Facettenoog
(1968)–Paul de Wispelaere– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||
[I]Driemaal in mijn leven heb ik mij met het probleem van de dagbladkritiek intens beziggehouden: in juli 1963 stelde ik een statistisch en kritisch onderzoek in naar de dagbladrecensies in enkele Vlaamse kranten over het jaar 1962; in oktober 1963 vergeleek ik alle dagbladrecensies uit noord en zuid over Claus' Omtrent Deedee; in november 1967 las ik alle recensies die Paul de Wispelaere de laatste jaren in Het Vaderland publiceerde. De conclusies n.a.v. de eerste twee activiteiten kan men eufemistisch met ‘pessimistisch’ omschrijvenGa naar eindnoot(1); het resultaat van de derde activiteit leest u in het tweede deel van dit verhaal. Sinds 1963 hebben zich in het Vlaamse dagbladkritiek - onderwerp waar ik mij vnl. toe beperk - enkele belangrijke wijzigingen voorgedaan; een nieuw patroon ligt voor een kwart eeuw vast. Van de Voorde werd nog tijdens zijn leven vervangen door Bernard Kemp - de meest nietszeggende woordbombast uit de Vlaamse gouwen; Jan Walravens verdween - en met hem het laatste stukje persoonlijk proza uit de recensiepagina van Het laatste nieuws. En ja, ook Hubert Lampo ging - de slechten gaan, de goeden komen. De kunstpagina van Volksgazet werd dank zij W. Vaerewijck leesbaar en informatief. Het peil van de regionale Nieuwe gazet haalt Volksgazet echter bij lange na nog niet; W. Vaerewijck moet als de mensen van De nieuwe gazet in ploegverband werken.Ga naar eindnoot(2) | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Mijn passie voor de literaire journalistiek kan verbazing wekken; zij houdt in de eerste plaats verband met mijn aversie voor alle dagbladcritici en vervolgens met mijn belangstelling voor alles wat met literatuur te maken heeft. Voor de aversie zijn de dagbladschrijvers zelf verantwoordelijk. Tijdens mijn vormingsjaren bleef ik tot mijn ongeluk van een goede lectuurgids verstoken. Noch de school (!), noch persoonlijk contact hebben mij bij mijn lectuur geleid. Ik heb jaren a.h.w. in een geestelijk vacuüm geleefd. De enige mensen in wie ik vertrouwen had waren allerhande recensenten. Toen mijn leesavontuur begon heb ik deze lieden volledig krediet gegeven: hun gezag was onbetwist. In mijn onnozelheid hadden zij a priori steeds gelijk, ik a priori steeds ongelijk, want ik ben opgevoed met het ontzag voor het gedrukte woord. Lang heb ik geloofd dat zij bij uitstek verstandige mensen waren, die schreven omdat zij méér wisten dan ik. Pas laat heb ik ontdekt dat 90% van al hun gedrukt geschrijf slechts nonsens en ijdelheid is, nutteloze prestatie, nagekauwde kost. Maar er zijn massa's boeken door mijn handen gegaan die ik door hun bril gelezen heb, en die slechts waard zijn om tot houtpulp vermaald te worden. Door hun schuld heb ik talloze kostbare jaren verspild. Een lectuurgewoonte ontwikkelt zich. Gelukkig, wie steeds haring eet kent nooit de smaak van kabeljauw. De haring begon op mijn maag te liggen. Veel critici (en auteurs) tegen wie ik vroeger in mijn onschuld opzag, lijken mij nu pietluttige mannetjes. Het schrijven van een kritiek is geen bijzondere prestatie; het schrijven van een goede kritiek echter wel. Maar deze worden niet veel geschreven. De meeste Vlaamse (en Nederlandse) critici zijn onbekwaam: ik kan van hen niets leren. Zij schrijven in hun weekbladen en kranten met geleerde termen en ernstige gezichten over allerlei zaken die zij innerlijk niet ervaren. Zij schrijven niet omdat zij niet aan de schrijfdrift kunnen weerstaan, omdat zij werkelijk iets mee te delen hebben, maar omdat zij niet van hun jeugdcomplex kunnen loskomen, nl. de opvatting dat schrijven belangrijk zou zijn. Zij schrijven kritieken omdat zij zich het levend geweten van Vlaanderen en/of Nederland wanen, de happy few, de uitverkorenen, de elite, de specialisten die veel boeken lazen, lezen en zul- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||
