Tooneelpoëzy. Deel 2
(1786)–Lucretia Wilhelmina van Merken, Nicolaas Simon van Winter– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
Eerste tooneel.Menzikoff,
alleen;
in het gewaad van een' landman, zynde een py van grof bruin laken, hebbende een muts met een' bonten rand op het hoofd, en een' stok in de hand, op welken hy van tyd tot tyd leent; langzaam optreedende.
Het licht verdryft in 't eind' het maandenduurend duister:
De zon verspreid haar' glans met nieuwherbooren luister,
En geeft het leven weêr aan deze woesteny;
Maar, wie zy troost verleen', 't word nimmer dag voor my.
| |
[pagina 6]
| |
Myn kwynend hart, verteerd door 't woên der wreedste rampen,
Waarmede ooit sterveling op aarde had te kampen,
Word eindloos, 't zy dit oord een' langen dag geniet'
Of by het maanlicht kwyn', gefolterd door verdriet.
ô Gade, in blyder tyd myn troost en welbehaagen,
Op reis bezweeken door 't gewigt van onze plaagen!
Hoe zwaar me uw sterflot viel, gy wierd voor 't minst bevryd
Van al de elende, die uw troostloos maagschap lyd.
En gy, myn Dochter! gy, wie zich myn hoop dorst vleien
Dat Ruslands Troonmonarch ten zetel zou geleiên!
Gy, die alreede alom begroet wierd als Vorstin,
En, sints Ryksballing, als de onwaardigste Slaavin
Veroordeeld waart met ons hier deerlyk om te zwerven!
Van hoe veel jammers zyt ge ontslaagen door uw sterven!
Gelukkig hy, wien 't graf een stille schuilplaats bied!
Hy treed naar den steenhoop.
Slaap vreedzaam, dierbaar Pand! 'k benyde uw rust u niet,
Schoon ik, zo lang ik leef, uw sterflot zal beweenen:
Een wenschelyke dood zal ons welhaast herëenen.
Door hartewee verteerd, door droefheid afgeleefd,
Gevoel ik dag aan dag dat my de kracht begeeft.
Maar ach! Eudoxes lot en dat van haaren Broeder...
ô Denkbeeld, dat my moord! ... ô Hemel! wees hun hoeder! ...
Tot welk een onheil heeft de staatzucht my gebragt!
| |
[pagina 7]
| |
Ach! had ik nooit naar eer, nooit naar bewint getracht;
My met den stand vernoegd, waarin ik wierd gebooren;
Myn huis noch my waare ooit dit ongeval beschooren!
Hy knielt met moeite by den steenhoop.
ô Ziel van 't waardig Pand, dat in deez' grafkuil rust!
Is u nog iets van de aarde en van ons lot bewust,
Smeek dan den Hemel om een einde aan myne elenden,
En dat hy 't onheil van myn troostloos kroost will' wenden.
| |
Tweede tooneel.Menzikoff, Iwan.
Iwan,
in het opkomen.
Myn dierbre Vader by myn Zusters graf geknield;
Ten prooie aan al den rouw, die hem en ons ontzielt!
Wat schouwtooneel! Helaas! hy weent. Best dat ik nader',
Eer hy door droefheid sterv'.
Hy knielt by Menzikoff.
Myn teêrgeliefde Vader!
Menzikoff,
opziende.
Myn Zoon!
Iwan.
Verlaat een plaats, die uw verdriet vergroot.
| |
[pagina 8]
| |
Uw ziel beweent met recht Elizes vroege dood;
Dan ach! wat zal het zyn zo u de smart doet sneeven!
Denk om de Kindren, die u ovrig zyn gebleeven.
Duld dat uw Zoon u trooste, en opbeure uit het stof.
Hy richt hem op.
Menzikoff.
Uw ouderlievend hart verdient den hoogsten lof;
Doch kan ik ooit dit graf beschouwen zonder traanen?
Zich grafwaart wendende.
Elize! is dit de weg, dien ik u dacht te baanen,
Toen Peter u beminde en naar uw huwlyk dong;
Toen Ruslands maagdenrei uw deugd ter eere zong;
Toen alles vaardig scheen u als Vorstin te groeten?
Bedrieglyk schyngeluk, dat gy te duur moest boeten!
Tegen Iwan.
