Tooneelpoëzy. Deel 2
(1786)–Lucretia Wilhelmina van Merken, Nicolaas Simon van Winter– Auteursrechtvrij
[pagina 330]
| |
Eerste tooneel.Saladyn, Sirakon, Caled, Safar, groot Gevolg van Saraceensche Vorsten, Hored, Lyfwachten.
Saladyn.
ô Ja, ik vond myn ziel geraakt door deerenis.
Verbeeld u, zo gy kunt, hoe naar de toestand is
Van een bedrukte schaare uit have en erf gedreeven,
Gedwongen troosteloos naar Askalon te streeven;
En dus van de eene elende in de andre neêrgestort,
Naardien eerlang die stad door ons belegerd word.
Sirakon.
Zal de Overwinnaar, die al 't oosten overheerde,
Voor wien gelyk de Nyl de Euphrates zich verneêrde;
Die 't fier Arabië verbind aan zyn geboôn,
En honderd Koningen geknield ziet voor zyn' troon;
Een haatlyk overschot van roovers, hier verscheenen
Tot onheil en bederf der vroome Saraceenen,
| |
[pagina 331]
| |
Beklaagen? 't Belge u niet; ik keur die gunst niet goed.
Waarom niet liever u ontslaagen van dien stoet?
Een enkle wenk, myn Vorst, had u daarvan ontheven.
Wat is aan hen verbeurd die Mohammed weêrstreeven?
Hun leven, hoe vol ramps, kon u nog schaadlyk zyn.
Saladyn.
Gy denkt als Sirakon, en ik als Saladyn.
Een magtig Vorst zy zo grootmoedig als rechtvaardig.
Ik vond de elende altoos myn mededoogen waardig.
Dees schaare is schuldloos aan den moord en plondering
Die Palestina door hun Vadren onderging.
Nadat het westersch Volk zich in dees Landstreek vestte,
En Godefroi verkoor tot Heer van dit Geweste,
Zyn zeven Koningen, niet minder trotsch dan hy,
Hem in 't bezit gevolgd van deze heerschappy:
Zy heerschten hier een reeks van meer dan tagtig jaaren;
Dus zyn de ballingen, die u dien afkeer baaren,
Niet meer uitheemschen, maar geteeld in dit gebied.
Men wyte aan't schuldloos Kroost de schuld der Vadren niet.
Sirakon.
De uitheemschen zien nochtans door hen zich onderschooren.
Saladyn.
Dit kan niet anders zyn. Schoon allen hier gebooren,
Is ons verwinnend zwaard altoos op hen gewet.
| |
[pagina 332]
| |
Zy zien van de eene stad na de andre zich ontzet,
En zouden, lang verzwakt, welhaast als kaf verzwinden,
Zo hen de hulp ontviel van hunne uitheemsche vrinden.
Sirakon.
Indien gy hen alreê zo verr' verlaagd beschouwt,
Is 't wonder dat gy hen in Salem niet betrouwt?
Saladyn.
Myn zege, die ten val van hunne leer' moet strekken,
Zou in hun wrokkend hart te fel een woede wekken.
't Is best voor hen en ons, dat zy dit oord ontvliên.
Gy zoud, geloof myn woord, hier zelfs geen Grieken zien,
Die, schoon zy eeuwig met de westerschen krakeelen
Om kerkgeschillen die hen onderling verdeelen,
Hen echter in den nood niet weigren by te staan,
Indien ik, naar myn' wensch, van hen my kon ontslaan.
Sirakon.
De Grieken zyn te zwak om ons veel leeds te brouwen.
Saladyn.
Hy waar' verlooren die op hen zich dorst vertrouwen.
Wy hebben 't Grieksche Ryk te veel in kracht bekort
Dan dat hun haat op ons niet groot en grooter word.
Zy vreezen dat een magt, die zy met moeite keeren,
Constantinopel zelf in 't eind' zal overheeren.
't Is thans geen tyd voor my hunne achterdocht te voên,
| |
[pagina 333]
| |
Des weert dit gunstbewys ten deele dit vermoên.
Maar Omar keert.
| |
Tweede tooneel.Saladyn, Sirakon, Caled, Safar, groot Gevolg van Saraceensche Vorsten, Hored, Lyfwachten, Omar.
Saladyn.
Heeft reeds het volk de stad verlaaten?
Omar.
De troostelooze sleep van Salems onderzaaten
Vertrok naar 't open veld, doch een gering getal
Van 't Vorstlyk Hofgezin is nog in dezen wal,
Met eenige oorlogsliên, geschikt den togt te dekken.
