| |
| |
| |
Aanteekeningen over den vierden zang.
| |
Bladz. 83. Vs. 19.
Gysbrecht van Amstel, de laatste van dien naam, word hier ingevoerd als gereed zynde te vluchten, na den moord, gepleegd aan Grave Floris den Vden in 1296, aan welken hy deel had.
| |
Bladz. 84. Vs. 3. 4.
Gy, trouwhartige onderzaten
In een' brief van Burchardus, bisschop van Utrecht, van den jare 1105, word gemeld van eenen Wolfgerus, Schout van Amestelle.
| |
Bladz. 84. Vs. 5.
Zult ten roof van Holland strekken.
Volgens inhoud van het verdrag, gemaakt tusschen Gysbrecht, Grave Floris, en den Bisschop, in 1285, Zie onze aanteekening over Bladz. 87. Vs. 6.
| |
Bladz. 84 Vs. 6.
Kon ik u der dwingelandy',
Utrechts wrok en magt onttrekken!
De Bisschoppen van Utrecht hebben altoos zeer beducht geweest wegens de magt en het vermogen van den huize van Amstel; schoon zy, in geschillen en oorlogen, van hetzelve, als onderhoorig aan het Sticht, groote diensten genoten. De Amstels hebben echter, waarschynlyk door die diensten en het opschieten van geld, van tyd tot tyd meer voorrechten op Amstelland gekregen, en meer voordelen uit hetzelve getrokken, dan uit het eerst gegeven Schout- of
| |
| |
Leenmanschap voortvloeide. De Bisschoppen hebben somtyds ook geen zwarigheid gemaakt, in nood zynde, eenige goederen te verpanden, en dus het vermogen van die Heeren te vergrooten; te meer, omdat de Bisschoplyke waardigheid niet erflyk zynde, zy slechts, geduurende hun leven, zo veele voordeelen trokken van de geestelyke goederen als zy immer konden. Wegens de Heerlykheid van Amstelland waren de Heeren jaarlyks gewoon den Bisschop zekere somme gelds op te brengen die in oude brieven pacht genaamd word. Zie onze aanteekening op Bladz. 86. Vs. 14.
| |
Bladz. 84. Vs. 13.
'k Zie u thans in my herleven,
Egebertus van Amestelle, Vader van den eersten Gysbrecht, in twist geraakt met Bisschop Godefried van Rheenen, wierd door den zelven gebannen, en moest, op Keizerlyk bevel, zich verzoenen, in een brief van 1156, op beding dat hy, van het leenrecht afstaande, als Baljuw Amstelland zou bestieren.
| |
Bladz. 84. Vs. 16. 17.
Gysbrecht! Staatzucht deed u beven,
Toen gy Ada by moest staan.
Gysbrecht, de eerste van dien naam, wierd, als Leenman van Utrecht, gewikkeld in den twist tusschen Lodewyk, Grave van Loon, (die Ada, Dochter van Diederik den VIIden, Grave van Holland, had getrouwd,) en Willem, Diedriks Broeder. Dewyl de Bisschop de zyde des eersten hield, moest Gysbrecht de vlucht van Adelheide, Grave Diedriks Weduw, (door wier staatzuchtig oogmerk het huwlyk van den grave van Loon te ontyde was volvoerd,) en de vlucht van Lodewyk en Ada helpen bevorderen. Hierop vielen de Kennemers in Amstelland, staken den dyk door, en brandden alles plat, in 1204, schoon zy naderhand, by verdrag, iet van de geleden schade moesten boeten.
| |
| |
| |
Bladz. 85. Vs. 1. 2.
Styft gy Ottoos staatsbelangen
Tegen Koeverde in den stryd;
In een' stryd tusschen Bisschop Otto van der Lip, en Rudolf, Kastelein van Koeverden, in 1226, wierd de Bisschop, naby de gemelde Stad, in een moeras gelokt en gedood, en Gysbrecht gewond en gevangen.
| |
Bladz. 85. Vs. 9.
