hebben, dan aan nog een broer. Papa lachte eens en sprak: ‘Een broer of een zusje, het doet er niet toe. Ge zult wel zien, hoe ge van beiden evenveel kunt houden. Den eersten tijd is zoo'n kindje zoo klein en zoo slaperig, dat ge er niets mede kunt doen, dan er heel stilletjes naar kijken en het zachtjes een kus geven; en als het dan eindelijk wat grooter en wijzer wordt en begint rond te kijken en te lachen, dan houden de | |
[pagina 9]
| |
[pagina 11]
| |
groote kinderen al zooveel van dat kleine schepseltje, dat de broertjes het niet gaarne voor een jongen en de meisjes het niet gaarne voor een zusje zouden willen verruilen. Zoo gaat het altijd. Maar of het kindje spoedig komen zal? O neen, nog niet, want het houdt niet van de koude. Ik denk, dat het niet zal komen, voordat er wat meer zonneschijn is. Het zal wachten tot de rozen bloeien en de reseda's en tot al de boomen vol bladeren zitten en alles er zoo vroolijk en prettig uitziet.’ ‘En mogen wij dan weer met de bloote voeten loopen?’ vroeg Bertha, die op eens dacht aan een zomerdag van het vorige jaar, waarop zij en Jan bij hun grootmoeder met bloote beenen door het zand hadden gehold. | |
[pagina 12]
| |
‘Bah,’ zeide papa, die niets van dergelijke grapjes hield. ‘'t Was erg prettig,’ vertelden de kinderen, ‘en zoo'n grappig gevoel aan de voeten.’ ‘Pas maar op, dat het kleine kindje het niet ziet,’ waarschuwde papa, ‘anders gaat dat ook nog de kousen en schoenen uittrekken en voorthollen op bloote voetjes.’ Dat gaf algemeen gelach. 't Was ook zoo grappig om zich voor te stellen, hoe dat kleine schepseltje altijd alles na zou doen, wat de grooten uitvoerden! ‘Maar papa, hoe heet het kindje toch?’ vroeg Bertha, die op eens met schrik bedacht, dat ze nog niet wisten hoe ze het noemen zouden. ‘Wel,’ zeide papa, ‘daar zullen we een nieuwen avond voor nemen om dat te | |
[pagina 13]
| |
bedenken. Nu is het... raadt eens wàt?’ ‘Tijd om thee te gaan drinken met koekjes er bij, en om prettig rondom de tafel te gaan zitten,’ luidde het lachende antwoord van het tweetal. Maar dat was ‘mis poes’. Het bleek tijd te wezen, om nachtkussen te geven en te gaan slapen, zonder thee en zonder koekjes en zonder gezellig om de theetafel te gaan zitten. |
|