Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
No. 92.
| |
[pagina 198]
| |
nemt, want de werken van de Duitschters lijk voor mij, dat zijn na meer zal erkerGa naar voetnoot3) geworden, zij hebben de grond wat ik de Damaras weggeslaan hebt aan de Boeren gegeven, en zij hebben die grond genoemt niemandsGa naar voetnoot4) en ook in mijn grond sommige menschen een plaats gegeven wat ik niet aan hun verkopt, of gegeven heeft, deze dingen van de Duitschters hebben zijn mij onmogelyk, want omdat het zoo is, iets wat gegeven is, die is gegeven, en wat niet gegeven is, die is niet gegeven, daarom weet ik niet met welke regt hebben zij die grond aan de Boeren gegeven heeft, en ik weet ook niet, dat zij met welk regt in myn grond een plaats aan iemand gegeven heeft, want ik heb geen traktaat, of vriendschaap met hun gemaakt, waarmede zou hun misschien zulke regten over mijn grond gehad, of gewerk hebben, zoo moet U lieve Hoog Edl. Heer zoo goed wezen, en voor mij die brief hastelyk sturen, naar den Kaapsche Governement; Verder verzoek ik U lieve Heer, als U van eerste brief iets gehoort hebben moet U toch Eerwd, voor mij met die briefdragers verhalen, ik hoop dat U Eerwd, zal al mijne verzoeken doen,
Nu sluit ik met groetenis aan U
Ik ben Capitein Hendrik Witbooi.
De Hoofd Capitein der Noord Groot Namaquland.
Verder liever Heer! Ik maakt deze paar regelen, bijzonder aan U Eld, U moet toch zoo goed wezen | |
[pagina 199]
| |
en voor mij die twee mannen [met] kos [te] hulpen, als zij komen, en ook voor mij voor pad te hulpen, ik was zeer dankbaar gewees dat U Eerwaarde, voor mij eerste twee mannen [met] kos gehulp hebben, zoo verzoek ik U weder met hoop en vertrouw. |
|