't Moge u Weesp en Muiden schenken;
Deze gift, in den jare 1225, is waarschynlyk geschied voor eenige gedane diensten; Gysbrecht zou aan den Bisschop jaarlyks daar voor betalen dertig ponden.
| |
Bladz. 85. Vs. 10.
't Schenke u recht op Amstelland,
Zie onze voorgaande aanteekening over Bladz. 84. Vs. 6. en de volgende aanteekening over Bladz. 86. Vs. 19.
| |
Bladz. 85. Vs. 13. 14. 15.
Ja, met onverdraagbren hoon
Durft het uw geslacht ontëeren,
Stout van zynen zetel weren.
Gozewyn van Amstel, neef van Gysbrecht, wierd, als onbekwaam om de Bisschoplyke waardigheid te handhaven, uit den zetel gestoten, en Hendrik van Vianden in zyne plaats gekozen. Dit verbitterde den huize van Amstel, in 1252. In een' bestemden stryd ingewikkeld, en overwonnen, wierd Gysbrecht, nevens Herman van Woerden, gevangen genomen; en beiden, gaande ter zyde het paard van den Bisschop, ter stad ingevoerd.
| |
| |
| |
Bladz. 86. Vs. 3.
Ons een slaafsche boete vergen,
In het verdrag van verzoening bedong de Bisschop, dat Gysbrecht en zyne vrienden, welker getal wel vyfhonderd beliep, in eene geringe kleedinge, blootshoofds en blootsvoets, opentlyk in den domkerk, al knielende, den Bisschop om vergiffenis zouden verzoeken, en hem op nieuw als Leenheer trouwe zweren.
| |
Bladz. 86. Vs. 5.
Maar ik heb myn leed gewroken,
De Kenmerlanders, in 1268, geduurende de minderjarigheid van Grave Floris den Vden, tegen de Edelen opgestaan zynde, voegde Gysbrecht zich aan hun hoofd; het zy om hunne woede, die op Amstelland ligt kost nederkomen, af te wenden, of liever om zich op het Sticht te wreken: hy behaalde daar veele voordeelen, en verwoestte verscheide sloten.
| |
Bladz. 86. Vs. 9.
Vreeland, my ten trots gesticht,
De Bisschop had te Vreeland, aan de Vecht, een sterk slot gebouwd, om, aan die zyde, de magt van Gysbrecht te beteugelen.
| |
Bladz. 86. Vs. 11.
Sints myn haters 't my verpandden,
Kort na den jare 1270 verpandde Bisschop Jan van Nassau, die verscheide Stichtsche goederen bezwaarde, het Slotte Vreeland aan Gysbrecht. De vrees tegen de vermeerdering van Amstels magt, en de begeerte om de hand te hebben in de zaken van het Sticht, die op dien tyd niet zeer geregeld bestierd wierden, wekten Graaf Floris op om den Bisschop hulp te bieden.
| |
| |
| |
Bladz. 86. Vs. 14.
Hebt gy 't woedend my ontrukt?
Gysbrecht lei te Vreeland een' tol op de Vecht. Men bood, om zich daarvan te ontslaan, Gysbrecht de pandpenningen tot lossinge weder aan; welke waarschynlyk door den Graaf opgeschoten zouden zyn geworden, om het Slot in zyne magt te krygen. Gysbrecht weigerde die, onder verscheide voorwendsels. Men kwam tot geweld, zekerlyk door raad van graaf Floris. De Bisschop schoot te kort, doch wierd daarop door den Graaf geholpen, die Amstel en Woerden overwon, en den eerstgenoemden naar Zeeland ter gevankenis voerde. Deze omstandigheid van tyd wierd door den Graaf waargenomen, om Amstel te vernederen zo veel hy immer kon.
| |
Bladz. 86. Vs. 15.
Doet gy 't Sticht, voor u gebukt,
In 1274 wierd de Graaf tot Schutsheer van het Sticht verkoren, om dat Jan van Nassau de Bisschoplyke goederen te veel bezwaarde, en die verpandde.
| |
Bladz. 86. Vs. 17. 18.
