| |
IIe tusschenzang.
Recitatief.
Hij, die 't heelal bestuurt - Die, in den dageraad
Der tijden, sprak: ‘het zij!’ - kent nietig noch verheven;
Hem geldt de made een zon. - Hij heeft in elk gelaat
Zijn beeld, in elke ziel zijn Godd'lijkheid gedreven;
Geen vrucht'looze adeldom, of rang, of schat van goud
Verheft den sterveling in gunst bij 't Alvermogen;
Slechts hij, die, arm of rijk, aan 't heil van de aarde bouwt
Is groot, is edel in Zijn oogen.
| |
Aria.
o Stand, zoo schoon als onbenijd!
o Burgerstand, vol orde en vlijt!
Gij, slag-aar van 't maatschapp'lijk wezen!
Hoe heilrijk is de zonnebrand,
Die, uit uw' stillen kring gerezen,
Het volk bestraalt in Nederland!
Uw licht, o burgerstand zoo schoon als onbenijd,
Die u, in stillen kring, aan 't heil van de aarde wijdt!
Verspreidt zijn glansen wijd en zijd.
Hij, die, met liefde, 't hart der jeugd
Ontsluit, voor zedigheid en deugd,
| |
| |
Haar ziel heft boven 't stargewemel,
En kennis stort in 't pril verstand,
Kweekt stervelingen voor den hemel,
En eng'len voor het vaderland.
Ja, hij, die kennis stort in 't pril verstand der jeugd,
En haar gemoed ontsluit voor zedigheid en deugd,
Is de aard, den hemel zelfs een vreugd!
En hij, die 't armelijk geslacht
Verlicht, en van gemoed verzacht,
Geeft menschen aan de menschheid weder.
Gij, nooit volprezen burgerstand!
Hieft menschen op, riept eng'len neder,
Tot heil van volk en vaderland!
Heil U, o burgerstand, die 't armelijk geslacht,
Den duistren geest verlicht en 't ruw gemoed verzacht! -
Wie menschenheil te stichten tracht
Is groot, bij 't Alvermogen,
Recitatief.
Wie zijn zij, die, met feestgebaar,
Aan 't IJ, vergaderd om 't altaar,
Als door een hooger geest gedreven,
De lucht van vreugdgejuich doen beven?
't Is Amstels burgerlijke schaar
Van eed'len, die, sinds vijftig jaar,
Volharden in weldadig streven,
Om 't algemeen tot nut te leven.
| |
| |
Triomf! Hun gouden feest is daar! -
Stemt, dichters! stemt de citersnaar!
Wie andren poogt geluk te geven,
Is waard door u te zijn verheven!
Triomf! Looft, Amstelstroom en IJ!
Looft, Zangers! op dit hooggetij,
Den oudsten zoon der nutste Maatschappij!
|
|