len lezen. Zij schrijven kritieken niet omdat zij kritisch aangelegd zijn, maar omdat zij een rol willen spelen in het Literaire Leven. Mijn overtuiging dat in ons klein taalgebied recensie, kritiek en analyse moeilijk te scheiden zijn, is naast mijn met zorg en genot gecultiveerde rancune voor dagbladcritici, oorzaak van mijn preoccupatie met de cultuurpagina's van onze kranten. Van de dagbladrecensent verwacht ik minder een didactische, dan wel een literaire daad. Ik verwacht van hem:
Bij dit laatste punt teken ik met nadruk aan, dat ik eis, dat de recensent óók zijn ethisch standpunt bepaalt (maar niet dat zijn ethisch standpunt bepalend is voor zijn ethische beoordeling van het werk). Ik zie niet in waarom, zoals vandaag de dag gepropageerd wordt, een recensent in zijn krant zijn ethische bezwaren tegen of zijn instemming met de filosofische strekking van een boek niet zou mogen formuleren, ongeacht de literaire kwaliteiten van het boek en zijn eigen opinie erover. Het gevaar is heus niet denkbeeldig dat een recensent die een zeker prestige wegens zijn ruimdenkendheid en zijn objectieve literatuurbenadering verworven heeft nu en dan handig spitsvondige literaire bezwaren te voorschijn zou toveren om een boek te kraken wanneer hij door dat boek diep en kwetsend in zijn levensopvatting geraakt werd. Het is trouwens in de nieuwe katholieke hoek, dat men de theoretische voorvechters voor het boek als-uitsluitend-autonoom kunstwerk met bosjes aantreft. De Heilige Oorlog is onder druk der omstandigheden veranderd in de Heilige Co-existentie. Voor een co-existentie die mij echter dringend én van rechts én van links in naam van De Verdraagzaamheid verzoekt te zwijgen over de ridicule, anachronistische en optimistische Verlossingsproblematiek van uitstekend door katholieken geschreven verhalen bedank ik. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Een recensie mag in ons taalgebied van het specifieke kritische werkstuk uitsluitend in lengte verschillen. Het gaat niet op dat voor de krant andere maatstaven aangelegd worden dan voor een literair tijdschrift. Laten wij realistisch zijn: onze literaire opinie wordt uitsluitend in de krant gemaakt - en niet door critici, maar overwegend door schrijvers die zélf naar een gunstige bespreking in andere kranten hengelen. Het belang van onze ‘bescheiden’ krantenrecensies mag, ondanks hun efemeer karakter, niet onderschat worden. Ik kom hier nog op terug. | |||||||||||||||||||||||||||||
[II]Van 17.4.65 tot 27.11.67 publiceerde Paul de Wispelaere 56 recensies in het Haagse dagblad Het Vaderland. Kunstredacteur aan dit blad is P.H. Dubois; Het Vaderland heeft een traditie te verdedigen: Menno ter Braak en na hem Jan Greshoff publiceerden er hun kronieken in. De keuze die ik uit De Wispelaeres stukken maakte heeft een drieledig doel:
In verband met het eerste punt ligt het in mijn bedoeling Paul de Wispelaere als schrijver niet te sparen; het is niet omdat ik de bundel samenstelde en toevallig de heer Paul de Wispelaere vrij goed ken, dat ik zijn kritisch werk niet kritisch zou beschouwen. Met het tweede doel heb ik vooral de Vlaamse recensenten op | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||