Wat bleef haar ovrig van den glans en heerlykheid,
Waarmede ik te onbedacht haar zinnen had gevleid?
Een wreede ballingschap in barre wildernissen,
Waarin zy niet alleen en troon en kroon moest missen,
Maar huis en vaderland, en kleeding en gemak;
En, maanden achter een, zelfs schuilplaats onder 't dak,
Terwyl zy, nevens ons, gedrukt wierd door elenden,
Waarvan we in blyder tyd den blooten naam niet kenden;
Tot zy in 't eind' bezweek door 't woeden van 't verdriet.
| |
[pagina 9]
| |
Op het graf wyzende.
Zie daar, zie daar, helaas! all' wat haar overschiet.
Iwan.
Deze akelige plaats verleent den rouw slechts krachten;
Elizes blyde ziel hoort niets van onze klagten.
Toon, smeek ik, met uzelv' toch meerder deerenis;
Vergeet, zo veel gy kunt, het geen geleeden is:
Gy hebt geen nieuwe stof tot grooter smart van nooden.
Menzikoff.
'k Beween de levenden nog sterker dan de dooden.
Myn eigen ongeluk waar' my geen traanen waard',
Zo door uw beider lot myn druk niet wierd verzwaard.
Ik nader, ik gevoel 't, het einde van myn lyden;
De dood zal my eerlang van myne elend' bevryden;
Waartoe u zulks ontveinsd? Bereid u tot dien slag,
En troost Eudoxes hart, zo troosten helpen mag;
Myn tedre voorzorg kan noch u noch haar meer baaten;
Myn Zoon, ik zal welhaast u beiden achterlaaten.
Iwan.
De Hemel hoede ons voor den ramp, dien gy voorspelt!
Ach! is uw moed geheel door 't onheil neêrgeveld?
Gy waart, tot aan dit uur, groothartig, onbezweeken.
Menzikoff.
Het is geen wanhoop, 't is gevoel dat my doet spreeken.
| |
[pagina 10]
| |
Ik heb gelegenheid gewenscht tot dit bericht.
Uw Zusters dierbaar lyk, dat hier begraaven ligt,
Deed in dit oogenblik my met meer krachts beseffen
Hoe onvoorzien die slag u beiden stond te treffen.
Elizes droeve dood toont dit, helaas! te klaar;
Wanneer ik sterf, myn Zoon, begraaf my nevens haar.
Iwan.
De Hemel keer' dien ramp, en rekke uw dierbre dagen!
Dan geeft Siberië ons voortaan geen stof tot klaagen.
Uw trouwe voorzorg heeft den hoogsten nood geweerd,
Sints ge aan ons klein gezin den landbouw hebt geleerd:
Hun onvermoeide vlyt doet onzen voorraad groeien;
De lammrenkudde tiert, de frissche runders loeien
Langs vlakten, waar welëer noch gras noch lover stond;
Het akelig gebrek verdwynt van onzen grond.
Gelukkig, zo men hier, in eenzaamheid gezeten,
Den hoofschen jammerpoel voor eeuwig kon vergeeten!
Menzikoff.
Gy maalt dit bar gewest thans van de beste zy'.
Siberië is en blyft een naare woesteny:
De bosschen zyn vervuld met ongetemde dieren;
De lange en bange nacht, waarin de stormen gieren,
Vergroot den schrik van dit in sneeuw begraaven oord;
Het land, door ons bebouwd, brengt schaars ons voedzel voort.
| |
[pagina 11]
| |
Welk een verschil, helaas! by 't heil van vroeger jaaren!
Nog strekte 't ons ten troost, indien hier menschen waaren;
Doch buiten Constantyn, die zich, in 't somber woud,
Met zyn gering gezin niet verr' van hier onthoud,
En uit weldaadigheid somtyds ons komt bezoeken,
Genaakt geen sterveling deze onbewoonde hoeken.
Iwan.
Dit is 't misschien, dat my dit oord verdraaglyk maakt.
Ik gruw van 't menschdom, dat van woede en afgunst blaakt:
'k Zie in elk' sterveling een' booswicht en verraader;
Bewerker van 't bederf van ons en onzen Vader.
Wat heeft hun snoodheid ons al ongevals bereid!
Met welk een laagheid heeft hun list ons niet gevleid!
