Door arm Vlaanderen
(1903)–August De Winne– Auteursrecht onbekend
[pagina 337]
| ||||||||||||||||
BesluitWij schrijven Juli 1903. Over Vlaanderen zijn niet min dan 23 socialistische samenwerkingen verspreid:
| ||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||
Over den strijd door al deze maatschappijen geleverd om zich staande te houden, zich daarna te vergrooten, en over de wederwaardigheden aan dergelijke inrichtingen verbonden, zijn geheele boeken te schrijven. De oprichting dezer samenwerkende maatschappijen was volstrekt geen triomftocht; daar werden de eerste onderrichtingen gegeven, noodig om de werkende klas als besturende macht op te leiden; de bestuurders werden er gevormd. De werkers ondervonden dat het socialisme iets meer is dan een klassestrijd; dat het de vervorming van het karakter en de zeden beoogt, de personen op den achtergrond plaatst, om de gemeenschap te bevorderen in het verkrijgen van meer geluk; dat om eene betere maatschappij te stichten, betere menschen noodig zijn. Het zijn deze inrichtingen die de regeeringen en de vijandige partijen verplichtten iets te doen voor het werkvolk; allen werden gedwongen meer belangstelling te stellen in het leven der zwoegers. Het werd, wel is waar, met tegenzin volvoerd en de toegevingen waren zoo klein mogelijk, juist voldoende om aan de liberalen en katholieken toe te laten te | ||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||
beweren dat zij de werkende klas niet verwaarloozen. Maar aldus is de vijand verplicht geweest stil te staan op de baan van dwang, onderdrukking en uitbuiting. Laat ons hopen, dat zij die verantwoordelijk zijn voor 's werkers toestand, op den nieuwen weg zullen voortschrijden. Wat er ook van weze, het blijft vast dat de pogingen der socialisten, om den Vlaamschen buiten te ontslaven, reeds zeer goede gevolgen gehad hebben. Het groote werk dat ondernomen werd, om het volk te ontwikkelen en de maatschappelijke inrichting te verbeteren, is nu op de goede baan. Wanneer wij terugzien op den afgelegden weg, wanneer wij nu het oordeel vernemen der werklieden der stad en vooral van den buiten over rechten en over volksverzorging, wanneer wij nu het bewijs zien dat men hier en daar tracht zelfstandig op te staan, dan mogen wij zeggen dat een groote vooruitgang gedaan is, dat het oude vooroordeel, dat den werkman als de mindere aanzag, langzaam verdwijnt, dat de zwoeger meer in eigen krachten gelooft, betere levensvoorwaarden en meer gelijkheid eischt. Het geloof aan de onfeilbaarheid der burgers, aan hunne onmisbare macht is gebroken. De bevoorrechten moeten door daden bewijzen dat zij meer waardeering verdienen. De eerbied die men nog aan de rijken betoont is slechts een gevoel van onderwerping, gevolg der eeuwenoude onderdrukking, waarvan de werklieden zich nog niet konden vrijmaken. Want armoede en slavernij heerschen nog op den buiten, maar het is | ||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||
de geduldige, de gedweëe slavernij niet meer van over een vijftiental jaren. Enkele jaren waren voldoende om op dat gebied reuzenwerken te verrichten. Natuurlijk is alles nog niet verbeterd. Maar de ondervinding leert dat wij op den goeden weg zijn, om blijvende verbeteringen voor allen te bekomen. De Vlaamsche werkman van de stad zoowel als van den buiten stelt belang in zijnen toestand; die belangstelling leidt onvermijdelijk tot de vereeniging, de vereeniging tot de macht, tot het gevoel van verantwoordelijkheid. Aldus vormen zich de voorgangers, de strijders voor volmaking van allen, de opvoeders van het volk. Voorzeker ontbreken wij nog krachtdadige mannen en vrouwen vol opofferingsgeest, die op den buiten en in de stad strijd voeren, vooraan staan, zich wijden aan de algemeene belangen; maar naarmate de macht des volks grooter wordt zullen deze gemakkelijker gevonden worden. Daarbij is ieder niet in de wieg gelegd voor dergelijk werk. Het apostelschap past alleen aan bijzondere karakters. Maar ook de andere karakters kunnen uitstekende diensten bewijzen wanneer zij een werkkring ontdekken of een midden vinden om zich te bewegen. En zij die moed, kracht, offerwilligheid, wijsheid en talent bezitten om te strijden, en deze hoedanigheden offeren aan de partij, hebben meer gewicht in de schaal van den maatschappelijken vooruitgang, dan honderd behouders. Op het land, evenals in de stad, worden de toestanden niet op een dag veranderd. De vooruitgang gaat traag, wint stuk voor stuk veld op de onwetend- | ||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||