het oog. De Nederlandse recensies zijn overwegend beter geschreven, leggen veel meer de nadruk op het technisch aspect van het boek en maken minder fouten in de resumés. Maar de wérkelijke kern van een boek raken ook zij zelden; voor de symbolische waarde van veel hedendaags werk, zoals deze door de structuur bepaald wordt, hebben zij geen oog. Ik koos - voor wat mijn derde oogmerk betreft - zoveel mogelijk besprekingen over het werk van minder bekende figuren en van een aantal debutanten. Het ziet er naar uit dat de vedettencultus hoe langer hoe meer de literaire informatie aantast. Een bekend auteur mag geen kikje geven of al de recensenten zijn er met ellenlange kolommen en foto's en interviews bij om het kikjevolstrekt kritiekloos - op te vangen. Werk van vedetten wordt ogenblikkelijk besproken, alle recensies verschijnen ongeveer tegelijkertijd in alle kranten, zodat het recensiewerk de allures aanneemt als van een publiciteitscampagne ten voordele van de verkoop van bevroren vis. Dit ten nadele soms van belangrijker werk van oudere of debuterende auteurs, dat niet zelden maanden - jaren! - na verschijnen nodig heeft om druppelsgewijze hier en daar in een 20-tal kranten een beurt te krijgen. In onze maatschappij afgestemd op de directe en vnl. massale informatie bepaalt deze toestand in hoge mate de verkoopscurve. Een goed boek van een onbekend of minder bekend auteur heeft meer ‘geluk’ dan ‘erkenning’ nodig, met negatieve gevolgen voor de gehele literatuur. De public-relations van een uitgeverij met pers, radio en t.v. lijken mij vandaag de dag van meer belang voor de auteur dan de eigenlijke waarde van zijn werk.
Paul de Wispelaere is zonder twijfel één van de beste recensenten uit het Nederlandse taalgebied; - wat het strikte domein van de ontleding betreft allicht de beste. Zijn recensies beantwoorden aan de vier punten die ik reeds vooropstelde als een minimum eis voor de goede recensent: hij heeft zin voor synthese en haalt het essentiële uit een boek naar voren; hij toetst het werk aan zuiver literaire maatstaven en bezit daarvoor een stevige theoretische background vnl. gesteund door een grote belezenheid van de Franse vakliteratuur; hij bouwt zijn stuk- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ken logisch op en schrijft uitstekend, De laatste bewering hoef ik niet waar te maken; Paul de Wispelaeres stilistische kwaliteiten zijn stilaan voldoende bekend en erkend; ik wijs alleen op een fraaiheid in zijn stijl die ik slechts met ‘vrouwelijk’ kan omschrijven. Niet alleen in Paul de Wispelaeres romans valt me deze vrouwelijke stijl op, maar zelfs in dit bij uitstek mannelijk bedrijf: de kritiek. Een vast schema voor de opbouw van zijn stukken heeft Paul de Wispelaere niet. Vaak echter verloopt de tekst aldus: het werk wordt in zijn genre geplaatst, waarna een korte karakteristiek van dit genre volgt. Paul de Wispelaere geeft dan de inhoud en de thematiek van het te bespreken werk, legt de structuurbanden tussen beide (indien deze bestaan) en eindigt met een korte synthese en een schouderklopje. Goed voorbeeld van dergelijke bespreking is de in deze bundel opgenomen recensie over Adriaan van der Veen De idealist; prima is deze van Develings project Voor de soldaten. Zelden plaatst Paul de Wispelaere echter een werk in de gehele curve van de ontwikkeling van de auteur. Dit laatste wordt vaak gedaan door recensenten die niet weten wàt ze over het behandelde boek zèlf moeten vertellen en daarom de hun beschikbare plaatsruimte met titels en vage resumeetjes opvullen. Paul de Wispelaeres stukken zijn reeds lang, overschrijden zelfs de lengte (en kwaliteit) van een doorsnee tijdschriftkroniek. Het weglaten van deze situering ervaar ik dan ook niet als fout, temeer dat daar waar het noodzakelijk blijkt, dus functioneel verantwoord, deze situering toch plaatsvindt. Mooi voorbeeld levert de bespreking van Ward Ruyslincks Golden Ophelia op, waar de mislukking van het boek als accidenteel voorgesteld wordt door te verwijzen naar het andere wél geslaagde werk van Ruyslinck. Alhoewel Paul de Wispelaere voor zijn recensies geen vastgeroest schema volgt vindt men in zijn recensies toch een vaste lijn: hij verlangt in de eerste plaats dat een literair werkstuk aan de normen van de moderne schriftuur zou voldoen. Paul de Wispelaere kan deze eis kracht bijzetten door de precieze wijze waarop hij allerlei nieuwe begrippen weet te formuleren. Alhoewel men allerlei bepalingen in de alhier verzamelde recensies aantreft, haal ik er toch enkele afzonderlijk naar voren, omdat | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||