Saladyn.
Men verg' niets meer voor hen, en doe hen fluks vertrekken.
Omar.
Ik heb de Koningin en 't Koningklyk Geslacht,
Benevens Lusignan, geboeid in 't hof gebragt,
Op Raimonds last.
Saladyn.
Hoe nu! wat heeft hem aangedreeven...?
| |
[pagina 334]
| |
Omar.
Hy heeft my, uit uw' naam, daartoe bevel gegeeven.
Saladyn.
Spreek; geef my meer bericht. Wat is hier de oorzaak van?
Omar.
'k Had door Theodorik den trotschen Lusignan
By zyne Gemaalin doen in de Kerk geleiden.
De tyd vloog spoedig om, en niemand wist van scheiden,
Schoon Humfrei zelf hen reeds daartoe had aangespoord.
't Stond hen niet langer vry te toeven in dat oord,
Als Raimond my verzocht zyn laatste pligtbetooning
Te moogen wyden aan de Gade van den Koning;
En tevens aanbood haar tot scheiden te overreên.
Bewust wat vreugd gy schept in goedertierenheên,
Stemde ik dien voorslag toe.
Saladyn.
Hieraan is niets misdreeven.
Omar.
Hy had zich naauwlyks in gesprek met hen begeeven,
Als hy met luider stem my inriep met de wacht.
Wie maalt zyn woede en die van 't Koningklyk Geslacht!
Zy blikkerden den Vorst en zyne Gade uit de oogen.
Prins Raimond had zyn zwaard ten halven reeds getoogen,
En Humfrei 't zyne ontbloot, om hem te keer te gaan,
| |
[pagina 335]
| |
Toen Raimond my de hand aan al den stoet deed slaan;
En, eer ik wist wat hen dus hevig kon beroeren,
My, uit uw' naam, beval hen naar het hof te voeren.
Saladyn.
Heeft hy de reden van dien twist u niet gemeld?
Omar.
Door felle grimmigheid tot in de ziel ontsteld,
Vond hy zich buiten staat my alles klaar te ontvouwen;
Maar gaf my gronds genoeg als schuldig hen te aanschouwen.
Die snooden hebben u en Mohammed gehoond.
Ik waare onwaardig aan uw goedheid, my betoond,
En 't licht dat Mohammed heeft in myn hart ontstoken,
Zo ik uw glori en zyne eer niet had gewroken.
Saladyn.
Hoe! 's Lands Profeet, en my? Gy hebt uw' pligt betracht.
Ga, meld aan Raimond dat uw Vorst hem hier verwacht.
| |
Derde tooneel.Saladyn, Sirakon, Caled, Safar, groot Gevolg van Saraceensche Vorsten, Hored, Lyfwachten.
Saladyn.
Na zo veel gunst, op my en Mohammed te smaalen!
'k Zal, zo hun schuld my blykt, dit streng op hen verhaalen.
| |
[pagina 336]
| |
Sirakon.
Zie daar wat uw genade op hunne harten wint.
Dat snood geslacht, door wrok en bygeloof verblind,
't Welk zich aan 's Lands Profeet en u durft schuldig maaken,
Verpligt uzelv' in 't eind' voor u en hem te waaken.
| |
Vierde tooneel.Saladyn, Sirakon, Caled, Safar, groot Gevolg van Saraceensche Vorsten, Hored, Lyfwachten, Raimond, Omar.
Saladyn.
Treed nader, Prins. Ik wierd door Omar onderricht
Wat u bewoogen heeft, om, volgens uwen pligt,
Voor de eer van Mohammed en voor myn' roem te zorgen.
Maar houd my, 't is myn wil, de reden niet verborgen,
Die al 't gekluisterd volk tot zulk een woede dwong,
Dat Humfreis moordziek staal u naar het leven dong.
Raimond.
Niets dan myn trouw voor u was de oorzaak dezer boosheid.
Hun trotsheid, aangezet door hoop van straffeloosheid,
Wyt my al 't ongeval dat hen bejegend is.
Ik had hunn' wrevelmoed, uit eedle deerenis,
Ligt in dien bangen stond vergeeven of verdraagen,
| |
[pagina 337]
| |
Zo niet dat snood geslacht in 't eind' had durven waagen
Den grooten Mohammed, ô duldelooze hoon!
Te lastren, en uzelv' te vliegen in de kroon.