Elk offerde ons zyn' dienst, zyn goedren, ja zyn leven;
En naauw' heeft ons 't geluk en 's Vorsten gunst begeeven,
Of elk keert ons den nek, bejegent ons met smaad,
En geeft om stryd ons blyk van langverkropten haat.
Ik wenschte in dit gewest geen sterfling ooit te aanschouwen.
Menzikoff.
Deze onbedachte wensch kon mooglyk u berouwen.
Uw ziel, myn Iwan! is verbitterd door 't verdriet.
Stel op dezelfde lyst het gantsche menschdom niet.
Daar zyn 'er, ik beken 't, die snood den veinsäart speelen,
Maar ook getrouwen, die in 's naasten onheil deelen.
| |
[pagina 12]
| |
'k Heb dikwerf my beklaagd, dat ik, te sterk verknocht
Aan 't heil dat ik bejoeg, geen vrienden heb gezocht.
Geef my geloof, myn Zoon; doe met myn dwaaling voordeel;
Besmet uw vroomheid niet door een partydig oordeel.
Leg waarde op 't schoon der deugd, wanneer gy de ondeugd vloekt.
De braave Constantyn, die sterk uw vriendschap zoekt,
Wiens edelmoedigheid met reden my verwondert,
Verdient voor 't minst door u te worden uitgezonderd.
Iwan.
Hy toont zich tegen ons gedienstig en beleefd,
En schynt de lofspraak waard', die hem uw goedheid geeft;
Maar doet hem 't zelfbelang niet naar myn vriendschap trachten,
En zou hy voor zyn' dienst geen ander loon verwachten?
Menzikoff.
Wat loon wacht hy van ons, daar ons de tegenspoed...?
Iwan.
Eudoxe is in zyn oog een onwaardeerbaar goed.
'k Heb meer dan eens zyn liefde in zyn gezicht geleezen,
Hoe loos hy die verbergt.
Menzikoff.
Mogt zy de zyne wezen!
Iwan.
Wat hoor ik! Kan het zyn! Veelligt beproeft gy my.
Eudoxe eens ballings gaê!
| |
[pagina 13]
| |
Menzikoff.
Wy zyn 't zo wel als hy.
Iwan.
Herdenk de waardigheid waartoe gy wierd verheven.
Menzikoff.
Kan ik in dezen staat haar beter weêrhelft geeven?
Denkt gy, dat eenig mensch voortaan haar minnen zal;
Zich huwen aan een huis, gezonken door zyn' val?
De Grooten, die welëer naar haar bezitting trachtten,
Zyn met het wuft geluk veranderd van gedachten.
Men acht het ongeval besmetlyk op deze aard'.
Iwan.
Die snoode weiflaars zyn Eudoxes hand onwaard'.
'k Veracht de dwaazen, die verdienste in hutten schuwen.
Maar wat beweegt u toch, om thans haar uit te huwen?
Waar is zy veiliger dan in dees wildernis,
Zo lang haar Vader of haar Broeder by haar is?
Menzikoff.
Vertrouw myn woord, myn Zoon, myn leven loopt ten ende;
En 't zou in 't uiterste uur my troosten in de elende,
Indien myn hand Eudoxe aan een' Gemaal verbond,
Waarin ze een' toeverlaat, en gy een' Broeder vond.
Iwan.
Verbeeld ge u 't geen gy zoekt in Constantyn te vinden?
| |
[pagina 14]
| |
Menzikoff.
Hy durft ten minsten aan rampzaalgen zich verbinden;
En, balling nevens ons, heeft hy, in laater tyd,
Hoe zich het lot ook wend', geen reden tot verwyt.
Iwan.
Ik zorg dat dit ontwerp ons onheil zal voltrekken,
En aan ons zinkend huis tot grooter schande strekken.
Hy heelt ons wie hy is, en hoe hy herwaart kwam.
't Is mooglyk dat hy sproot uit een' verachten stam.
Menzikoff.
De deugd verheft den mensch, al wierd hy laag gebooren.
Ikzelf, myn Zoon, (ik heb u meermaal zulks doen hooren,)
Ben in geringen staat geteeld en opgevoed.
De waare grootheid hangt niet af van aadlyk bloed.
Iwan.
Zo Constantyn, als wy, zich door gevloekte treeken
Van valsche vrienden zag gedoemd naar deze streeken,
Ik deed dit oogenblik vervolgde vroomheid recht;
Doch ligt wierd hem die straf om misdaên opgelegd.
