Bekroonde volksliederen, uitgegeven door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen
(1835)–C.P.E. Robidé van der Aa, Carel Godfried Withuys– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
Voorberigt.In den Jare 1827 besloot de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, bij hare overige werkzaamheden, eene proeve te nemen, om, door vereeniging van Dicht- en Toonkunst, Volksliederen te leveren, die in beide opzigten oorspronkelijk Nederlandsch waren. Zij noodigde hiertoe in de eerste plaats de Vaderlandsche Dichters uit, met oogmerk om, bij bekrooning, derzelver voortbrengselen den Vaderlandschen Componisten aan te bieden, tot het vervaardigen van Muzijk daarvoor. Voor de eerstgenoemde bewerking loofde zij den gouden Eereprijs uit aan hem, van wien zes of meer Stukken de goedkeuring zouden wegdragen, en aan hem, van wien een minder getal zoude worden goedgekeurd, den zilveren. Het mogt den Heer c.g. withuijs gelukken, voor een zevental Stukjes, de gouden, en den Heer Mr. c.p.e. robidé van der aa, voor een viertal, de zilveren Medaille te behalen; de letters onder elk der Stukjes, hierbij het licht ziende, wijzen de namen der beide Dichters aan. Niet zoo gelukkig staagde de Maatschappij in het tweede gedeelte van hare poging. Van de 86, grootere of kleinere, Verzamelingen Muzijk, op hare uitnoodiging, op de bovengenoemde Dichtstukjes ingekomen, viel niet eene, als Verzameling, volgens de eenstemmige uitspraak van Beoordeelaars, bekrooning ten deel; slechts één enkel Stukje, uit ééne dezer Verzamelingen, behaalde de daarvoor uitgeloofde zilveren Medaille, waarvan, bij het openen van het Naambriefje, bleek Vervaardiger te zijn de Heer joseph fastré, te 's Gravenhage. | |
[pagina 4]
| |
Deze, behalve met betrekking tot genoemde Stukje, ongunstige uitslag, in verband met de aanmerkingen der bevoegde Beoordeelaars, deed de Maatschappij besluiten, de genomene proeve als mislukt te beschouwen, en het nemen van nieuwe van dien aard over te laten aan bepaalde Muzikale Inrigtingen of bijzondere personen. Intusschen, volgens hare inrigting en Wetten, verpligt, om van de door haar uitgegevene Stukken een' afdruk aan hare Leden ter hand te stellen, verschijnen hierbij de elf boven vermelde Dichtstukjes, met het enkele bekroonde Muzijkstukje, afzonderlijk, daarbijgevoegd; aan zoodanige bekwame Componisten, als zich hiertoe mogten vinden aangespoord, de gelegenheid latendeGa naar voetnoot(*), om voor de overige Stukjes geschikte Muzijk te vervaardigen en, des verkiezende, in het licht te geven. Op last der Maatschappij: Amsterdam, 22 Januarij, 1835. |
|