de behoeften van het lichaam hem opgelegd, vermeit hij zich een wijle in de verbeelding van een ander bestaan, op een anderen wereldbol, onder een andere zon, blauw, rood, of groen, waar redelijke wezens de vreugden van het weten en begrijpen deelachtig zullen worden, ongestoord door den verachtelijken dwang van den buik, oorsprong van alle ellenden der menschheid.
De vlinders die mij omtintelen in den zonneschijn, die mij herinneringen brengen, gepeinzen, verbeeldingen, het eenmaal vreemde nabij maken en eigen, een diep geluk waarin ik mij vereend voel met menigten van vroeger en verre, van nu en hier, van toekomst nog onbevroed, zij doen mij verstaan, die kleine goochelaars, waarom altijd, overal, de menschen hen liefgehad hebben, voor wie een schoone schijn de omhullende openbaring is van schooner werkelijkheid; waarom zij de vlinders, uit den nood der rups in het stof, uit den donker en de harde engte om de pop, den zonneschijn in gestegen en den ruimen wind van het blauwe, zinnebeeldjes der ziel hebben genoemd, speelsche gezelletjes op wegen die het Eeuwige in gaan, goochelaartjes Gods.