Ik bragt hunn' moedwil hen bezadigd onder de oogen;
Tot Humfrei, dol van toorne, op my kwam aangevloogen.
Toen kon ik, ik beken 't, myn gramschap niet weêrstaan,
En keurde verr' het best de hand aan hen te slaan.
Dus kunt ge uw' Leeraar en uzelven recht verschaffen;
Myn glori veiligen, en 't heilloos vloekrot straffen.
Saladyn.
Stel u gerust. Gy kunt, nu ik hen schuldig vind,
Niet langer twyflen aan hun-aller straf, myn Vrind.
Wat u betreft, ik zal uw diensten groots beloonen,
In Ptolomaïs u tot Opperheer doen kroonen.
Raimond.
In Ptolomaïs? Hoe! dit was my niet beloofd.
'k Dacht in Jeruzalem.
Saladyn.
Die kroon voegt op geen hoofd
Dan 't myne.
Raimond.
Zoude ik dan...?
Saladyn.
Hier baat geen tegenstreeven.
| |
[pagina 338]
| |
Myn staatsbelang verbied dat ik ze aan u zou geeven.
Raimond.
Heb ik om zulk een' prys myn hulp u tot deez' dag...?
Saladyn.
Houd op. 'k Ben u geen reên verpligt van myn gedrag.
Aanvaard die kroon; of, zo uw moedwil ze u doet derven,
Zie of gy naar uw' wensch eene andre kunt verwerven.
Raimond.
Ondankbre! van wiens hand ontfingt gy dit Gebied?
Saladyn.
't Verraad was my van nut, maar die 't gepleegd heeft niet.
Staak tot uw lyfsbehoud dit wreevlig tegenspreeken.
Vernoeg u met myn gunst, zo duidlyk u gebleeken;
Zy bied, in wederwil van uwe uitspoorigheên,
U Ptolomaïs nog. Wilt gy daar heerschen?
Raimond.
Neen.
Ik wil geen gunst van u dan die gy my deed hoopen.
Moest ik, om zulk een loon, myn deugd en trouw verkoopen!
Zou Raimond heerscher zyn in zulk een eng bestek!
Dat eer' des Hemels wraak dit Ryk en u...!
Saladyn,
de hand aan zyn zwaard slaande.
Vertrek.
Raimond vliegt woedend heenen.
| |
[pagina 339]
| |
Omar.
Doorluchtige Monarch! dat u de Hemel hoede!
Saladyn,
tegen Omar.
Verzel hem. Sla hem gâ. Hy raast; hy brult van woede.
Tegen Caled.
Gelei den Koning hier, en die gy by hem vind.
| |
Vierde tooneel.Saladyn, Sirakon, Safar, groot Gevolg van Saraceensche Vorsten, Hored, Lyfwachten.
Sirakon.
Hoe word de mensch door zucht naar meer gezags verblind!
Had Raimond zich vernoegd met uwe gunstbewyzen,
Hy had zyn glori ligt ten hoogsten top zien ryzen;
Nu derft hy alles wat zyn' hoogmoed had gevleid,
En is de werker zelf van zyn rampzaligheid.
| |
Vyfde tooneel.Saladyn, Sirakon, Safar, groot Gevolg van Saraceensche Vorsten, Hored, Lyfwachten; Lusignan, Sebille, Melizende, Elize, en Humfrei, geboeid; Caled, en eenige Wachten.
Saladyn.
Baldaadig Overschot der woedende Latynen,
| |
[pagina 340]
| |
Dat nog door myn genaê het licht der zon ziet schynen,
En al myn weldaên met ondankbaarheid vergeld!
Slaat vry uwe oogen neêr: uw vonnis is geveld.
Uw snoodheid duld niet dat wy langer u verschoonen.
Gy zult voortaan noch my noch Mohammed weêr hoonen.
Bereidt u tot de dood.
Lusignan.
Wy hebben die verwacht.
't Verwondert my dat wy niet reeds zyn omgebragt.
Of moest uw oog zich nog in onze elend' verblyden,
En ons, na zo veel smaads, nog grooter smaad doen lyden?
Saladyn.
Ge erkent de boosheid dan van uw weêrbarstig hart,
Dat in het grootst gevaar nog uw' Verwinnaar tart;
De glori des Profeets, ons tot ons heil gezonden,
Baldaadig hoont en schend?
Lusignan.
Wie heeft dit uitgevonden?
Doch zeg wat u behaagt: wy zyn in uw geweld.
