| |
| |
| |
aan
den heer
DIRK KAMPHUYZEN,
en
ZYNE ECHTGENOTE,
vrouwe
ANNA MARIA, geboren SNOEK,
| |
| |
WORDT
DIT TONEELSPEL
UIT WAARE HOOGACHTING
opgedragen
DOOR
beider dienstvaardigen
vriend,
DEN SCHRYVER.
| |
| |
| |
Voorreden.
‘Een fraai tafereel’, zegt Mercier’, ‘blijft niet altijd zonder vrucht. Het is in zich zelf wel stom, doch het spreekt, als het oog zich op de treffende kleuren vestigt. Men moet het gezicht er van afwenden, wil men er niet door gedrongen worden tot enig onderhoud met zijn eigen geweten’
Dit, dunkt mij, is het oogpunt, waaruit men het zogenaamd Drama beschouwen moet, en het is ook op dezen grond, dat ik die zoort van Toneelstukken, als zij in zich zelven goed en
| |
| |
onberispelijk zijn, voor nuttig houde, ofschoon ik anders gaarne erkennen wil, dat het Schouwtoneel, naar zijnen oorspronglijken aard, geene andere stukken, dan de Tragoedie, inzonderheid de Helden - of Hoge Tragoedie, en de Hoge Comoedie behoorde toetelaten.
Wanneer het immers waar is, dat deugd en goede zeden de rijkste, zo niet de éénige bronnen zijn van volksgeluk, en dat de toverkracht der verwondering, die edele handelingen, en de af keer, dien snode bedrijven inboezemen, hoezeer de lessen der zedenkunde al geen dwingend vermogen hebben, ons echter op het sterkst nopen moeten, om de eerstgemelden naartevolgen en de anderen te schuwen, dan ook is het de pligt van een ieder, die zich daartoe enigermate bekwaam oordeelt, er zich op toe te leggen, om, onder lieden van allerlei rang, goede grondbeginzelen en zedenlijkheid aan te prijzen en te bevorderen, ten einde alzo nieuwe kracht te geven aan den grondslag der maatschappij,
| |
| |
tot welke hij behoort, en het zijne bijtedragen ter handhaving van de algemene orde, die de schatkamer is der grootste nationale en bijzondere voordelen.
Het zoude nu wel niet ongepast mogen geoordeeld worden, de geschiktheid van het Drama, ter bereiking van een zodanig doel en om het Schouwtoneel tot eene Leerschool der deugd te vormen, hier opzetlijk te betogen; doch, daar dit vóór mij, door den Eerwaarden van Engelen, in zijne uitmuntende Verhandeling, geplaatst voor het Eerste Deel des Spektatorialen Schouwburgs, op eene onverbeterbare wijze verrigt is, behoef ik deze taak niet op mij te nemen, en ik mag elk, wien mijne gevoelens, over het Schouwtoneel in het algemeen, bekend zijn, en wien het gevolglijk verwonderen mogt, een Drama van mijne hand in het licht te zien verschijnen, ter mijner verandwoording deswegens, gerustlijk daarheen verwijzen.
| |
| |
Onder tusschen wil ik, met het Drama voor testaan, mij geenszins gehouden hebben voor den verdediger van dien onafzienbaren hoop van zo genaamde Toneelspellen, die, voor al in de laatste jaren, door Duitschland zijn opgeleverd en, behalve dat zij de hoofdvereischten van een geregeld toneelstuk missen, grotendeels strekken ter vervalsching, zo niet ten bederve van den goeden smaak, ja meer geschikt zijn, om het zedenlijke gevoel te verzwakken, dan om de liefde tot de deugd aanteprijzen en te versterken. Deze zoort van voordbrengzelen eener verwarde, overspannen, of bedorven verbeeldingskracht behoorde integendeel, mijns erachtens, nimmer ten tonele gevoerd te worden, en het lokken eener grote menigte volks na den Schouwburg moest zekerlijk, bij de keuze der te vertonen stukken, nooit in aanmerking komen, wil men ten minsten het Schouwtoneel niet geheel van aard doen veranderen en het, van nuttig en stichtelijk, gelijk het in de daad zijn kan en zijn moet, nadelig en verderflijk doen worden.
| |
| |
Dat, in het vervaardigen van het Toneelstuk, welk ik bij dezen mijnen Landgenoten aanbied, en waartoe mij aanleiding werd gegeven door het Eerste Nummer der Vaderlandsche Bibliotheek van Wetenschap, Kunst en Smaak voor dit lopende jaar, ik in geen der bovenvermelde feilen vervallen ben, hiervan houd ik mij verzekerd. Heb ik hier of daar tegen den letter der gestrenge toneelmatige wetten gezondigd, ik moest wel iets toegeven aan den algemeen heerschenden smaak, die van langzamerhand weder op het oude en goede spoor moet worden teruggebragt, zich niet in eens daarop dringen laat; doch ik zal echter niet kunnen geoordeeld worden, deshalve die wetten, met de meeste hedendaagsche Hoogduitsche Toneelschrijvers, geheel en al veronachtzaamd en met voeten getreden te hebben.
Voor het overige is de grondslag van deze mijne lettervrucht geheel overeenkomstig gebleven aan de waarheid der geschiedenis; in
| |
| |
de bijzondere omstandigheden zelfs heb ik mij, zo veel mogelijk, daarbij gehouden. Het karakter van Gustavus Adolphus is door mij voorgesteld in diervoege, als het ons door schrijvers van zijnen en van lateren tijd wordt geschilderd. Ook in de karakters van Valvaise, Adelaïde, Alleran, Duplaise en Christiërn heb ik de waarheid der voorgestelde gebeurdnis getrouwlijk in acht genomen; alleenlijk heb ik de twee laatstgemelden in ambten geplaatst, die zij nooit bekleedden, omdat dit mij onvermijdbaar scheen, zoude ik hen in het, hier nodige, verband en in eene naauwe betrekking tot den Vorst brengen.
Mag, eindelijk, dit mijn Toneelstuk bij elk, die het leest of ziet vertonen, die zelfde aandoeningen te weeg brengen, die het voorval, dat deszelfs onderwerp uitmaakt, in mij verwekt heeft, dan zal ik het strelend gevoel ontwaar worden van mede iets te hebben bijgebragt ter voordplanting en bevesting der ge-
| |
| |
wijde en waarachtige leer: dat, om waarlijk goed en gelukkig te worden en om het doel van ons aanwezen meer en meer te naderen, wij ons zelven moeten beheerschen en geene opofferingen ter liefde van de deugd ooit te zwaar achten.
Amsterdam den 19 April 1811.
|
|