heid, naarmate het volk hooger klimt en macht verkrijgt om de oude dwaalbegrippen te verwerpen en de nieuwe stelsels te begrijpen en naar waarde te schatten. Daarom zijn de kiesstrijden zoo leerrijk; men maakt kennis met de plichten der wetgevers, der Staats- en stadsbesturen, men vormt zich een nieuw oordeel over algemeene en bijzondere belangen, over plichten en rechten, over maatschappelijke verhoudingen. Het volk leert denken, wijzigt zijn levensregel. Al deze feiten eischen eene getrouwere vervulling van de mandaten door de gekozenen, eene stiptere naleving der wetten door de openbare besturen. Aldus ontstaat eene nieuwe maatschappij. Nu bouwt men betere woningen die, alhoewel nog niet aan alle wenschen voldoende, toch gaarne gehuurd worden en de oude krotten met vreugde doen verlaten. Zoo verdwijnen stilaan de onmenschelijke woningen der ongelukkigen, en mogen wij hopen dat het nageslacht, beter gehuisvest, in gelukkiger voorwaarden leven zal. Wat wij voor de woningen bestatigen, gebeurt voor alle andere levensvoorwaarden. De maatschappelijke wagen rolt voort, soms wel met schokken, maar komt toch voorwaarts. Er zijn echter personen die denken dat het ontvoogdingswerk tot geen goeden uitslag leiden zal, omdat het te langzaam gaat, dat wij nooit ons doel zullen bereiken. Zij dwalen. Het werk der volksverheffing is nooit vruchteloos. Slechte wetten, onmenschelijke toestanden zijn | ||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||
mogelijk omdat het volk nog niet bewust is van zijne kracht. Er wordt veel geleden; talrijk zijn zij die de maatschappelijke instellingen vervloeken en wel hun leven zouden willen wagen om eene verbetering te veroveren. Maar de meerderheid van het volk berust nog bij het onrecht. Allen wenschen wel verbetering maar allen eischen ze nog niet. Maar eens dat de meerderheid des volks zijn wil uitdrukt, kan men niet regeeren zonder van dien wil rekening te houden. Onze taak is dus net omschreven. Eerst moeten al de onverschilligen opgewekt worden. In hun hart moeten wij de kiem van recht en waardigheid plaatsen, wij moeten ze ontwikkelen, voeden en groot maken, en wij zullen nieuwe soldaten voor den strijd gewapend hebben. De propaganda op den buiten leerde ook, dat de kleine verbeteringen: meer loon, min belastingen, een ander burgemeester of volksvertegenwoordiger, de machtigste middelen niet zijn, om de hervormingen te bespoedigen. Veel krachtiger werken de gevoelens van waardigheid en van rechtvaardigheid die opgewekt worden in de meetings, in de schriften, diep in het hart dringen en zich omzetten in strijd om verbetering van het lot der verongelijkten. Het is als een instinktmatig gevoel dat allen leidt, en allen overtuigt dat iedere overwinning op het onrecht een stap nader brengt tot het algemeen geluk. Het hervormingstijdperk zou echter spoediger doorgeworsteld zijn, indien Vlaanderen een paar edelmoedige kapitalisten of maatschappijen bezat die zich groote opofferingen voor het volksgeluk willen getroosten. | ||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||
In den loop der vorige eeuw werd dergelijke witte raaf gevonden in den persoon van Robert Owen, den grooten Engelschen menschenvriend. Wij kunnen niet weerstaan aan den lust hier zijn pogen breedvoeriger te beschrijven, en te wijzen op de prachtige uitslagen zijner onderneming, die voor doel had het werkende volk gelukkiger te maken. Robert Owen was de zoon van een arme zadelmaker, die door de omstandigheden bevoordeeligd, en door kunde en vlijt, eerst bestuurder, daarna groot aandeelhouder eener fabriek werd. Op 29 jarigen ouderdom was hij een rijk man, en stelde zich ten doel zijne rijkdommen aan te wenden tot het geluk van allen. Owen leefde in het begin der negentiende eeuw; zijne fabriek (katoenspinnerij en -drukkerij) stond te Nieuw-Lanark. In die fabriek werkten 1300 arbeiders waaronder 500 kinderen van 7 tot 12 jaar. Robert Owen, als goed nijveraar, won veel geld, doch wilde daarmede voor de menschen en kinderen, die in zijne instelling werkten, zorgen en ze gelukkiger maken. De kinderen en volwassenen die daar samen leefden, en reeds bij den fabrikant werkten van wien Owen de fabriek overnam, waren vrijwel verwilderd en verdierlijkt. Dronkenschap was eene gewoonte, groot en klein oefende zich in het stelen; de opzichters en opleiders gaven onder alle oogpunten het slechte voorbeeld. Robert Owen, geleid door een diep gevoel van menschenliefde, ging ten strijd tegen die ondeugden. Hij bevocht minder de personen dan de omstandigheden waarin de menschen leefden en de | ||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||
kinderen groot gebracht werden. Hij had de innerlijke overtuiging, dat het er slechts op aankwam eerst de uiterlijke toestanden te verbeteren, wilde men verder kunnen werken. Hier was eene dubbele taak te volbrengen. Aan de volwassene werklieden moest eene omgeving van matigheid, reinheid en orde, aan de kinderen opvoeding en onderwijs gegeven worden. Het ging niet gemakkelijk. Nieuw-Lanark is eene buitenplaats in Schotland, aan de rivier de Clyde gelegen. Behalve den drank en de ontucht had het volk geene uitspanning. Wanneer het werk gedaan en het loon betaald was snelde men naar de kroegen. De kleinen, de jeugd aapten de grooten na. Het verval was algemeen. Robert Owen deed de kroegen op zijn fabrieksterrein en landgoed sluiten. De aanleiding tot dronkenschap werd op die wijze sterk verminderd. Vervolgens ging Owen persoonlijk rond om ieder, die zich toch aan misbruik van sterken drank had schuldig gemaakt, te verbeteren. Hetzelfde gebeurde voor de zeden, voor het stelen, enz. Met dit alles ging ook een krachtig streven om reinheid en zindelijkheid in en om de huizen te bevorderen, gepaard. De woningen, zoowel als de levenswijze der schotsche lagere klasse waren morsig en vuil; de huizen hadden te weinig ruimte, ze bestonden uit ééne kamer, terwijl voor de deur op de straat de vuilnis en de mesthoopen lagen. Owen deed bij elk huisje eene verdieping bouwen; al de mesthoopen werden weggehaald en het werd streng verboden de vuilnis op straat te werpen. Owen ging nog verder. Hij wilde het leven in huis | ||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||