het ons op het terrein van de moderne literatuur aan nauwkeurige omschrijvingen van veel gebruikte termen ontbreekt. Taalcreatie, situatieroman, structuur e.d. zijn woorden die wij in alle recensies van tientallen recensenten, would be critici en zelfs begaafde jonge critici aantreffen, zonder dat deze woorden bij hen duidelijk omschreven begrippen dekken. Deze begripsverwarring en het lukraak schermen met grote woorden werkt een vechten voor literatuurvernieuwing en vernieuwing van de kritiek niet in de hand. Wél versterkt het - en terecht - de ironische glimlach van andere mensen die zweren bij de beproefde waarden of de impressionistische literatuurkritiek. Toch moet ik opmerken, dat heel wat begrippen i.v.m de moderne literatuur nog vaag zijn: men leze het stuk van De Wispelaere hierover n.a.v. zijn bespreking van S. Dresdens Wereld in woorden, waarin P. de Wispelaere ook een poging doet tot verklaring van het begrip structuur dat ik wegens de lengte niet afzonderlijk kan belichten. Ik pas de andere bepalingen aan, door weglatingen van in dit verband storende aanwijzingen naar het gerecenseerde werk. De conventionele roman. Deze karakterisering heeft weinig of niets te maken met de aard van de zogenaamde ‘inhoud’ van de roman, maar wel met het feit dat deze inhoud zeer gemakkelijk uit de structuur van het verhaal los te maken is en dus eigenlijk haast even goed buiten de roman bestaat als erin. De intrige en de personages functioneren op duidelijke wijze in dienst van een vooraf bestaande thematiek, die ontwikkeld en geïllustreerd moet worden. De structuur van de roman is daarom die van het zich chronologisch en rechtlijnig ontvouwende verhaal, dat bestaat uit een reeks taferelen en uit dialogen die vooral een karakteriserende en bespiegelende rol vervullen. De taalinventie is gering, het taalgebruik is haast louter communicatief en blijft doorlopend in de buurt van het verslag, de realistische beschrijving en het betoog. Taalcreatie. 1) De euforie (nl. die van het roken van Marihuana - w.) wordt ervaren als een oertoestand, een nieuw begin, een smetteloze wereld, en om dit te vertolken is dus een nieuwe taal nodig: dit is geen taal over de roesgenietingen (zoals in de hasjiesverslagen van Baudelaire), maar de taalgeworden gestalte | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van de genietingen zelf, en als zodanig een produkt van de schrijfverinnerlijking die zich sedert het gebruik van de stream-of-consciousness steeds meer heeft toegespitst en radicaler heeft gesubjectiveerd. 2) Een type boek waarin een ‘verhaal’ totaal afwezig is en vervangen wordt door een reeks versnipperde fragmenten, die met andere structuurmiddelen dan die van het verhaal ‘een brok’ ‘werkelijkheid’ registreren, dat wil zeggen met en in taal doen ontstaan. Het traditionele verhalen is niets anders dan één bepaald structuurmiddel om een complexe en chaotische levenswerkelijkheid in een zinvolle, geordende taalgestalte om te scheppen. Moderne roman. In de moderne roman komen vooral twee manieren voor waarop de gemakkelijke en versleten visies van de traditionele roman worden doorbroken. Volgens de eerste manier wordt de romaneske wereld sterk gecompliceerd doordat ze in haar diepte, veelzijdigheid, rijkdom en ondoorgrondelijkheid bekeken wordt door een oog met veel facetten. Volgens de tweede manier wordt die wereld daarentegen sterk gesimplifieerd: er