| |
| |
| |
[I]
In de stilte en de eenzaamheid van den nacht was het een enkele toon geweest - een klare helder-hooge toon, die aangestreken kwam op de lamplichte galerij en trilde, en al weder voorbij was, weg over de rivier en de blank-beglinsterde suikerriet-velden, de verte in.
Nu was het weer stil.
De jonge man zag op van zijn boek.
Wat was dat geweest? Een vogel? Het klonk bijna als wielewaal-geroep.
| |
| |
Een wielewaal in den middernacht! Waarom niet, hier in Indië, waar alles zoo vreemd was en verrassend, dat het gewone niet van het onmogelijke onderscheiden kon worden?
Alles was stil nu.
Alleen in het bamboe-boschje, op het maanlichte grasveld, tjilpte en kriekte een krekel. En vanwaar de rivier opschemerde tusschen blauwig-beglansd riet, kwam een kabbelend gemurmel, bijna onhoorbaar.
Anders niet.
Hij hervatte den zin in het boek.
‘.... zoodat met de dus veranderde constructie, de machine, ah ja, - een besparing van arbeidskracht - hier, de tabel....’
| |
| |
Hij ging de reeksen cijfers na.
‘Ja, dat geeft dus....’
- Daár! weer!
Weer zulk een klare, helderhooge toon, opzingend door de wijde stilte. En nu nog een, en een derde, het werd een lange vlucht van geluiden, die éen voor éen voorbijzweefden die eerstelingen achterna. Éen voor éen, zuivere volle tonen.
Hij luisterde, de lippen een weinig openend in zijne aandacht, als om het geluid in te ademen. En nu herkende hij het, dat was de toon van een soelingan, een inlandsche fluit, als des avonds wel door de dessa klinkt, waar een jonge man zijn meisje, opgesloten bij haar ouders in
| |
| |
't nauwe huis, naar buiten lokt met een minnedeuntje.
Hij wachtte, elken voorbijtrekkenden toon naluisterend, of de vlucht van geluiden zich niet zou schikken tot een melodie. Maar éen voor éen kwamen ze nog steeds er aan scheren, elk op zich zelf in zijn eigen zuivere volheid uitklinkend. Geen die door een vorig getemperd werd, geen die in een volgend vervloeide; zonder merkbare modulatie of maat.
Als vallende droppels.
Nu! nu op dien hoogen, langaangehouden toon die trilde, of hij nog even stil wilde blijven, voor hij opschietend de hoogte invloog! Nu moest de melodie beginnen!
| |
| |
Maar het daalde weer, daalde, bleef een lange seconde hangen, en begon dan op en neer te wiegelen, op en neer, in langzame zwevingen.
Als het gemurmel van een beek, die voort wil over de steenen, en soms, met een iets sterkere golf, stroomt zij er overheen, en soms, weer neergezegen, vloeit zij er langs, er komt geen bruisen, er komt geen stokken, er komt geen eind aan het kabbelend geklok; zoo vloeide het fluitedeuntje voort, in effen bestendigheid, onwillekeurig, onaandoenlijk, zichzelven onbewust - een natuurgeluid kabbelend over menschelijke lippen, waar de slag in beeft van het purperen hart.
| |
| |
De instinctief-gevoelde tegenstelling lokte den luisteraar met de bekoring, waarmede het onbegrijpelijke ons lokt, - elk onbegrijpelijk ding, ook het schijnbaar nietigste - een duizelige schrede nader lokt tot die afgrond-diepe onbegrijpelijkheid van het eigen bestaan.
Maar hij meende dat 't slechts nieuwsgierigheid was naar den onzichtbaren fluitspeler, die hem den nacht in trok.
‘Waar mag hij wel zitten?’
Hij tuurde of hij niet ergens een donkere gedaante ontwaarde.
Het was zoo licht, dat op het tuinpad elk wit kiezelsteentje afzonderlijk blonk. Het bamboe-boschje,
| |
| |
doorgloord van manelicht, vervloot in nevelige glanzen en doorschijnende donkerheid. Luchtig als een wolk hing het boven het nauw-beschaduwde gras.
Daarbuiten, langs het stille fabrieksplein, schemerden de woningen der employés met witte pilaren door de looverduisternis der tuintjes.
Hij ging den landweg op, die langs de rivier loopt; de tamarinden van den oever wierpen er luchtige grijze teekeningen over.