het zuiveren der traanzakken te de panne
| ||||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||||
aangenamer maken. Hij riep de werklieden samen en hield toespraken over orde en netheid in huis. De werklieden hoorden hem gaarne spreken, doch bleven hun eigen zin voortdoen. Toen riep hij ze weder bijeen, liet eene commissie benoemen uit enkelen hunner bestaande. Die commissie had voor plicht wekelijks ieder huisgezin te bezoeken en over dit bezoek verslag uit te brengen. De vrouwen waren woedend; zij schreeuwden en tierden tegen dezen maatregel, waardoor hunne vrijheid in gevaar scheen. Doch Owen ging stil zijn gang; altijd bleef hij kalm, nooit kwam een hard woord over zijne lippen, nooit wilde hij redetwisten. Hij volvoerde hardnekkig wat hij eens besloten had. De vrouwen, die wekelijks het bezoek op vriendelijke wijze ontvingen, kregen bloemen en sierplanten uit zijne broeikassen. Dit had den gewenschten uitslag. De bloemen gaven kleur en geur aan het huisje, het leven werd er gezelliger en aangenamer. Toen de netheid verkregen was, begon Owen zich bezig te houden met de vrouwen te leeren beter en tevens goedkooper eten te bereiden. Het koopen op krediet bij de winkeliers was hier eene groote hinderpaal. Owen deed al de winkeliers van zijn grond vertrekken en richtte samenwerkende magazijnen op, waar alle benoodigheden konden gekocht worden. Besparingen en betere bediening waren het gevolg. Elk huisgezin won aldus minstens 25%. De zelfde beginselen van orde en netheid werden geëischt in de fabriek. Daar ook moest het leven aangenamer worden. Daartoe was eerst de afschaffing der lange werkdagen onontbeerlijk. | ||||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||||
Robert Owen is de eerste nijveraar geweest die den arbeidsdag van 10 uur invoerde. Langere arbeidsdagen waren weldra onbekend. Met strengheid eischte hij zorg en oppassendheid op het werk: neergeworpen katoen, vodden, stukken papier, alles moest worden opgeraapt en verwijderd. Naast ieder werkman werd, zichtbaar voor elkeen, een blokje hout opgehangen, dat aan de vier zijden met vier verschillige kleuren (zwart, blauw, geel en wit) geschilderd was. Het zwart beteekende slecht, het blauw onverschillig, het geel goed, het wit uitnemend. Alle dagen ging de opzichter rond en wendde het blokje naar die kleur welke het gedrag van den werkman gedurende den vorigen dag rechtvaardigde. Deze houtblokjes werden ‘de zwijgende vermaners’ genoemd. De arbeiders bestreden eerst het stelsel, later gevoelden zij het nut der nieuwigheid. Owen bereikte met dit middel zijn doel. Er werd niet meer gestolen, er kwam zorg en oplettendheid, de arbeiders kregen een gevoel van waardigheid. Het spreekt van zelf, dat de groote menschenvriend veel tegenstand moest overwinnen. Het waren pijnlijke beproevingen die hij doorstond toen hij meermalen aangevallen, uitgescholden werd, juist door de werklieden, voor wie hij geld, moeite, talent en zorgen gaf, om ze gelukkiger te maken. De arbeiders, gewoon aan onbillijkheid, dachten hier ook dat enkel een nieuw middel van uitbuiting werd toegepast. Niet het minste gevoel van liefde voor anderen bezittende, dachten zij dat de andere menschen ook slechts met wellustige en dierlijke strevingen bezield waren. Robert Owen overwon de tegenstand door zijne | ||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||
rustige, kalme en zachte handeling. Hij twistte niet, hij zegde ronduit wat hij dacht en liet dan het oordeel aan anderen over. Hij wist zijne werklieden te bewegen een zesde deel van hun loon af te zonderen, en dit te bestemmen tot fonds voor de zieken, gebrekkelijken en ouderlingen. In 1806 werd beslag gelegd op het katoen dat uit Amerika moest komen; al de fabrieken, ook die van Robert Owen, lagen stil bij gebrek aan grondstof. Owen echter betaalde zijne werklieden het volle loon en liet ze de mekanieken en getouwen herstellen. Terwijl elders hongersnood heerschte, was er daar niet het minste gebrek. Robert Owen betaalde 175.000 franken aan loon, zonder dat er voor gewerkt werd. De koppigste en wantrouwigste Schotsche arbeiders werden aldus van zijne welwillendheid overtuigd. Voor de kinderen had Robert Owen eene bijzondere zorg. Hij was overtuigd dat zij den vruchtbaarsten grond waren voor zijne hoogere menschelijke denkbeelden. Het zorgen voor eene goede omgeving, voor eene reine atmosfeer, in stoffelijken zoowel als in zedelijken zin, kon hier met goed gevolg worden betracht. De grootste misbruiken moesten eerst worden weggeruimd. Zonder voorbehoud werd een einde gemaakt aan het nemen van kinderen uit liefdadig-heidsgestichten om in zijne fabriek te werken. De kinderarbeid zelf moest beperkt worden. De schandelijke gewoonte die in gansch Engeland bestond, kinderen van vijf en zes jaren in fabrieken aan de mekanieken te doen werken, moest beteugeld worden. Owen wilde in zijne fabriek geene kinderen beneden de tien jaar: eene herinnering uit zijn eigen | ||||||||||||||||
