zal u volgen als een reine bruid, om ten Hove, waar gij heerscht, de kroon uwer liefde te ontvangen.
En 's avonds verscheen Jezus opnieuw aan Musa in de gedaante van een jongeling, en leidde haar verre van de woonstee heurs vaders.
Zoo kwam Musa des nachts door een groote wildernis, maar 't was er niet donker voor haar, want het Eeuwig Licht schreed aan heur zijde. En Christus sprak Musa over wonderlijke dingen, die haar met ongekende blijdschap vervulden, hoewel heur verstand ze niet volkomen begreep.
Zonder te eten of te drinken legden ze wel honderd mijlen af.
Zekeren morgen kwamen ze aan een klooster van monniken.
Eerst toen vroeg Musa aan heur Geleider, hoe Hij heette.
- Ik ben, antwoordde de Zaligmaker, Jezus van Nazareth, over Wien de profeten gesproken hebben. Mijne Moeder was een zuivere Maagd, en tusschen alle vrouwen hoog gezegend. Wacht mij hier aan de poort, terwijl Ik mijne vrienden, die in dit klooster wonen, een bezoek breng. Ik kom hier dikwijls.
Jezus trad het klooster binnen, en Musa bleef in den omtrek.
Toen 't avond werd begon zij te weenen, want heur goddelijke Vriend had zich niet meer laten zien.
- Waarom, vroegen zij, die in- en uitgingen, schreit gij zoo bitter? Wacht gij iemand, die u moet beschermen en met wien gij uw rei ze wilt voortzetten?
- Ik wacht hier, antwoordde Musa, mijn Bruidegom. Hebt gij Hem niet gezien?
- Hoe heet hij? luidde de wedervraag. En hoe is hij gekleed?
- Zijn naam ben ik vergeten. Maar hij draagt een hemelsblauw gewaad, met gouden sterrekens bezaaid, en een zilveren gordel met flonkerende steenen. Zijn haar is fijn als spinrag, en glinstert zachte als stroomend goud. Zijne handen zijn blank als sneeuw, zijne oogen week als die eener tortel. En rozerood bloeit op zijn melkwitte wangen.
- Zoo iemand, antwoordde men haar, kennen wij niet, en hebben wij niet gezien......
Men ging den abt van 't klooster roepen, en deze vroeg haar op zijn beurt, waarom zij weende, en of zij iemand wachtte.
En verbaasd over heur antwoord liet hij alle bewoners van 't klooster, vóór 't gebouw bijeenkomen, en vroeg toen aan Musa, of zij tusschen de Broeders dengene herkende dien zij wachtte.
- Neen, verklaarde zij snikkend; hij, die dezen morgen het klooster is binnengegaan en mij bevolen heeft hier zijn terugkeer te verbeiden, is duizendmaal schooner dan de schoonste van u allen.