Het water vloeide met een bijna onmerkbare beweging, zoo rustig, dat aan de weerspiegeling der boomen geen twijgje trilde; scherp en doorschijnend als een gietsel van
| |
| |
bleekgroen glas lag zij onder de blanke oppervlakte. Alleen tusschen het oeverriet maakte de strooming voortspoelende kringetjes, en rekkende kronkelingen die op zilveren slangetjes geleken, voortzwemmende van halm tot halm. De suikerrietvelden aan de overzij stonden roerloos, een flikkering van wit-beglansde wimpel-bladers, waar het bloesempluimsel dun en donker als een stippelige nevel over hing. Zoo dikwijls Bake er naar gekeken had overdag, wanneer de koelies er aan het werk waren en de employés den rijpenden oogst schatten, nu schenen die wijde velden hem nieuw en vreemd. Dat waren niet meer akkers met zorgvuldig ge- | |
| |
kweekten
rijkdom, het was een door geen mensch nog betreden vlakte vol prachtig gewas. En evenzoo werd de welbekende tamarinden-rij langs den landweg een uitlooper van het bosch, dat in de verte de zilveren heuvels wolkig maakte. En de kalkwitte fabrieksgebouwen onder hun zinken dak veranderden in blanke klippen en rotsen waar een langzame beek van maneglanzen afvloeide. Over alle dingen was de verheerlijking gekomen van den lichten middernacht.
Weer de fluit nu! Hij hief het hoofd op en luisterde.
Het deuntje begon overnieuw, - als het een deuntje heeten mocht
| |
| |
wat eerder leek op het kabbelen van water, - op windgeruisch door riet, - op het tjilpen van kleine vogels des avonds, wanneer de lucht nog rood is van den zonsondergang, maar het al donker wordt tusschen de takken waar hun nestjes zitten, zoo, simpel-weg, zonder een zweem van de willekeur en den hartstocht, waarmee de gedachte van den westerling zich verklankt tot muziek. Het hoorde bij de stilte, bij den maneschijn in den Indischen nacht. En langzamerhand, hij begreep het niet, - langzamerhand werd het of hij dat alles al lang kende, - niet het fluitedeuntje zelf, maar de gewaarwording die in hem er op ant- | |
| |
woordde,
als een echo op een roepende stem uit de verte. Herinneringen kwamen in hem op, vroolijke en stille, oogenblikken die hij lang vergeten had, en sommige waarvan hij niet wist eerst dat hij ze ooit had geleefd; nu kwamen ze een voor een met een gloor van sterretjes aan een schemerige lucht: een thuiskomst van de Haagsche kermis met een troep joelende clubgenooten in den vroegen ochtend, toen er een met dronkemans-koppigheid absoluut langs het strand wou rijden, en opeens had de blanke zee hem tegengeschenen, met de pinken die uitzeilden; de stem en de oogen van een klein meisje, dat hij eens meegenomen
| |
| |
had in zijn boot, toen hij zich oefende voor den roei-wedstrijd; een regenbui, waar hij op een April-dag lang geleden in had geloopen, blootshoofds door het veld, terwijl de lente neerviel in de malsche droppels, en door de knotwilgen de koekoek riep.... Het waren geheel andere dingen, het scheen of zij niets te maken hadden met dat deuntje, dat hij nu volgde, alsof het hem trok, zacht en niet te weerstaan trok; en toch was daar een heimelijke, onbegrijpelijke overeenstemming, een herinnering, een weder-herkennen, dat het tegenwoordige oogenblik ophief in de sterretinteling van het verleden en het
| |
| |
leven rondom diep maakte en wijd als een hemel....
Nu zweeg het fluitspel.
Stilstaande zag de jonge man om zich heen. Hij was aan een grens gekomen van maanlicht en duisternis, aan een schaduwkring dien een zwarte boomen-massa wijd over het glorige gras spreidde. Onduidelijk nam hij een dicht gedrongen menigte van stammen waar, lang afhangende groeisels en van maanlicht even beglommen looverspreidingen. Een geur van verwelkende bloemen hing in de lucht. Hij herkende den heiligen waringin aan den ingang van het dorp, waar de vrome passar-gangers den Danhjang Dessa offeranden van
| |
| |
jasmijn-bloesem plachten te brengen op het zoden-altaar.
Hij was ver van de fabriek af gekomen.
Langzaam ging hij terug door het van dauw wit glinsterende en druipende gras. In de stilte van zijn gedachten zong het deuntje der fluit voort, en zijne stappen schikten zich naar de onhoorbare maat.
Nog een poos lang wakker liggend in de duisternis van zijn huis, bleef hij luisteren of niet weer het klare geluid aan kwam strijken.
Toen kwam de gedachte aan zijn werk weer terug. Hij sliep in met de voorstelling van de nieuwe machine die hij op zou stellen in het molenhuis. |
|