[pagina 350]
| ||||||||||||||||
leven; hij zelf was op 10-jarigen leeftijd aan den arbeid gedreven. Owen kleefde eene vaste stelling aan: de fabriek mocht gebruik blijven maken der jeugdige krachten, mits de fabriek zelf zorgde voor de opvoeding en voor het onderwijs der jonge arbeiders. Hij verbond arbeid met opvoeding en onderwijs der jeugd. Bij het inrichten der onderwijs- en opvoedingslokalen binnen de fabriek moesten, naar zijn oordeel, voor alles vaste regels in acht genomen worden. Zoo moest met het opvoeden en het onderwijs geven zoo vroeg mogelijk begonnen worden, omdat de goede plooi aan het karakter zou kunnen worden gegeven; het onderwijs moest zoo ingericht worden, dat het een genoegen was voor de kinderen de school te bezoeken. En hij werkte ijverig voor dit doel. Te Nieuw-Lanark bouwde men een groot gesticht voor onderwijs en opvoeding, met de daartoe behoorende graspleinen, speelplaatsen, badinrichtingen, enz. Alle kinderen moesten zoo jong mogelijk hierheen worden gebracht en geleid; aan de ouders en aan de arbeiders der fabriek, met hunne kleine, enge huizen, moest men die zorg ontnemen. In de inrichting moesten de kinderen trapsgewijze worden onderwezen en opgevoed. Men zou beginnen met eene school voor zeer kleine kinderen. Kinderen van twee jaar zouden reeds opgenomen worden, en aan die kinderen moest op eigenaardige wijze worden ingeprent, dat zij hun best moeten doen; men gaf hun een indruk van plichtbesef, men leerde hun nooit leed of kwaad aan andere makkers te berokkenen, en onverpoosd te trachten het genoegen, | ||||||||||||||||
[pagina 351]
| ||||||||||||||||
dus het geluk der anderen te bevorderen. Oudere kinderen leerden lezen, schrijven, rekenen, terwijl de meisjes daarnaast in handwerk en in keuken- en huishouding onderwezen werden. Vooral besteedde men veel moeite om den ontvangen indruk van wat er gelezen en geleerd werd diep en blijvend te maken. Gedurig werd gewezen op het verband, dat bestaat tusschen het belang en het geluk van één enkel persoon en dat van allen. Voor de volwassenen waren er avondlessen, die veraangenaamd werden door voordrachten en samenspraken. Men had ook bijzondere leeszalen; muziek, zang, dansen werden minstens tweemaal per week aangeleerd. De gymnastiek was voor alle leerlingen van min dan dertig jaar oud, eenmaal per week verplichtend. Beginnende met de spelen der kinderen op het grasveld, moest men daarna de jongelingen en meisjes lustig leeren en flinke ledematen doen krijgen door beweging en krachtsinspanning, vervolgens de ouderen zich doen volmaken; aldus werd op Nieuw-Lanark eene voorbeeldige bevolking gevormd, die de bewondering van gansch de beschaafde wereld opwekte. De inrichtingen van Robert Owen, met het arbeidende volk dat uit slijk en ellende tot het menschzijn verheven werd, ontvingen het bezoek van geleerden, prinsen, keizers, regeerders, enz. Allen loofden het werk van hem die, van werkman, tot gevierden volksweldoener was opgeklommen. Owen liet zich die taal welgevallen en aanvaardde allen welwillend. Maar altijd kon men vaststellen dat Robert Owen maar natuurlijk en bewonderingswaardig was wanneer hij zich midden zijner medearbeiders, | ||||||||||||||||
[pagina 352]
| ||||||||||||||||
zooals hij de werklieden der fabriek noemde, bevond, en vooral wanneer hij bij de kinderen was. Hij werd in zijne ondernemingen gesteund door zijn huisgezin, zijne vrouw, zijne twee zonen, zijne liefdevolle dochters. Zij vroegen nooit aan vader waarom hij al dat geld besteedde aan de inrichtingen in plaats zich te verrijken. Zij hielpen hem in zijn werk uit al hunne krachten, met al de liefde van dankbare kinderen voor een goeden vader. Met fierheid toonde Robert Owen zijn werk aan de wereld. Zijn doel was niet alleen dat handvol arbeiders dat bij hem werkte gelukkig te maken; zijne inrichting, die fabrieken en scholen zouden aan gansch de nijverheidswereld van Engeland en der andere landen een voorbeeld geven, en toonen langs welken weg het karakter en den toestand der arbeiders konden verbeterd worden, en dit dan nog in het voordeel der nijveraars, der ondernemers en der staatsregeling. Hij dacht dat door zijn voorbeeld de regeering beschermend voor de arbeiders zou optreden, ze met weldaden als de zijne zou overladen, om aldus de menschheid en de wereld te verbeteren. De menschheid moest den ikzuchtigen blinddoek laten vallen. De toestand van vrede en geluk was zoo verre niet verwijderd. Hij kon worden bereikt, mits maar afgebroken werd met de vroegere levensbeschouwingen. De vroegere beginselen gingen uit van eigen verantwoordelijkheid, van het individu, van één streven naar eigen voordeel. Deze van Owen, die van de toekomst, zooals hij meende, zouden steunen op de stelling dat het karakter vóor en niet dóor het individu gevormd wordt. | ||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||