Verdelg ons, is 't uw wil. Waartoe zulks uitgesteld?
Saladyn.
Verweer u, zo gy kunt.
Lusignan.
Die moeite is overboodig.
| |
[pagina 341]
| |
Uw wreedheid heeft dien glimp om ons te moorden noodig.
Saladyn,
tegen Sebille.
En gy, Ondankbre! had ik dit van u verwacht?
Sebille.
Wy hebben noch aan u noch aan uw leer gedacht.
Waan niet dat ik hierdoor myn leven zoek' te rekken;
De dood zal in dit uur my tot vertroosting strekken.
Maar myne onnoozelheid verdient dien schandnaam niet,
Waarmeê zy zich zo wreed door u beleedigd ziet.
Pleeg met uzelven raad. Zeg, of gy kunt vermoeden
Dat we, in een oogenblik der zwaarste tegenspoeden
Waardoor misschien op aarde ooit stervling wierd verdrukt,
(Een heilloos oogenblik, dat my uit de armen rukt
Van een' geliefd' Gemaal, myn Toevlucht, myn' Behoeder;
Myn Kroost een' Vader rooft, een' Broeder aan myn' Broeder;)
Den kostelyken tyd zou worden doorgebragt
In bitschen schimp op u, of dien gy heilig acht?
Gy moest een' beter' schyn voor onze doodstraf zoeken.
Saladyn.
Gy vloekt my in uw hart.
Sebille.
Waarom zoude ik u vloeken?
De Hemel duld niet dat wy langer hier gebiên.
Hebt gy myn burgery, gedoemd de stad te ontvliên,
| |
[pagina 342]
| |
Niet in haar smart getroost; en, door uw gunstbewyzen,
Zelf in haar deerlyk lot gedwongen u te pryzen?
Hebt gy my niet, toen gy myn wanhoop hebt aanschouwd,
Beloofd dat gy myn' Gade in 't leven spaaren zoud?
Hebt gy hem, op myn beê, niet in de Kerk doen leiden,
Opdat wy hem nog ééns omhelsden vóór ons scheiden?
Neen, Saladyn! gy zyt geen moorder van myn' Zoon.
Gy had ons mooglyk nooit verstoken van de kroon,
Zo een verraader, die onwaard' is 't licht te aanschouwen,
U niet had aangezet om ons dit leed te brouwen.
Hy is vloekwaardig om zyn schriklyke euveldaên.
Wy zien u, ik erken 't, voor onzen Vyand aan;
Maar voor een' vyand dien we onze achting waardig vinden,
En die min haatlyk is dan wreede en valsche vrinden.
Saladyn.
'k Houde u onschuldig wyl ge onschuldig schynen wilt.
Maar waarom hebt gy dan dien dierbren tyd gespild
In nutteloozen twist, die grooter ramp moest wekken,
En zelfs uw' Broeder 't zwaard deed tegen Raimond trekken?
Sebille.
Verbeeld gy u dat gy, gesteld in onzen stand,
Een' snood' verraader van zyn Kerk en Vaderland,
Die door gevloekte list myn' dierbren Zoon deed sterven,
Myn' Gade in ketens klinkt, en kroon en troon doet derven,
| |
[pagina 343]
| |
My en myn Kindren dwingt Jeruzalem te ontvliên,
Met meer bezadigdheid dan wy zoud kunnen zien?
Wy hebben, en met recht, zyn gruwlen hem verweeten;
En die ontmenschte heeft zyn' pligt zo verr' vergeeten
Dat hy de hand dorst slaan aan zyn bloeddorstig zwaard.
De moed myns Broeders heeft myn' Echtgenoot bewaard.
Betrouw op Raimond nooit; hy haat u nog verwoeder...
Saladyn,
tegen Sirakon en Safar.
Ontboeit de Koningin, haar Kindren, en haar' Broeder.
Tegen Sebille.
Gy hebt ten tweedenmaal myn gramschapsvuur gebluscht.
Ga met uw Telgen en uw' Broeder waar 't u lust'.
Men zal op myn bevel van voertuig u verzorgen,
Opdat gy met u neemt al 't geen gy hebt geborgen.
Lusignan.
'k Dacht niet dat Lusignan in 't eind' verpligt zou zyn
Uwe edelmoedigheid te roemen, Saladyn.
Het ga met my zo 't kan, 't zal my ten troost verstrekken
Dat gy myn Gade en Kroost en Broeder doet vertrekken.
Saladyn.