Durft de lafste Mytervoogd
't Recht, om uwe roofzucht, krenken?
Muiden, Weesp en Diemen, waren door den Bisschop, met tollen, visscheryen en al het gene daar meer toe behoorde, voor altoos hem gegeven; doch wierden hem nu ontnomen, en den Grave toegelegd, mits die met vierduizend ponden te mogen lossen. Noch gaf de Bisschop aan den Grave vierduizend ponden, die hy jaarlyks trekken zou uit de inkomsten van Amstelland, dat Gysbrechts leengoed was.
| |
Bladz. 86. Vs. 19. 20.
Durft hy u myn goedren schenken,
Daar gy-zelf hem in bedroogt?
De Bisschop gaf Amsteldam, en mogelyk Amstelland, bezwaard
| |
| |
met de gemelde jaarlyksche uitkeering, aan Jan van Persyn, heer van Waterland; die een jaar daar na, in 1282, hetzelve overgaf aan graaf Floris. De Graaf den aanwas van Amsteldam ziende, en de goede gelegenheid van de plaats kennende, heeft, waarschynlyk op eene listige wyze, Jan van Persyn gebruikt om deze gift van den Bisschop te verzoeken; die hem, zo hyzelf daarom verzogt had, mogelyk geweigerd zou geworden zyn; dewyl de Graaf, meester wordende van de monden der beide rivieren, de Vecht en den Amstel, den Bisschop te magtig zou kunnen geschenen hebben.
| |
Bladz. 87. Vs. 1. 2.
Dwing, Tyran! om my te slaken,
Dwing my 't al u af te staan;
Zyne eigene goederen, in Holland gelegen; by voorbeeld Kroonenburg, aan de Vecht by Loenen, dat Gysbrecht bezat. Hy belooft noch in een' brief van later tyd, van 1291, de huizen te Loenen gebouwd of noch te bouwen, van den Graaf ter leen te zullen houden.
| |
Bladz. 87. Vs. 3.
Bie my iet ter leen weêr aan;
Zyn eigen goed, den Grave opgedragen, ontfing hy van hem ten rechten leen behalven Amsteldam; waarvan hy de gifte aan Jan van Persyn, en zyne overgifte aan den Grave, moest goedkeuren; en behalven het Bendelmeirebroek en 't Reigersbosch, en Muiden en Muiderpoort, en zyn recht op Naardingerland; dat alles in handen van den Graaf bleef; die hem echter het bestier over Amstelland gaf, en hem tweeduizend ponden van de vierduizend ponden jaarlyks inkomen uit Amstelland kwytschold.
| |
Bladz. 87. Vs. 4.
Waant ge u dus een' vriend te maken?
Dit hard verdrag wierd niet alleen met eeden bevestigd; maar
| |
| |
ook dat Gysbrecht, noch zyn geslacht, noch nakomelingen, tegen den Graaf noch zyne nakomelingen zich ooit zouden mogen verzetten, of het gemaakt verdrag breken, op verbeurte van alle hunne goederen aan den Graaf. De Stichtsche Leengoederen zou de Graaf, in dat geval, van het Sticht ter leen houden; en de eigen goederen in vollen eigendom: dit wierd met borgen bekrachtigd, die het gestanddoen met eeden beloofden; en in geval van schending, dat zy den Graaf tegen Amstel met een zeker getal manschap, op hun eigen kosten, te paard of te scheep zouden dienen. Deze zoenbrief is van den 2den van Wynmaand 1285. Dus vernederd en uiterlyk met den Graaf verzoend, is het geen wonder dat Amstel een doodelyken haat tegen hem behield.
| |
Bladz. 87. Vs. 9.
'k Heb nooit gunst u afgebedeld,
Gysbrecht, in zyne goederen, volgens inhoud van den zoenbrief hersteld zynde, wierd tot geheimen raad van den Graaf aangesteld.
| |
Bladz. 87. Vs. 11. 12.
Gunst, die, d' adeldom ten smaad,
Boeren om hunn' schat verëdeld.