Aldus had de maatschappij het in hare hand eene vaste plooi voor het goede aan de menschheid te geven. Zij hoefde slechts Owen's voorbeeld te volgen op nijverheids- en opvoedend gebied. Broederliefde, rechtvaardigheid en vrede zouden dan niet door omwentelingen, maar door overreding zegepralen. Er was slechts noodig: goed-
het socialisme arm-vlaanderen beploegende
hartigheid en zachtheid van wege de rijken en de machtigen. Men moest nooit klagen over de handelingen van anderen, maar trachten die handelingen door betere instellingen te veranderen, al wordt het pogen ook niet altijd begrepen door hen ten wiens voordeele het gedaan wordt. Inderdaad, het geheele streven van Owen had eene hooge beteekenis. Die scholen, die opvoedingsgestichten naast de nijverheidsgebouwen, waren een | ||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||
zichtbaar bewijs voor de arbeiders en voor de nijveraars, dat niet alleen voor de voortbrengst, maar ook voor den voortbrenger gezorgd werd. De werklieden schenen er in hun arbeid door aangevuurd, en de zaken der fabriek gingen verbazend vooruit. Er werd veel geld gewonnen, en telkens, wanneer de winsten hoog waren, werd door Owen weder een deel afgezonderd ten behoeve der arbeiders. Vooral werd door hem telkens het oog gevestigd op inrichtingen die tot meer gemeenschappelijk leven konden voeren. Zoo werd in 1819 eene gemeenschappelijke keuken en eetzaal geopend. Eene bibliotheek en leeszaal werd in orde gemaakt en in den winter goed verwarmd. Owen zelf hield er voordrachten; hij ontzag het geld niet wanneer het voor de gemeenschappelijke strekking kon aangewend worden. Voor hem was Nieuw-Lanark zeer zeker de rijke fabriekplaats, die aan allen die er werkten welvaart moest bezorgen. Maar terzelfder tijd moest Nieuw-Lanark de modelinrichting wezen, naar dewelke andere instellingen zich konden vormen. Robert Owen werkte aldus gedurende 25 jaren te Nieuw-Lanark (van 1800 tot 1825). Dan, door zijne denkbeelden gedreven, meer als wereldhervormer te werken, verliet hij de fabriek, nadat hij er om zoo te zeggen eene nieuwe maatschappij en menschheid had gesticht. Armoede en verval was er bij zijne komst; bij zijn vertrek waren allen welvarend en konden allen zich als verlichte menschen bewegen. Robert Owen wilde meer dan eene fabriekstad gelukkig maken; hij waagde zich aan in richtingen van grooten aard, met eene communistische strekking, die hij zou verwezenlijken met menschen, waarvan | ||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||
sommigen wel wetenschappelijk onderricht, anderen wel kundigheid bezaten, maar die opgewassen waren de gemeenschappelijke belangen te dragen. Robert Owen verloor hier millioenen. Meermalen was hij het slachtoffer van bedriegers die zijne menschenliefde uitbuitten om zich zelf te bevoordeeligen. Trots alles bleef hij gelooven in het goede bij den mensch, wanneer deze er voor opgeleid, gelouterd, aanpassend gemaakt wordt, door edele omgevingen. Robert Owen was 84 jaar oud toen hij stierf. Eenige dagen voor zijne dood had hij nog eene redevoering gehouden over de mogelijkheid eener gelukkiger wereld, wanneer er maar goeden wil bij de menschen is. Zijne overtuiging was, dat de machten, waar zij zich ook vertoonen of in welken vorm zij zich huldigen, steeds het waarlijk goede moeten willen en het moeten aanmoedigen, ontwikkelen, door het voorbeeld te geven. . . . . . . . . . . . . . . . . . Wat Nieuw Lanark eene eeuw geleden was voor Engeland en Schotland, ja voor gansch de wereld, is thans Vlaanderen voor België Wat Robert Owen daar kon, kan men hier ook, als er welwillendheid en goedheid is. Nu zijn het de arbeiders alleen die de hervormingen moeten afdwingen, bijna zonder andere middelen dan het streven voor politiek- en maatschappelijk recht. Werd er een Robert Owen gevonden die in Vlaanderen groote nijverheidsgestichten oprichtte, niet met het doel om het volk uit te buiten, maar om het geluk en de verheffing der arbeiders te bewerken, voorzeker zou de vooruitgang onmiddelijk reuzenschreden doen. | ||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||