Hoe! Omar, hebt ge uw' last...?
| |
[pagina 344]
| |
Zesde tooneel.Saladyn, Lusignan, Sebille, Melizende, Elize, Humfrei, Sirakon, Caled, Safar, groot Gevolg van Saraceensche Vorsten, Hored, Lyfwachten, Omar.
Omar.
Verschoon my, zo ik keer,
En wyt my 't onheil niet: Prins Raimond leeft niet meer.
Sebille.
ô Hemel! hebt gy van zyn gruwlen wraak genomen!
Saladyn.
Prins Raimond leeft niet meer! Hoe is hy omgekomen?
Omar.
Gy zaagt in welk een' staat hy deze zaal verliet.
Ik sprak hem aan; vergeefs; hy zag, hy hoorde niet.
Zyn aangezicht was rood, zyn oog door woede ontstoken.
Zyn hevigbruischend bloed scheen met geweld te kooken.
Hy morde binnens monds, en vloog, met woeste schreên,
In 't einde de oostpoort uit, in spyt van myn gebeên.
Hier maakte een nieuw verdriet zyn ongeval nog kwaader,
Als een der Grieken riep: Daar gaat hy, die Verraader!
Hy sloeg op dit verwyt de hand aan zyn geweer,
En toog het driftig uit, doch wierp het yllings neêr;
| |
[pagina 345]
| |
En waare op d'eigen stond in Kedrons beek gesprongen,
Had ik, met hulp des volks, hem niet de dood ontwrongen.
Hy worstelde met kracht om zich van ons te ontslaan;
Zag nu het volk, dan my, met vlammende oogen aan;
En poogde, schoon vergeefs, tot driewerf ons te ontkomen;
Totdat de woede, die zyn ziel had ingenomen,
Zyn krachten overwon. Hy sloeg een naar geluid.
Een stroom van bloed vloog hem ten mond en oogen uit;
En gaf allengs, naar 't scheen, hem zyn bedaardheid weder.
Hy zeeg my uit den arm in 't einde op de aarde neder,
En sprak: Myn Vriend, ik sterf: ga, vlieg naar Saladyn,
En zeg hem, uit myn' naam, dat zy onschuldig zyn.
Een bange doodsnik maakte een einde van zyn leven.
'k Heb my gespoed om u dit naar bericht te geeven.
Humfrei.
Welk een beklaaglyk eind'!
Saladyn,
tegen de Lyfwacht.
Men zorge voor zyn lyk.
Hored doet twee der Lyfwachten in stilte vertrekken.
Tegen Sebille. Vorstin, 't is meer dan tyd, verlaat de stad en 't Ryk.
Sebille.
Zo ooit myn ramp u kon tot medelyden wekken,
Doe dan myn Dochters en myn' Broeder fluks vertrekken;
| |
[pagina 346]
| |
En geef, ô groote Vorst! myn jongste beê gehoor.
Zy valt hem te voet.
Ik smeek u aan uw kniên.
Lusignan.
Helaas! wat heeft zy voor?
Saladyn.
Rys op; wat wenscht ge? Rys...
Sebille.
Laat my de gunst verwerven
Van hier, by myn' Gemaal, in ketenen te sterven.
Melizende.
Ach! Moeder!
Lusignan.
Dierbre Gade! Onlydelyk verdriet!
Tegen Saladyn.
By all' wat heilig is, verhoor haar bede niet.
Tegen Sebille.
Myn troost, myne Echtgenoote, om uw verlaaten Kindren...
Sebille,
tegen Lusignan.
Myn Broeder zal haar hoên. Wat wilt gy my verhindren?
Verbeeld gy u dat my, by 't scheiden uit deez' wal,
Daar ik u achterlaat, de rouw niet moorden zal?
Waarin misdeed ik u, dat gy niet wilt gedoogen
Dat ik in 't kerkerhol uw traanen af moog' droogen;
| |
[pagina 347]
| |
U rust geeve op myn hart, dat alle rust thans derft?
Het zal u troosten dat uw Gade met u sterft.
Lusignan.
Ach! om de trouw die gy my altoos hebt beweezen..!
Sebille.
Laat af; myn wanhoop is ten hoogsten top gereezen.
Saladyn.
Gy smeekt vergeefs om 't geen gy nooit verwerven kunt.
Sebille.
Dan bid ik dat gy my een' andren wensch vergunt.
Maak, maak een einde van myn leven en myn lyden.
Myn afgefolterd hart is moede van al 't stryden
Met zo veel ongevals en onverdraaglyk wee.