Dit meent men is eene van de redenen geweest waarom de Edelen, die in de samenzwering tegen den Graaf deel gehad hebben, tegen denzelven verbitterd zyn geworden.
| |
Bladz. 87. Vs. 13. 14.
Wrokkend England! Eduard!
Kuik! hebt ge ons in woede ontstoken;
Verscheide staatkundige inzichten liepen te samen, en maakten eene verwydering tusschen Eduard, Koning van Engeland, en Graaf Floris. Daar was reeds een huwlyk gesloten tusschen Jan, 's Graven Zoon, en Elizabeth, 's Konings Dochter. Doch Graaf Floris
| |
| |
ongenoegen opgevat hebbende tegen den Koning van Engeland, maakte verbintenis met den Koning van Vrankryk, tegen de Vlamingen en de Engelschen. Deze verbintenis verbitterde Eduard, die den Graaf dreigde, zynen zoon, die sedert lang in Engeland geweest was, gevangen te houden. Eduard bedagt op wraak, bewerkte door Jan, heer van Kuik, eene verbintenis tusschen eenige misnoegde Edelen, onder welken Velzen, Amstel en Woerden de voornaamsten waren, om Graaf Floris op te ligten, en naar Engeland te voeren; daar men hem gevangen zou houden, en zynen zoon Jan het bewint opdragen. Hierop troonden de Edelen, onder eenig voorwendsel, den Graaf naar Utrecht, daar zy met hem het middagmaal hielden, hem tot eene vogeljagt nodigden, gevangen namen, en naar het slot te Muiden voerden; dat wel ras door de Hollanders en Westfriezen omringd wierd. Men achtte zich daar, na een verblyf van vier dagen, niet langer veilig, voerde den Graaf met zich; doch, by Muiderberg, door die van Naarden overvallen, en geene uitkomst ziende, doodde men hem met verscheide wonden. Velzen vluchtte naar het slot Kronenburg, daar hy na eene belegering gevangen wierd, en vervolgens, waarschynlyk te Dordrecht, geradbraakt. Woerden verliet terstond het land. Amstel vluchtte; doch men meent dat hy zich drie jaren daarna in zyne bezitting, of in zyn slot poogde te herstellen, waaruit hy, weder verdreven, naar Pruissen week. Sommige meenen dat Amstel en Woerden zich noch eenigen tyd in het leger van Guy, Graaf van Vlaanderen hebben opgehouden; en daar zelve verschenen zyn in tegenwoordigheid van Graaf Jan, die, tot aanvaarding der regeering, uit Engeland overkwam.
| |
Bladz. 87. Vs. 16.
Velzen trof den Graaf in 't hart.
Graaf Floris is omgebragt op woensdag den 28. van Wiedemaand 1296.
| |
| |
| |
Bladz. 95. Vs. 13. 14.
Toen 't verlaten Amstelland
Moest voor Hollands Graven bukken?
De Voogden over den onmondigen Zoon van den Graaf sloegen de goederen van Amstel, en die der andere Edelen aan als verbeurd, volgens inhoud van den zoenbrief, van 1285.
| |
Bladz. 95. Vs. 15. 16.
Utrecht liet zich 't node ontrukken,
Bood gestadig wederstand.
Bisschop Willem van Mechelen gaf een sententie van interdict en suspensie uit tegen den jongen Graaf en zyne aanhangers, wegens het in bezit nemen van Amstelland. Den 4 van Hooimaand, 1297, trof men een verdrag, waarby Graaf Jan, zoon van Graaf Floris, bezitter bleef van alle de goederen volgens de voorwaarden en het recht van verbeurdverklaring, in den zoenbrief gemeld. De Bisschop trok de afgegeven sententie weder in. Jan de Iste storf in 1299. waardoor het Graafschap aan het Huis van Henegouwen kwam, en Jan de IIde wierd gehuldigd in Wintermaand deszelven jaars. Maar het schynt dat de Bisschoppen in het vervolg niet gereed geweest zyn aan de Graven die goederen te beleenen; want uit vredeverbonden van 1351, en 1356 blykt dat het noch niet was geschied. Dit, door de hoofdigheid der Bisschoppen ook in het vervolg niet geschiedende, hebben de Graven zich de Oppermagt aangematigd, en naar alle waarschynlykheid ook geen pacht betaald.
| |
Bladz. 96. Vs. 17. 18.