Konden de samenwerkingen, door hunnen bloei, eens die opofferende rol vervullen! En dat zullen ze kunnen, wanneer allen zullen begrijpen welke voordelen aan de samenwerkingen verbonden zijn, en het koopen op krediet bepaald zullen verlaten. Dan zouden de kroegen verdwijnen om plaats te maken voor min talrijke maar mooie drinkhuizen, vergaderingsplaatsen, waar sterke dranken zouden geweerd worden, waar integendeel goedkoope voedingsmiddelen zouden te verkrijgen zijn. Concerten en tooneelvertooningen zouden kosteloos ingericht worden voor het volk. Zooveel mogelijk zouden bijzondere tooneelstukken opgevoerd worden, om de opvoeding van het volk te volledigen. Bij gebrek aan versiering, zou de maatschappij tusschenkomen om het inwendige der huizen een vriendelijken, gezelligen aanblik te geven, terwijl de gevels steeds modellen van bouwkunst zouden zijn. De werkhuizen, bestuurd door de werklieden en door het beheer, zouden ook gezellig ingericht worden In elke zaal zou aan de arbeiders door opschriften herinnerd worden dat het werk niet als een last, maar als een eerepost moet aanzien worden. Het minimum van loon zou berekend worden op de kosten der voedings- en onderhoudsmiddelen, zoodanig dat de welvaart in alle huisgezinnen verzeerd zij. Voor elk kind zou een verhoogd inkomen toegekend worden. Op het werk, tijdens de dagtaak die hoogstens eerst negen, daarna acht uren daags zou bedragen, zou de grootste en volmaaktste voorbrengst geleverd worden. Men zou het als een bewijs van diepe ont- | ||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||
aardingen van kwade inzichten jegens de gemeenschap aanzien, tijdens de werkuren lui te zijn, de belangen van het werk te verwaarloozen en niet alle krachten in te spannen om het beste werk voort te brengen. Wie zoo eerloos zou zijn, te willen genieten zonder zijn deel voort te brengen, zou met naam bekend gemaakt worden; aldus zou men hem vluchten als een persoon die niet voor het gemeenschapsleven opgewassen is, en bijgevolg een gevaar is voor de instelling. Wanneer die persoon zijne handelwijze zou veranderen, zou de raad van toezicht, gekozen door de werklieden, de bekendmaking intrekken. Om als raads- of toezichtslid gekozen te kunnen worden, zou men bepaalde hoedanigheden moeten bezitten en onweerlegbare bewijzen van toewijding aan de zaak en goed begrip der gemeenschappelijke belangen moeten geleverd hebben. Dit alles en nog meer zou de stoffelijke en zedelijke toestanden van het volk wijzigen, verbeteren, en een hooger begrip van menschelijkheid zou het aan de ikzucht onttrekken. Op korten tijd zou Vlaanderen eene tot nu toe ongekende vlucht en een hooge trap van beschaving bereikt hebben, en aan de duizende menschen die nu in dierlijkheid leven en in ellende vergaan, zou een gelukkiger bestaan verzekerd worden. Misschien zou zulks een paar millioen franken, en al de offerwilligheid en de toewijding van een tiental menschenvrienden vergen. Maar de uitslagen zouden de moeite en de kosten loonen. Nu gaat het trager vooruit, en het gedane is onvol- | ||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||
maakter. Maar de geldelijke middelen zijn beperkt en soms ontbreken de mannen. Wat men vooral noodig heeft zijn geene personen vol haat en opstand tegen de kapitalisten, maar menschen die eene eindelooze liefde hebben voor het recht en voor de menschheid, menschen, in een woord, die het maatschappelijk stelsel: het kapitalisme, dat nu overheerschend is, willen vervangen door gemeen bezit van gronden en van voortbrengstmiddelen. Het werk der propagandisten in Vlaanderen kan men vergelijken bij dat der arbeiders die bezig zijn een groot gebouw op te trekken. Hier ziet men niets dan diepten, vuile aarde, modder, die weggeruimd en vervangen wordt door steenen; ginds worden steenen gelost, en de ijzeren balken vervoerd, waarop het gebouw rusten zal. Wanneer nu elk werk afzonderlijk beschouwd wordt, en geene rekening wordt gehouden van het algemeen doel, kan men moeilijk gelooven dat die vuile putten eens de grondvesten zullen bevatten van prachtige tempels, dat die balken bibliotheken, vergaderingszalen, volksverheffende inrichtingen zullen samenhouden. De menschen oordeelen ongelukkiglijk slechts wanneer het werk volbracht is, zonder dan nog rekening te houden van den arbeid, het talent en de wilskracht die noodig waren om het werk tot een goed einde te brengen. Aldus gaat ook de volksontvoogding in Vlaanderen. Maar, moeten wij wanhopen als wij den vooruitgang nagaan, die op zulk een betrekkelijk kort tijdperk gemaakt is? Ziet! Te Oostende werd over enkele dagen een | ||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||
Volkshotel geopend. Het gebouw verheft zijn hooge, witte gevel op den hoek der Christina- en St-Paulusstraten, op eenige stappen van de statie, op drie honderd meters afstand van den zeedijk. Het benedenverdiep is ingenomen door een groot koffiehuis, dertien meters diep op vijftien meters lang. De klare, lachende versiering der zaal lokt allen aan: tafereelen aan den muur, twee groepen in brons, het levende borstbeeld van Edmond Van Beveren verheffen den aanblik. Hier hebben wij dus geen gemeene kroeg noch een weelderig hotel, maar eene gezellige, luchtige en aangename verblijfplaats. En als voortdurende vermaning is op den muur geschilderd:
Vlucht dronkenschap en dwaas getier,
Slechts rede en wilskracht passen hier.