wordt geen diepte aangeboord, er wordt niet in binnengedrongen, er grijpt geen enkele analyse plaats, de dingen worden alleen minutieus beschreven aan de buitenkant, maar door deze beschrijving wordt hun oppervlakte obsederend en bevreemdend gemaakt. Situatieroman. De term situatieroman duidt een roman aan die opgebouwd is uit een groot aantal kortere fragmenten die niet in een direct causale of chronologische orde, maar in een losser en suggestiever associatief en simultaneïstisch verband geleidelijk en mozaïekvormig de geestelijke situatie van een centraal personage uitbeelden. Moderne schriftuur. Het schrijven werkt als een katharsis en bevrijding die de weg vrijmaken naar onbelemmerde zelfverwezenlijking, maar tegelijk het complicerend probleem van de waarachtigheid van dit schrijven. Dit laatste hangt vooral samen met een huidige opvatting dat schrijven niet betekent verslag uitbrengen over iets anders dat al van tevoren min of meer zou vaststaan, maar dat schrijven precies door de schrijfdaad zelf min of meer eigenmachtige inhouden oproept die dus maar | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ontstaan in zoverre ze onder en door het schrijven zelf vorm krijgen. Tussen de écriture automatique van het surrealisme en de logische reportage als twee extremen beschouwd, staat deze opvatting van het schrijven als ‘recherche’ door de grote nadruk die ze legt op de zelfwerkzaamheid van de creatieve daad, toch dicht in de buurt van de eerste pool.
Uiteraard heb ik tegen Paul de Wispelaeres recensies ook een aantal bezwaren. De steeds terugkerende zelfde woordenschat en zinswendingen die in de bundel misschien storen, beschouw ik niet als een negatieve kant van De Wispelaeres kritische werk. Een auteur zit steeds opgesloten in zijn eigen specifieke taaleigen; omdat Paul de Wispelaere steeds over hetzelfde onderwerp handelt, kan het moeilijk anders of dezelfde taaltics moeten opvallen. Ik heb een ander bezwaar. Als regelmatig lezer van De Wispelaeres kronieken in Het Vaderland kan ik er niet altijd in geloven wanneer Paul de Wispelaere een boek ‘goed’ vindt. Alvorens deze stelling nader toe te lichten geef ik ter bewijsvoering een keuze van een twintigtal oordelen uit twintig verschillende recensies, met het bewustzijn van de beperkende waarde van een uit zijn relativerende context gelichte bewering. Ik laat opzettelijk de naam van de auteur en de titel van het boek weg.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Als ik Paul de Wispelaere letterlijk geloof dan verschijnen in het Nederlands taalgebied op enkele uitzonderingen na slechts merkwaardige boeiende, uitstekende, lezenswaardige en mees- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||
terlijke boeken en debuten. Ik vind het oprecht jammer dat ik deze frisse opinie niet met Paul de Wispelaere kan delen. Men zou kunnen opwerpen dat ik (nog steeds) de verkeerde boeken lees - dat is, helaas in dit geval, niet waar. Driekwart van de door Paul de Wispelaere als merkwaardig, boeiend, uitstekend, lezenswaardig en meesterlijk gekwalificeerde boeken, vind ik gewoon, vervelend, schijn-diep, waardeloos en soms hooguit interessant. Ik vermoed dat in zijn diepste wezen Paul de Wispelaere er vaak ook zo over oordeelt. Zelfs met een beetje zin voor statistiek, realiteit en relativiteit, weet Paul de Wispelaere net zo goed als ik dat de gehele ‘Nederlandse literatuur’ nauwelijks één boek per jaar kan voortbrengen dat het etiket ‘uitstekend’, laat staan ‘meesterlijk’ verdient. Is het daarom dat hij, ondanks de superlatieven, zich op enkele uitzonderingen na nooit echt voor een boek schijnt op te winden? Alhoewel voorstander van de moderne literatuur vat Paul de Wispelaere conventionele auteurs met watten handschoenen aan (zie Van der Veen). Bovendien leidt