Bisschop Willem, die, verdreven,
Om den achtbren zetel streed,
De Bisschop in twist geraakt zynde met den burgermeester Jan van Ligtenberg, wierd door denzelven gevangen gezet; maar, ontslagen zynde, wierd hy door den Bisschop van Munster, op Pauslyk
| |
| |
bevel, geholpen om zich in den zetel te herstellen. Doch voor de poorten van Utrecht afgewezen, viel hy met zyn leger in Amstelland en Woerden. De Hollanders vervolgden hem. De Bisschop verloor in een bloedig gevecht, op Hogerwoerd by Utrecht, het leven, den 4 van Hooimaand 1301.
| |
Bladz. 96. Vs. 1.
's Graven Broeder won den stoel;
Jan de II.de had het jaar te voren aan zynen Broeder Guy, ter leen gegeven al de goederen der genen die deel aan den moord van Graaf Floris gehad hadden. Na de nederlaag en de dood des Bisschops, maakte Graaf Jan dat zyn broeder tot bisschop wierd verkoren. Dus bezat hy de gemelde heerlykheden tot zynen dood toe, welke voorviel in 1317.
| |
Bladz. 96. Vs. 5. 6. 7.
Derde Willem heeft deze oorden,
Naar het erfrecht, door zyn magt,
Weêr in zyn bewind gebragt.
Willem de IIIde, zoon van Graaf Jan den IIden, benaderde, na de dood van Guy, zyns vaders broeder, de goederen die zyn vader aan zyn' oom voor zyn leven gegeven had; en volgens den meergemelden zoenbrief. In 1346 heeft Keizerin Margareet, gravin van Holland, en gemalin van Keizer Lodewyk van Beyeren, plegtig beloofd de stad Amsteldam, waaronder waarschynlyk Amstelland begrepen is, nooit van het graafschap van Holland te zullen afscheiden of vervreemden; het welk door Willem den Vden in 1355 is bevestigd.
| |
Bladz. 96. Vs. 8. 9.
Toen verscheen aan Amstels boorden
Men meent dat uit een' brief van den Aartsbisschop van Riga
| |
| |
blykt, dat in 1277 de inwoonders van Amstelredamme, 't welk toen een dorp was, reeds koophandel dreven op Lyfland.
| |
Bladz. 96. Vs. 12.
Zond ze alom haar kielen uit.
Omtrent den jare 1340 voeren de Amsteldammers sterk op de Oostzee; en men vind blyken dat toen de Hollanders, Zeelanders en Friezen, by de Venetianen al bekend waren. In 1368 gaf Albrecht, koning van Zweden, den Amsteldammeren een stuk lands op het eiland Schoonen; daar zich eenigen van hen nederzetten.
| |
Bladz. 96. Vs. 13.
In 't Hanzeeverbond getreden,
In 1370 hielden eenige steden van de thansvereenigde Provinciën reeds eenige byeenkomsten tot voortzettingen van den Koophandel. Deze steden, onder welken Amsteldam was, traden in 1418 met eenige Holsteinsche en Pomersche zeesteden in een verbond van Koophandel, het Hanzeeverbond genoemd. Wel zesenveertig Steden waren in hetzelve begrepen; doch de Pomersche Steden met Denemarken in oorlog geraakt zynde, wierd hun handel gestremd; en die der Hollandsche Steden daar door bevoordeeld. Lubek, Hamburg, en Bremen voeren tegenwoordig alleen dien naam.
| |
Bladz. 96. Vs. 19. 20.
Hoe stond ieder opgetogen
In 1416 wierd te Hoorn het eerste groote haringnet gebreid; nadat eenige jaren te voren Willem Beukelszoon, te Biervliet in Vlaanderen, het zouten en kaken van den haring had uitgevonden. Deze visschery wierd in korten tyd zo aanzienlyk, dat zy den naam van groote visschery verkreeg.
| |
| |
| |
Bladz. 97. Vs. 4.