Het Volkshotel bevat 38 net ingerichte kamers, waar 62 bedden ter beschikking staan der vreemdelingen. De werklieden, die niet dikwerf het voorrecht genieten kunnen eenige dagen aan den zeeoever te verblijven, zullen hier over eene inrichting beschikken, wier noodwendigheid niet langer moet bewezen worden. Daar waar achtervolgens twee samenwerkingen vielen, heeft het Socialisme dus eindelijk vasten voet gekregen, en wij mogen hopen dat het voortaan geene hinderpalen op zijnen vooruitgang meer ontmoeten zal. Het Volkshotel bewijst, dat onder den werkenden stand de beschaving klimt; de kroegen worden verlaten, het dierlijk vermaak wordt geweerd en stilaan vergroot bij de zwoegers de behoefte naar edeler verstrooiing. | ||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||
Te Gent, de forteres van het socialisme, waar de werkersorganisatie wonderen verrichtte, zal binnen kort het geruisch en gedommel der getouwen eener samenwerkende weverij verkondigen, dat de proef gedaan wordt het patroonschap bepaald uit den weg te ruimen en een nijverheidsgesticht in gang te houden dat, voor het volk werkende, door het volk alleen bestuurd wordt. Men wil het volk bewust maken, dat de mekanieken die in gang gehouden worden, geene schatten scheppen voor enkelen die in ruil het volk verdrukken, maar het gemeenschappelijk geluk verhoogen. Daardoor zal een tastbaar bewijs geleverd worden dat het kapitalisme kan gemist worden. De strijd zal weerom aan de opvoeding der werkende bevolking medehelpen; soms zal hij pijnlijk zijn, wanneer de werkers nog te veel der kapitalistische misbruiken behouden hebben en niet beseffen dat zij in de samenwerkende weverij geene eenvoudige arbeiders maar baanbrekers zijn voor de opheffing uit de slavernij, en dat de arbeid daar niet de laatste maar de hoogste plaats inneemt. Die strijd met zijne onvermijdelijke wederwaardigheden, moet en zal gewonnen worden, en weer zal een stap gedaan zijn op de baan van den vooruitgang. Bij dat alles voegt zich de aanhoudende strijd tot verovering der staatsmacht, dit groot revolutionnair middel. De burgerpartijen beschikken over geweldige middelen, waarmede zij het volk onderdrukken: het leger, de gendarmen, de politie, het gerecht, het gevang, het geld, enz. Zij kunnen die middelen aanwenden, omdat zij meester zijn over de staatsmacht. | ||||||||||||||||
[pagina 361]
| ||||||||||||||||
het socialisme arm-vlaanderen bezaaiende
| ||||||||||||||||
[pagina 363]
| ||||||||||||||||
Deze staatsmacht niet geweld veroveren, is niet mogelijk voor de werkers. De verdrukte arbeidende klas beschikt over geene legers; door broodnood is zij ook nog afhankelijk; werkstakingen kunnen niet altijd doeltreffend aangewend worden. Verwoesting aanrichten is even weinig aanlokkelijk als praktisch om de macht in handen te krijgen, en ze te behouden tot verovering van het goede en rechtvaardige. De politieke strijd, de organisatie als partij is het beste middel om tot de macht te komen. Ieder afgevaardigde der werklieden in de besturende raden, in de wetgevende kamers, is een verlies voor de macht die ons nu verdrukt. Het meervoudig stemrecht is natuurlijk een groot beletsel om de staatsmacht te veroveren; wij mogen de hoop voeden dat, wanneer allen met meer menschelijke en waardige gevoelens bezield zullen zijn, ook dit stelsel zal vallen, daar het niet beantwoordt aan de behoeften der bevolking, die meer en meer in de staatsbelangen gemengd is. Het werk der socialistische partij, of liever het werk der rechtvaardigen die zich aan den ouden slenter willen onttrekken, bestaat niet alleen in het opvoeden van den werkenden stand, maar ook van de burgerklas; aan deze laatste moeten betere en juistere gedachten gegeven worden over den arbeid en zijne waarde, over den werker en zijne onmisbaarheid, over oorzaak en gevolg, over den invloed der omgeving, over de macht van het voorbeeld, enz. Vóór alles moeten zucht tot eenheid en liefde tot het goede, de drijfveeren worden van ieders pogen. Het werk der socialistische partij, welke steeds | ||||||||||||||||
[pagina 364]
| ||||||||||||||||