Wie weet wat hy misdreef; hy lyd misschien rechtvaardig;
En, zo hy schuldig is, is hy Eudoxe onwaardig.
Menzikoff.
Verban uwe achterdocht; de braave Constantyn,
Wat hem ook herwaart bragt, kan nimmer schuldig zyn.
| |
[pagina 15]
| |
Iwan.
't Is veiligst, wie hy is ten minsten uit te vinden,
Eer wy hem, te onbedacht, aan onzen stam verbinden.
Een onbezoedeld hart is all' wat ik begeer.
Menzikoff.
Zo hy Eudoxe mint, weet zy welligt iets meer.
Iwan.
Indien hy durft bestaan zyn trouw haar op te draagen,
Heeft zy ten minsten recht hem naar zyn' staat te vraagen.
Menzikoff.
Zy zoekt ons hier naar 't schynt. Men toets' haar met beleid.
| |
Derde tooneel.Menzikoff, Iwan; Eudoxe, in eene droefgeestige houding opkomende.
Iwan,
haar minzaam te gemoet treedende.
Eudoxe, nadert ge ons dus peinzende en beschreid?
Eudoxe,
hem met tederheid aanziende.
Helaas!
Menzikoff,
tegen Eudoxe.
Schep moed, myn Kind! laat eindlyk af van weenen.
Eudoxe,
haar' Vader de hand kussende.
Kan iets op aard' voortaan my stof tot troost verleenen,
| |
[pagina 16]
| |
Daar ik met wanhoop zie hoe gy vervallen zyt?
Myn hart voorzegt het my, wy beiden zyn u kwyt.
Myn Vader, kan uw Kroost uw sterfuur overleeven?
En, zo die zwaare ramp myn' Broeder 't eerst doet sneeven,
Dan zwerf ik troosteloos in deze woesteny;
Een naar verblyf des doods; ach! te akelig voor my!
Menzikoff.
Vertrouw op 's Hemels zorg, en die van uwen Broeder.
Eudoxe.
Waar zal ik veilig zyn, beroofd van hulp en hoeder?
De dood is al de troost, waarnaar myn ziel verlangt.
Menzikoff.
Denk dat ons sterflot niet aan onze keuze hangt.
Tracht met gelaatenheid uw ongeval te draagen;
Uw moed, myn Kindren, zal den mynen onderschraagen.
Eudoxe.
'k Heb moeds genoeg, zo lang myn Vader by ons is.
Haar' Vader omhelzende.
Ach! zo ik hoopen kon op uw behoudenis,
Dan wierd dees woesteny een lusthof in myne oogen.
Menzikoff,
zyne Dochter omarmende, en de hand aan zyn' Zoon reikende.
Ik weet wat ouderliefde en kindermin vermoogen.
Uw beider trouw voor my heeft myne elend' verzacht,
| |
[pagina 17]
| |
En veel tot stelping van myn hartwond' toegebragt.
Iwan.
't Is 't minst van onzen pligt u onze trouw te toonen.
Tegen Eudoxe.
Myn waarde Eudoxe, kunt ge een gulle vraag verschoonen,
De vraag eens Broeders, die uw ongeval beklaagt,
En voor uw welzyn waakt?
Eudoxe.
Vraag all' wat u behaagt.
Iwan.
Gy zaagt de vleiers, die, door eigenbaat gedreeven,
Eens dongen naar uw hand, u in het leed begeeven;
Ligt wierd u eedler hart bewaard in dees woestyn.
Na een weinig stilzwygens.
Ontzeg me uw antwoord niet.
Eudoxe.
Bedoelt gy Constantyn?
Menzikoff.
Verberg ons niets, myn Kind, het kon tot voordeel strekken.
Eudoxe.
En mooglyk tot verdriet. Wat baat u dit te ontdekken?
Gy zaagt van 't oogenblik, waarin ik herwaart kwam,
Met hoe veel drifts hy deel in onzen toestand nam.
| |
[pagina 18]
| |
Iwan.
En heeft hy om uw hand nooit aanzoek durven waagen?
Gy zwygt en bloost, Eudoxe!
Eudoxe.
Ik heb hem afgeslaagen.