Joeg haar' vyand van haar stranden.
Al in 1408 rustte Amsteldam en Kampen twee schepen uit om hunne koopvaarders te beveiligen. Zie de volgende aanteekening op reg. 17 van deze Bladz.
| |
Bladz. 97. Vs. 7.
Hoekschen, Kabeljaauwschen woeden,
Margareet, gemalinne van Keizer Lodewyk, en oudste zuster van Graaf Willem den IVden, in 1346 de landen haars broeders bekomen hebbende, droeg, na de dood van haar Gemaal, Holland, Zeeland, en Friesland op aan haren Zoon Willem. Doch eenig verschil met hem gekregen hebbende, benaderde zy weder dezelve, en Willem deed afstand; maar hy ras berouw hebbende, poogde zich door geweld daarvan weder meester te maken. Deze oneenigheden, met den bynaam van Hoeksche en Kabeljaauwsche bekend, sleepte veel onheils naar zich. Tusschen Moeder en Zoon wierden verwoestingen te lande, en gevechten te water aangericht. In 1354 eindigde deze tweedragt wel met een bestand, doch de partyschap tusschen de onderzaten duurde vol bitterheid en haat meer dan honderd en vyftig jaren. Amsteldam hield de Kabeljaauwsche, of Willems zyde. Zie onze voorige aanteekening over Bladz. 96. Vs. 5.
| |
Bladz. 97. Vs. 9. 10. 11.
Ja, met wrokkende Oosterlingen,
Schenders van het koopverbond,
Streed ze op zee, in Belt en Zond,
In den oorlog tegen de Oosterlingen, in 1438, wierden omtrent 8o schepen in zee gebragt. Amsteldam leverde daartoe slechts vier. Doch de Amsteldammers, niet min dan de Zeeuwen begeerig naar
| |
| |
buit, rustten alleen noch wel 20 schepen ter kaap toe. Men voerde stout een' bezem in de mars, ten teeken dat men de zee van vrybuiters gezuiverd had. Deze oorlog eindigde in 1441 door een bestand.
| |
Bladz. 97. Vs. 13. 14. 15.
Dorst zy schat by schat besteden,
Op der Graven wenk en beden,
Naar mate dat Holland, inzonderheid Amsteldam, door den koophandel ryker en magtiger wierd, vorderden de Graven grooter onderstandgelden, toen beden genoemd. Door de geduurige oorlogen bleef het nooit by de gewone beden, maar de landen moesten gestadig buitengewone lasten opbrengen.
| |
Bladz. 97. Vs. 17. 18.
Gelder poog' zich fel te wreken
Over tweeden Karels haat,
In 1508 bemagtigden de Gelderschen Weesp en Muiden, en vielen op Amsteldam aan; doch wierden dapper afgewezen. Een' tweeden toeleg weder mislukt zynde, trokken zy af. In den winter van 1512, deeden zy een' stouten togt; staken de voorstad buiten de Anthoniespoort, en wel 20 schepen, die in de Waal lagen, in brand. De Heer van Wassenaar trok hen na, viel hen by Utrecht aan, doch wierd geslagen, gevangen, en in een yzeren kooi gesloten. De Amsteldammers deeden op de zuiderzee den Gelderschen alle mogelyke schade, en gaven hunne ingezetenen vryheid op hen te mogen roven. In het volgende jaar wierd een bestand getroffen; na het eindigen van hetzelve roofden de Geldersche Friesen onder een' kaper, groote Pier genoemd, op de zuiderzee; doch de Hollandsche admiraal bemagtigde veelen zyner schepen, en doemde de gevangenen, als zeerovers, ter galge, omdat door grooten Pier alle de Hollandsche gevangenen in zee verdronken wierden.
| |
| |
| |
Bladz. 98. Vs. 6. 7. 8.
Vloog, met onverschrokken moed,
De aardkloot om, op vlugge vlerken.