door de burgerpartijen, door de rijken en machtigen afgeschilderd wordt als een rustverstoorder, is edel en verheven. Hopen wij dat allen, de machtigen en met overvloedige schatten bedeelden zoowel als de ongelukkige werkers en hunne familiën, eens het ware schoone zullen kennen, dat zij zullen leeren dat niet alleen hetgene met goud kan betaald worden waarde heeft, maar ook hetgene huist in de harten, in den wil der menschen. De schoonheid behoort niet uitsluitend aan de schilderijen en beelden, aan de monumenten en kunststukken; zij wordt ook gevonden in de handelingen der menschen. De hooggeplaatste die afdaalt tot den armen ongelukkige, hem opheft en aanmoedigt, die talent en rijkdommen aanwendt om geluk te geven waar geleden wordt, om recht te doen heerschen waar overmacht den zwakken verplettert, die man is bewonderenswaardig. De armen die moeite, werkloosheid, ellende trotseeren om voor allen meer recht te verkrijgen, zijn helden. Hoeveel goed zou er niet tot stand komen, indien elk bestreed hetgene hem van het edele afhoudt en zich wijdde aan het geluk der gemeenschap? De heer Lucien Solvay schrijft: ‘In den loop der eeuwen, en vooral gedurende de laatste eeuw, hebben de politieke omwentelingen zeer gevoelig den smaak en de noodwendigheden gewijzigd. Wij zijn er niet ver meer af te kunnen bestatigen, dat in de landen die demokratisch geregeerd worden, de menschlievende gevoelens sterk ontwikkeld zijn bij het volk. Wanneer men steeds het goede en het schoone rondom zich ziet, eindigt | ||||||||||||||||
[pagina 365]
| ||||||||||||||||
men ook met het lief te hebben. Nu heeft men weinig eerbied voor het verhevene; hoe zou het ook anders mogelijk zijn? Er is te veel ruws, onedels, laags, om het volk goed en schoon in zijne handelingen te doen worden.’ De heer Emiel Verhaeren zegt: ‘Alle dingen worden schoon, wanneer men zelf in staat is ze met schoone gevoelens te beoordeelen; het goede bij u zelf wordt oorzaak dat alles verbetert en schoon wordt. Eene moraal en eene opvoeding, die in alles het goede zoekt en er zich door leiden laat, zal het zekerste middel zijn om aan allen een hooger levensdoel te geven.’ Zoo oordeelen wij ook. Wanneer wij socialistische propaganda maken, wanneer wij Vlaanderens gouwen doorloopen om aan de verworpelingen onzer maatschappelijke inrichting betere levensvoorwaarden te leeren kennen, die kunnen verkregen worden door rechtvaardiger staatsregeling, dan doen wij niets anders dan een opvoedingswerk. Het volk moet eerst begrijpen, eerst het kapitalistisch kleed afleggen en zich vertrouwd maken met gemeenschappelijke betrachting; dan zal het socialisme komen als eene zegening voor de menschheid, als het onmisbare middel tot het vervormen der wereld in een broederlijk paradijs. In onze verbeelding zien wij de maatschappij veranderd: de Vlaamsche buiten heeft geene onwetende, aan bijgeloof verslaafde boeren meer, die huizen in krotten, waar zij gedwongen zijn als dieren te leven. Stuk voor stuk is er verbetering gekomen. | ||||||||||||||||
[pagina 366]
| ||||||||||||||||
De Staat, die de belangen der gemeenschap vertegenwoordigt, heeft overal beambten gezonden, niet gewapend zooals de tegenwoordige politie en gendarmen, maar beambten met veelvuldige hoedanigheden en deugden, met zorgende en broederlijke gevoelens, die waken dat gezondheid, onderwijs, onderstand, edele ontspanning en alles wat tot een waar menschelijk leven onmisbaar blijkt, aan allen geschonken worde. Aldus worden de smart en de ellende verdreven en maken plaats voor welvaart en vrede. Wanneer wij de apostels zien die voor dat werk ijveren met standvastigheid, wanneer wij de instellingen aanschouwen, zoo uiteenloopend van aard en inrichting, maar allen het zelfde doel beoogend, dan ontblooten wij eerbiedig het hoofd en danken die pionniers uit ganscher hart in naam van hen die lijden maar reeds een weinig troost mogen verhopen, in naam van het nageslacht dat zooveel aan hen zal te danken hebben.
Door arm, Vlaanderen liep de weg naar de ideale wereld van broederschap, gelijkheid en liefde, welke gegrondvest is op het Socialisme!
K. Beerblock.
Gent, Juli 1903. |
|