Gy wend uwe oogen af! Ontzegt ge ook deze beê?
Saladyn.
Maar, zo myn ziel, geraakt door uw geween en klagten,
Langs eenen andren weg uw lyden kon verzachten;
Zo ik uw' Lusignan van kluisters deed ontslaan;
Zeg my, wat gy voor hem ten lospryze af wilt staan?
Sebille.
All' wat my ovrig is; all' wat gy kunt begeeren:
Ik kan myn goedren, maar myn' Hartvriend niet ontbeeren.
Lusignan,
tegen Saladyn.
Doe toch geen voordeel met haar wanhoop; toon u groot.
| |
[pagina 348]
| |
Tegen Sebille.
Gyzelf voltooit uw leed, rampspoedige Echtgenoot'!
Uw trouw werkt uw bederf.
Sebille.
Wat vraag ik naar myn Staaten!
Saladyn.
Indien gy Askalon aan my wilt overlaaten,
Dan zweer ik, by myn hoofd, by all' wat heilig is,
Dat ik uw' Lusignan uit zyn gevangenis
Ontslaan zal, en hem u in vryheid wederschenken.
Hoe nu! kunt gy u op dien voorslag nog bedenken?
Sebille.
Waar bergt zich 't arme volk, myn Broeder en myn Kroost?
Ons blyft geen andre stad, geen vesting, die, ten troost
Van de algemeene elende, ons schuilplaats zal verleenen.
Saladyn.
Gy kunt u met het volk van Tripoli veréénen.
De heerscher van die stad, Vorst Raimond, derft het licht.
Trek derwaart heen; zy bied, in 't hachlyk tydgewricht,
U een geruste wyk, waarin ge u kunt betrouwen.
Lusignan.
Laat af! ik zou, ik zweer 't, my aan 't verdrag niet houên.
Een hand vol levens is my zulk een' prys niet waard'.
| |
[pagina 349]
| |
Tegen Sebille.
Gyzelf ziet klaar, myn Lief, dat ge uwe elend' verzwaart.
Vertrek, in 's Hemels naam: hier is geen troost te hoopen.
Sebille.
Zoude ik vertrekken? ik? daar ik u vry kan koopen?
Wat vergt gy my? Helaas! ach! 't is te lang gemard.
Verkwik, zo 't mooglyk is, myn reeds bezwykend hart.
Komt, dierbre Kindren! kom, myn Broeder! ziet te gader
Wat gy kunt winnen op een' Broeder, op een' Vader.
Hy weigert my den troost dien my een Vyand gunt.
Ziet of ge iets meer dan ik op hem verwerven kunt.
Lusignan,
tegen Sebílle.
Uw rouw verscheurt my 't hart.
Tegen Saladyn.
'k Zal haar niet meer weêrstreeven,
Indien gy d' Oversten des Tempels los wilt geeven;
Hy is reeds hoog bejaard. Sta toe dat hy met my
Een vrye lucht scheppe in een Christenheerschappy.
Saladyn.
Het was myn oogmerk niet zyn boeien ooit te slaaken;
Doch 'k zal de handling, om een' enkel' man, niet staaken.
Zweer dat gy Askalon terstond ontruimen zult.
Lusignan.
'k Beloof 't, op Ridders eer.
| |
[pagina 350]
| |
Saladyn.
Zo ras ge uw woord vervult,
Zal ik de vryheid u volkomen wedergeeven.
Hy ontboeit hem.
Gy kunt hier middlerwyl in grooter ruimte leeven.
Blyf in het hof; doch dat een Wacht u steeds verzell',
Totdat ik, naar myn woord, u gantsch in vryheid stell'.
Tegen Sebille.
'k Wensch u geluk, Vorstin.
Sebille,
tegen Saladyn.
Dat u de Hemel zegen'!
Tegen Lusignan, hem omarmende.
Myn waarde Lusignan! ik heb myn' wensch verkreegen!
Lusignan,
haar weder omarmende.
Myn teêrgeliefde Gaê, myn ongelukkig Kroost,
Tot welk een' hoogen prys koopt gy zo zwak een' troost!
Saladyn.
Neemt in uw lot geduld, tracht allen rust te vinden.
Ik zal, na dezen dag, u aanzien als myn Vrinden.
Beschouwt my, op uw beurt, gelyk uw' Bondgenoot.
Humfrei.
De zuivre Huwlyksliefde is sterker dan de dood.
EINDE.
|
|