de, en wrong zich de handen, en smeekte Gods Moeder, haar te beschermen, niet te gedoogen, dat de Bruide haars Zoons zoo groot en ijselijk eene zonde van ontrouw beging.......
Geen uitkomst! Beatrijs was overwonnen.
En terwijl zij heur brandend oog strak op Maria's gelaat vestigde, ontwrong zij al hikkend deze woorden aan hare keel:
- Moeder, wees niet vergramd: ik moet!......
Toen vloog zij naar heur celle, nam het oude kleed en den poveren mantel, welke zij bij heur intrede in 't klooster had medegebracht, en keerde terug tot haar Moeder Maria......
En heur kappe hief zij van 't blonde haar, dat golvend om heur schouders viel. Den breeden gordel met rinkelend kralensnoer ontgespte zij met bevend handje, en de witte pij afwerpend, hernam zij heur oud kleed en hulde zich in de plooien van den wijden bruinen mantel......
En de kappe, en den gordel met den rozenkrans, en de pij; en ook den zwaren bos van blank gewreven sleutelen - dit alles lei ze aan de voeten harer Moeder Maria......
En nog eens klonk 't, o zoo diep, zoo smartelijk! uit heur benauwde borst, van heur bevende lippen:
- Moeder, ik moet!......
Een laatste blik op de statige en toch ontroerende beeltenis. Geen straf verwijt, maar zoete, smeekende berisping in 't zachte moederoog.
Huiverend van liefde en smart wankelde zij naar de poort; een stap - zij was over den drempel; en licht knarsend op oude en roestige duimen, sloot zich achter Beatrijs, de arme, arme Beatrijs, de zwaar-eiken deure!...
En toch, toch, was zij vroom, de zoete Beatrijs, vroom als een engel... maar zwak... En trots heur zwakheid minde zij met alle krachten harer ziel de gebenedijde Maagd Maria.
En zeven jaren lang leefde zij in de wereld; en zeven jaar lang deed zij, door heur zwakheid geprangd, vele dingen, welke haar lieve Moeder diep hartewee moesten veroorzaken.........
Toen was ze overzat van wereldsch genot, de arme, zoete Beatrijs; toen kreeg ze heimwee naar 't klooster en den kloosterhof, en naar de stille kapelle, en méér nog naar heur Moeder Maria in de voorhal van der maagden woon......
Al mocht zij er niet wederkeeren; al durfde zij heur ouden zusteren niet meer onder 't oog treden - toch ivilde zij nog eenmaal, ware het ook van verre, de plaatse heurs verlangen aanschouwen.