zóó voor de bedstee staan, dat hij het voelen kon als hij zijn hand uitstak.
Marretje dacht al dat hij sliep, toen hij ineens rechtop ging zitten:
‘Moeder, wanneer ben ik weer jarig?’
Zij begon te beven, want zij wist wat nu komen moest.
De kleine jongen zei, terwijl hij haar met wijde oogen aankeek:
‘Als ik weer jarig ben, krijg ik een poney om op te rijden, heeft tante Clara gezegd.’
Marretje dwong hem zacht terug op het kussen.
‘Ga nu slapen, mijn liefje.’
Hij hield aan: wanneer mocht hij weer gaan spelen bij tante Clara? mocht hij Zondag? hij wou liever morgen al, en het hobbelpaard meenemen. Langer dan een uur zat Marretje bij hem, met haar zware, koude hand zijn verhit gezichtje streelend nu en dan.
Zij kwam nog eens terug in den nacht, blootsvoets, de vlam van het spinlampje verbergend achter haar hand. Lang keek ze naar dat kleine gezicht, dat zoo smal was en zoo bleek weer, nu. De tranen drupten van haar wangen.
Den volgenden dag bracht ze hem naar Mevrouw van Walsum.