zijn voorkeur voor moderne literatuur vaak tot overschatting (Tophoff, Vanvugt, Vinkenoog), zijn enthousiasme voor de ethische strekking van een boek doet hem de ogen voor de fouten sluiten (Jef Geeraerts). Paul de Wispelaere kan daarom een écht goed boek niet lanceren (René Gysen). Zijn recensies zijn wat appreciatie betreft ongeveer allemaal gelijk: steeds voorzichtig, tastend, geven en nemen. Deze relativering van ‘goed’ en ‘slecht’ is natuurlijk in de eerste plaats een gevolg van zijn poging tot een zo strikt mogelijke objectieve benadering van het fenomeen literatuur, maar tevens is het een gevolg van twee kwalen 1) het rekening houden met de auteur; 2) de twijfel. Paul de Wispelaere voelt zich erg lotsverbonden met de creërende mens; hij is steeds bereid hem ruim krediet te geven om mogelijke ontmoediging te voorkomen. Bovendien kan een diplomatisch ontzien van gevestigde literatoren, zowel als een poging om te vermijden wie ook écht tegen het hoofd te stoten, bij Paul de Wispelaere niet ontkend worden. Paradoxaal genoeg komt deze houding in botsing met Paul de Wispelaeres eigen theoretische inzichten: een boek is een autonoom kunstwerk en heeft met de auteur, dus ook met zijn sen- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||
sibiliteit als mens, of met zijn sociale status, niets van doen. De twijfel aan de werkelijke waarde van een boek houdt verder nauw verband met Paul de Wispelaeres ambivalente houding tegenover alle verschijnsels, zoals hij die zelf formuleert in zijn theoretische stukken en zoals wij die vooral kunnen distilleren uit zijn scheppend werk. Paul de Wispelaere presenteert op werkelijk uitstekende wijze een boek; hij levert kostbare en onmisbare toelichtingen bij het besproken werk en aarzelt niet een ethische stelling in te nemen (cf. o.a. de besprekingen over het werk van Van der Veen, J.G. Toonder, Jef Geeraerts). Hij is een prima recensent, wanneer men vooropstelt dat een krantecritikus slechts een analytische en informatieve, dienende functie mag hebben. Echt ingrijpen in de literatuur doet volgens mij Paul de Wispelaere met zijn recensies dan ook niet. Men kan zijn literair oordeel niet werkelijk richtinggevend noemen. Uiteindelijk kom ik weer terug op de rol van de dagbladrecensent - het onderwerp van het eerste deel van dit opstel. Ik zie deze rol in de eerste plaats ingrijpend: de recensent moet niet alleen nieuwe literaire fenomenen bij het publiek inleiden, maar hij moet ook selecteren, zo streng en koel mogelijk; hij moet abcessen opensnijden, rotte appelen overboord werpen, het bedrog aan de kaak stellen, zich - ja, zichzelf gehaat maken. Onze literaire tijdschriften (met hun mini-oplagen) zijn voor dit werk niet geschikt; daar horen grondige analyses van vooraf in de krant uitgezifte boeken thuis. De tijdschriftlezer weet overwegend wel of een boek ‘goed’ of ‘slecht’ is; d.w.z. al of niet behoort tot de wérkelijke literatuur. De krantelezer weet dit niet; de krantelezer gelooft ‘zijn’ recensent en wordt door het gebrek aan eigen kritisch inzicht door de dagbladcriticus geconditioneerd. De bewijzen van een volstrekte overschatting in Vlaanderen van allerlei derderangsfiguren ten gevolge van de eeuwiglovende kranterecensies zijn legio. De vertekening van onze reële waarden en het ontbreken van reële literaire verhoudingen die zich o.a. materialiseren in rijkssubsidies zijn er een direct funest gevolg van. Paul de Wispelaere werkt ondanks zijn uitstekende kritieken door zijn voorzichtigheid bij het oordelen aan zekere literaire bodybuilding mee. Hij schiet in zijn verantwoordelijkheid te- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||
kort: paradoxaal genoeg t.o.v. wat de enige en volledige essentie van zijn bestaan uitmaakt; de literatuur.
Boekarest 13.xii.'67 |
|