Die dagboek van Hendrik Witbooi
(1929)–Hendrik Witbooi– Auteursrecht onbekendKaptein van die Witbooi-Hottentotte 1884-1905
No. 43.
| |
[pagina 108]
| |
genoeg over Uwe aantwoord, zoo maak ik weder deze paar regelen, en verzoek U zeer vriendelyk, om my toch reg en ordendelyk te aantwoorden, want het is eene ernstige en gewigtige zaak, wat wy nu met malkander verhandelen. Gy hebt my niet op myne vragen en bedoeling geaantwoord, maar U hebt my met myne eigene woorden weerom tegen geschreven, zoo hebt U my niets geaantwoord, wat Uwe is, maar U hebt my met myne woorden geaantwoord, want, omdat ik gezeg heb, Herero Kinders, zoo zeg U ook weer, Nama Kinders, en alle andere woorden zyn maar dezelfde, want die woord, wat ik gezeg heb, Herero Kinders, dat heb ik hierom gezeg, toen ou Maharero gestorven is, Zyt U, en alle damara natie weeskinders geworden, en van na die tyd heb ik nog niet gehoor, of weder een nieuwe kapitein ingesteld is, eers nu hoor ik, ditmaal, uit Uwe brief, dat U kapitein is, maar hier op Hoornkrans is niet van kinders te spreken, want ik ben de kapitein en Vader, en ik leef nog, zoo, dat zyn niet kinderen, wat tot U spreken, maar ik de kapitein alleen, zoo aantwoord my toch lieve Samuel! als kapitein, want U zegd nu, dat U de kapitein zyt, zoo aantwoord my toch Uwe eigene voornemens in Uwe dag, want verledene dagen en oorlogen, dat zyn de dagen en oorlogen Uws Vaders, en hy is gestorven, zoo vraag ik U van de dingen van Uwe dag, want gy zyt nu hoof en Vader, en de rekenschap is nu het Uwe, over de heele natie, zoo vraag ik U, wat Uwes hartens voornemens en besluit is, waarop U nu staan, in de dag Uws kapiteinschaps, zoo aantwoord my toch met Uwe dingen, wat U denk, en hoe gy hebt, en waarop U nu staan, en waarop U zich nu verder beroepen is dat is al korte vraag van my, zoo aant- | |
[pagina 109]
| |
woord my toch reg, [op] de woorden van de eerste brief, want ik wach de aantwoord van myn eerste brief, zoo zeg ik nog eenmaal lieve Samuel! zie toch deze zaak niet ligt aan, maar let op, en lees met alle bedachtzaamheid, deze brieven van my, en verach niet, deze klank van deze woorden, wat tot U heden klink, ik ben Uwe vyand, maar bedenk, dat ik heden zulke brieven tot U schryf, is niet makelyk, want ik vraag geen vrede by U, zoo aantwoord my maar met een vryje en opregte hart, zoo als U hebt, hoe de aantwoord ook mag wezen, zoo aantwoord my nu als kapitein, want U hebt zelfs gezeg, dat U de kapitein zyt, zoo aantwoord my toch kort op myne vragen, hopende, dat U my ditmaal zal verstaan. Sluit ik kapiteinGa naar voetnoot1)
Hendrik Witbooi. |
|