De ontdekkingen in Amerika, en de uitbreiding van den handel der Spanjaarden, onder Karel den Vden, gaven ook hier gelegenheid tot vergrooting des koophandels. In 1528 kwam in Zeeland het eerste schip van een' togt naar de Cabo Verdsche Eilanden. De oprechting van de Oostindische, en vervolgens van de Westindische maatschappy, de Groenlandsche visschery, alles gaf in later tyd zulk een magt en aanzien aan den Nederlandschen en Amsteldamschen handel, dat het Gemenebest den eernaam verkreeg van Zeemogendheid.
| |
Bladz. 104. Vs. 1. 2.
Bygeloof moet' nooit bestaan,
Als welëer, uw rust te stooren!
In 1534, maar byzonder in 1535, hadden de oproerige wederdopers een' gevaarlyken aanslag gesmeed op Amsteldam. De burgery moest door geweld het oproer beteugelen, en de voornaamste hoofden der dwepende muitelingen wierden met de dood gestraft.
| |
Bladz. 104. Vs. 5.
Zie geen' bloedraad hier gespannen!
Het woeden tegen de Onroomschen door de Inquisitie, en het ter dood brengen van duizende menschen, op de moorddadigste wyze, om de belydenis van den Hervormden Godsdienst, is te bekend om hier uit de historiën op te halen. Men dorst niet onderstaan in of omtrent Amsteldam te prediken, voor in 1566. en na de komst van den Hertog van Alva was, byzonder in Amsteldam, de vervolging strenger dan ooit te voren.
| |
| |
| |
Bladz. 104. Vs. 15.
Beelden stormen van 't altaar,
Het breken der beelden en kerksieraden door een deel gemeen oproerig volk, dat het gantsche land als een vuur doorliep, viel te Amsteldam voor den 23 van Oogstmaand, 1566. men begon in de oude kerk. Hier op stond men het prediken buiten de stad toe. Kort hier na den 26 van Herfstmaand, wierden weder twee kloosters geplonderd. Doch de onrust wierd door tusschenkomst van den Prins van Oranje gestild, in den aanvang van 1567. Vervolgens hield de stad de Roomsche en Spaansche zyde tot in 1577.
| |
Bladz. 104. Vs. 17. 18.
Zo schenk' de ouderlooze jeugd,
In het midden dier beroeringen, beeldenstormingen, vervolgingen, en martelingen, trof eene soort van bezetenheid een deel der kinderen van het stads Burgerweeshuis. Deze kwaal had vreemde en ontzettelyke uitwerkselen. Mooglyk heeft het gezicht en gehoor van zoo veele ysselykheden, ontroeringen en schrikken, deze zinneloosheid veroorzaakt.
| |
Bladz. 105. Vs. 1. 2.
't Heir onnutte kloosterlingen,
't Geen ge uit uwe perken stiet,
Al in 1496 was de stad zo bezwaard met geestelyken en geestelyke gebouwen, dat men besloot niet toetelaten dat voortaan nieuwe kloosters gesticht wierden. Nadat de stad, in 1577, aan de Staatsche zyde overging, ontstond, in 1578, tusschen Roomschen en Onroomschen zulk eene verwydering, dat de Onroomschen de Wethouders afzetten, met de geestelyken inscheepten, en ter stad uitzonden.
| |
| |
| |
Bladz. 105. Vs. 5. 6. 7.
Nooit moete onverzoenbre haat
Jesus liefdekerk verdeelen
Door spitsvondige krakeelen,
Hoe groot de onlusten tusschen de Remonstranten en Contraremonstranten, die in den jaare 1609 begonnen uit te barsten, geweest zyn, van welke bitterheden die waren vergezeld, en welke droevige gevolgen zy gehad hebben, is te wel bekend om hier opgehaald te worden.
| |
Bladz. 105. Vs. 15. 16.
Vluchtende geloofsgenooten
Tot een burgt en toeverlaat.
In 1681 wierden de Fransche vluchtelingen hier met open armen ontfangen, en met het Burgerrecht, en verscheide voordeelen beschonken.
|
|