Kan ik, in dezen staat, ooit denken aan een' echt?
Doch schoon hem alle hoop op weêrmin is ontzegd,
Hy houd standvastig aan.
Menzikoff.
Deed hy u nimmer hooren
Hoe zyn geslachtnaam is, of waar hy wierd gebooren;
Wanneer, of om wat reên, hy herwaart wierd gedoemd?
Eudoxe.
Hy heeft my nooit zyn' naam of vaderland genoemd,
Noch zich van 't lot beklaagd dat hy, als wy, moet draagen;
Doch 't schynt dat hy zich vleit met hoop op blyder dagen.
Iwan.
Weet gy niets meer?
Eudoxe.
Hy heeft my verder niets ontdekt.
Menzikoff.
Het is niet zonder reên dat hy myne aandacht trekt.
Hy heeft tot ons behoud zich als een vriend gekweeten.
'k Wensch, (ik ontken zulks niet,) iets meer van hem te weeten;
| |
[pagina 19]
| |
Eudoxe, vind gy ooit daartoe gelegenheid....
Eudoxe.
Misschien vond hy daardoor zich in zyn hoop gevleid:
Men doet geen onderzoek naar hen die wy verachten.
Ik waag door dezen stap te veel, naar myn gedachten.
Menzikoff.
Indien de jongling aan geen misdaên schuldig is,
Verdient zyn trouw voor ons oprechte erkentenis.
Eudoxe.
En zo hy schuldig waar'?
Iwan.
Dan voegt ons hem te myden.
Menzikoff.
Nochtans behoud hy recht op billyk medelyden.
Eudoxe.
Ik zal, indien gy 't wilt, dit onderzoek bestaan.
Menzikoff.
Tracht all' wat hem betreft oplettend naar te gaan;
Tracht... Maar wie nadert ons?
Iwan.
Hier is geen reên tot vreezen
Dat iemand ons bespied.
Eudoxe.
't Schynt Constantyn te wezen.
| |
[pagina 20]
| |
Vierde tooneel.Menzikoff, Iwan, Eudoxe, Constantyn.
Constantyn.
Myn Vrienden! 'k ben verheugd dat ik u hier ontmoet.
't Geluk van u te zien verzacht myn' tegenspoed.
Mogt, mogt myn herwaartkomst uw kwelling ook vermindren!
Menzikoff.
Getrouwe Toeverlaat van my en van myn Kindren!
Uwe edelmoedigheid, die ons zo duur verpligt...
Constantyn.
Gy houd u ras voldaan; 'k heb niets voor u verricht.
Geloof my, zo myn magt myn' wensch kon evenaaren,
Dit akelig gewest zoude u geen droefheid baaren.
Menzikoff.
Myn Vriend, ik twyfel niet aan uw menschlievend hart.
Myn redding is naby; ik nader 't eind' der smart.
Doch 't onheil van myn kroost en 't uwe doet my zuchten.
Gy allen zult zo ras uw lyden niet ontvluchten.
Ik zorg dat gy allengs mistroostig worden zult.
De duurzaamheid der smart baart eindlyk ongeduld.
Constantyn,
tegen Iwan.
Laat ons, in dezen nood, ons onderling verëenen:
| |
[pagina 21]
| |
Ik zal Eudoxe en u standvastig bystand leenen;
Steun, bid ik, op myn trouw, die onverbreeklyk is.
Iwan.
Gy kunt verzekerd zyn van onze erkentenis.
Laat steeds de vriendschapsband ons onderling verbinden:
Het lot brengt Broeders aan, de deugd alleen schenkt Vrinden.
Constantyn,
tegen Eudoxe.
Kan ik my vleien dat gy stemt in dit verdrag?
Eudoxe.
Uw nutte bystand, ons beweezen dag aan dag,
Heeft u met billykheid myn vriendschap doen verwerven.
Menzikoff.
Na dees verbindtenis zal ik geruster sterven.
Leeft altoos eensgezind, en blyft elkandren by.
Gy allen, wreed gedoemd naar deze woesteny,
Van vriend en maag beroofd, uit have en erf verstooten,
Zyt thans door vriendschap, als door rampspoed, lotgenooten.
Constantyn.
Het leed baart minder smart als ons de vriendschap schraagt.
Maar hoor, ik bid u, wat dus vroeg my herwaart jaagt.
