Cantate, ter gelegenheid der viering van het vijftigjarig bestaan van het Amsterdamsche eerste departement der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen(1835)–Carel Godfried Withuys– Auteursrechtvrij Vorige Slotzang. Trio. A. Juich, Amsterdam! een groenend woud Van iepen tooit uw grachten, Doch meer versiert u 't krachtig hout Van twee veel eedler schachten; Aan blad en bloesem altijd rijk Elkaâr omarmend, broederlijk In wassen één en vallen: De statige eiken van het Nut! - Als door uw Vorst'lijk huis beschut, Belomm'ren zij uw wallen! B. Hoe schoon heft zich hun eerstling op Uit hemelsch zaad gewonnen! Een gloor van licht omringt zijn' top, Bestraald door vijftig zonnen! Hoe snellen jeugd en grijsheid aan! Zij loven 't zegenrijk ontstaan Diens booms, van God verkregen, En bij het ruischen van hun lied Is 't of hij nieuwe knoppen schiet, Tot een' vernieuwden zegen! [pagina 7] [p. 7] A. B. en C. Triomf! bekrans hem, wereldstad! Met palmen en laurieren, In 't lommer van wiens bladerschat Uw kennis vond haar bakermat, En alle deugden tieren! Groei schoon en schooner, eedle boom! Sier eeuwig IJ en Amstel-stroom, Die uwe wording vieren! koor. Bekrans den oudsten tweelingstam, o Wereldstad! met eerlaurieren! Hij moge schoon en schooner tieren, Die, U ten zegen, oorsprong nam! solo. Vier, Nederland! viert, Hollands beemden! De hoofdzuil van uw' roem bij vreemden: De schoonste Maatschappij; wijdt haar uwe offervlam! koor. Doch haren tweeling, hier ontsproten, Zij onze wierook, feestgenooten! - o Eerstling van die eedle loten, Ontvang de hulde, en blijf 't geluk van Amsterdam! Vorige