Een van myn slaaven, korts om voorraad uitgezonden,
Heeft, in 't gebergte, een' stoet van reizigers gevonden;
Zy spoeden naar dees plaats.
| |
[pagina 22]
| |
Menzikoff.
Wie had hier volk verwacht?
Constantyn.
Zo hooren we eindlyk iets van 't menschelyk geslacht.
Iwan.
Zy moogen, zo 't hen lust, vry elders heenen trekken;
Voor my, ik wensch geen nieuws van dat geslacht te ontdekken;
Het vormt een saamenstel van boosheid en verraad:
Dit tuige ons Ostermans en Dolgorukkies haat.
Menzikoff.
Ach! zyn wyzelf, myn Zoon, bevryd van zielgebreken?
En...
Tegen Constantyn.
Doch Bazilius wenscht u, naar 't schynt, te spreeken.
Volg ons na dat gesprek, en blyf deez' dag ons by;
Dus vormen we onderling een kleine maatschappy.
Constantyn.
Ik acht dees bede eene eer.
| |
Vyfde tooneel.Constantyn, Bazilius.
Constantyn.
Hebt gy my iets te ontdekken?
| |
[pagina 23]
| |
Bazilius.
Laat ons, zo 't mooglyk is, terstond van hier vertrekken.
Wat zal het zyn, als ons het reizend volk herkent,
Dat, zo men ons bericht, zich naar deze oorden wend?
Indien het aan het Hof uw' vreemden stap doet hooren,
Zyt gy en uw geslacht in eeuwigheid verlooren.
Constantyn.
't Is niet waarschynlyk dat my iemand kennen zal.
Bazilius.
Gy stort moedwillig u in 't schriklykst ongeval.
Wat raakt u Menzikoff en zyne tegenspoeden?
Verlaat rampzaligen, die gy niet kunt behoeden.
Constantyn.
De deernis, waarde Vriend, geeft my eene eedler wet.
Gy hebt tot deze deugd welëer my aangezet;
Gy deed my luistren naar der droeven jammerklagten;
Gy leerde my hun lot, zo veel ik kon, verzachten;
En zoud gy, nu de kans daartoe my gunstig staat,
Thans de eerste kunnen zyn, die my dien pligt ontraad?
Bazilius.
Het voegt eene eedle ziel, met 's naasten leed bewoogen,
Hen blyk te geeven van grootmoedig mededoogen;
Doch niet dat zy zichzelf met hen in rampen stort,
Waardoor hun ongeval niet draagelyker word.
| |
[pagina 24]
| |
Hebt ge uw weldaadigheid door my zien tegenstreever
Toen gy, door deerenis met Menzikoff gedreeven,
Hem slaaven leende tot bebouwing van den grond,
En hem een lammrenkudde en nuttig melkvee zond?
Toen zag ik met vermaak uw werkzaam medelyden
Een troosteloos gezin van hongersnood bevryden.
Het kan door uwe zorg thans op zichzelf bestaan:
Wat houd u langer hier? wilt gy met hen vergaan?
Constantyn.
'k Verberg u niet, dat, toen ik Menzikoff ontmoette,
En, in 't gevolg myns Ooms, hem in Cazan begroette,
Zyn ongelukkig lot my met verschrikking trof.
Een Man van zynen rang; de tweede aan 't Russisch Hof;
Wiens Telg verkooren was om op den troon te treeden;
Verstooten uit zyn' staat; beroofd van waardigheden;
Gevloekt van 't laag gemeen; ontzet van allen troost,
En zittende op een kar, omsingeld van zyn Kroost;
In ballingschap gevoerd, om, na 't beklaaglykst leven,
In 't woest Siberië den veegen geest te geeven;
Verguisd door laagen nyd en onverzoenbren wrok;
Scheen my een voorwerp dat met recht myn deernis trok.
'k Bewoog myn' Oom alleen naar Petersburg te trekken,
Opdat ik Menzikoff alhier ten steun mogt strekken.
Hy vond my in dit oord, wanneer hy hier verscheen,
| |
[pagina 25]
| |
En acht me een' lotgenoot in zyn rampzaligheên.
Bazilius.
't Verwondert my met recht dat hy u niet herkende.
Constantyn.
'k Zag hem gedompeld in de jammerlykste elende,
Toen op zyn' naaren togt zyne Egaê de aard' begaf.
Hy groef, met Iwan, haar met eigen hand een graf,
Terwyl een traanenvloed hem langs de kaaken vloeide,
En, by dien droeven pligt, het dierbaar lyk besproeide.
Zyn Dochters scheenen, in dat doodlyk oogenblik,
Hervormd in marmersteen, verstyfd door smart en schrik.
De wreede rouw verbood haar 't weenen en het klaagen.
Haar oog bleef roereloos op 't koude lyk geslaagen.
Nog zie ik 't naar tooneel, by d'omgedolven grond.
Ach! dacht toen een van hen aan 't geen rondom hen stond?
Veel minder dat hen 't lot in my een' Vriend deed vinden,
Die zich vrywillig aan hunn' rampspoed zou verbinden?
Bazilius.
'k Beken hun ongeval is waard' te zyn beklaagd;
Maar is het niet te veel, dat ge alles daaraan waagt?
Wie heeft, als gy, zyn' rang, zyn goedren en zyn staaten,
Ooit om rampspoedigen, die hy niet kent, verlaaten?
Wie deelde ooit willig in eens anders ballingschap?
Gy maakt u schuldig aan een' spooreloozen stap.
| |
[pagina 26]
| |
Constantyn.
Hoe! zou ik Menzikoff, op d'oever van zyn leven,
Door zielverdriet verteerd, in zyne elend' begeeven?
Bazilius.
Hy is het niet alleen die u hier blyven doet.
Waartoe geveinsd? Ik peil den grond van uw gemoed:
Eudoxe boeit u hier.
Constantyn.
Wie zou haar niet beminnen?
Bazilius.
Breng u, zo 't mooglyk is, een oogenblik te binnen
Wat gy verschuldigd zyt aan uw beroemd Geslacht,
En welk een glori u aan 't Russisch Hof verwacht.
Vorst Dolgorukki, thans ten top van eer verheven,
Vleit zich zyn jongste Telg aan u ter bruid te geeven,
Zo ras zyn oudste spruit de kroon van Rusland draagt.
Constantyn.
't Is u genoeg bekend hoe my die echt mishaagt.
Zou ik aan 't snood Geslacht van Dolgorukki huwen,
Dat haatelyk Geslacht, welks naam my zelfs doet gruwen?
Bazilius.
Zo gy beslooten hebt dit aanbod af te slaan,
Daar is geen maagd in 't Ryk naar wie gy niet moogt staan.
| |
[pagina 27]
| |
Constantyn.
Ik heb myzelv' gezegd all' wat gy my doet hooren;
Weêrstreef myn min niet meer; uw arbeid is verlooren.
Bazilius.
Gy zult het offer zyn dier spoorelooze min.
Zo gy Eudoxe kost verheffen tot Vorstin,
Of haar slechts door uw' echt van ballingschap bevryden,
Gy zaagt my moogelyk uw opzet niet bestryden.
Doch nu haar, in het leed, geen uitkomst ovrig is,
Nu zy verkwynen moet in deze wildernis,
En gy, indien gy ooit haar weêrmin kunt verwerven,
Besluiten moet met haar hier raadloos om te zwerven,
Ontzet van alles wat voorheen uw ziel zo waard'...
Constantyn.
Eudoxe is 't eenig goed naar 't welk ik wensch op aard';
En, liever dan beroofd van haar gezicht te leeven,
Getroost ik my de dood; hier baat geen tegenstreeven;
Myn lot is hier bepaald.
Bazilius.
Hoe zwaar uw keus my vall',
Denk nimmer dat myn trouw u ooit begeeven zal;
Schoon ik al 't leed voorzie, 't welk u en my zal treffen,
Ten zy ge uw waar geluk in tyds nog mogt bezeffen.
| |
[pagina 28]
| |
Constantyn.
Schoon my uw raad mishaagt, 'k waardeer uw trouw voor my.
Maar mooglyk zyn alreeds de reizigers naby.
Ik kan uit hunne komst voor ons niets kwaads voorspellen.
Bazilius.
Gedoog voor 't minst, myn Prins, dat ik u moog' verzellen.
Constantyn.
Uw byzyn is my waard'; doch noem my Constantyn.
Ik stel myn veiligheid in onbekend te zyn.
Einde van het eerste Bedryf.
|
|