| |
De ‘Franschmans’
Behalve de Vlaamsche werklieden die in de koolmijnen en in de gestichten van het Walenland, in de weverijen en in de spinnerijen van Roubaix en van Tourcoing arbeiden, vindt men er een groot getal die jaarlijks naar Frankrijk trekken om den oogst te doen, of de beetwortels binnen te halen. Deze werklieden zijn in Vlaanderen bekend onder den naam van de ‘Franschmans’.
Hoeveel zijn er? In 1898 stelde M. Schollaert, minister van Binnenlandsche zaken, hierover een onderzoek in, als gevolg van het wetsontwerp van pastoor Daens, die voorgesteld had den datum der wetgezende kiezingen tot in October te verschuiven, omdat alsdan de Franschmans in België teruggekeerd zijn.
Ziehier, volgens de officieele optelling, het getal werklieden die afwezig zijn gedurende de twaalf maanden van het jaar:
| |
| |
Getal afreizen in Januari |
866 |
Getal afreizen in Februari |
716 |
Getal afreizen in Maart |
5,108 |
Getal afreizen in April |
15,152 |
Getal afreizen in Mei |
18,296 |
Getal afreizen in Juni |
3,704 |
Getal afreizen in Juli |
3,285 |
Getal afreizen in Oogst |
646 |
Getal afreizen in September |
6,061 |
Getal afreizen in October |
2,805 |
Getal afreizen in November |
474 |
Getal afreizen in December |
149 |
|
_____ |
|
Totaal 57,262 |
Van de 57,262 werklieden die alle jaren naar Frankrijk uitwijken, bewonen 12,582 West-Vlaanderen, 18,942 Oost-Vlaanderen en 17,212 de provincie Henegouwen, hetgene voor de drie provinciën een totaal van 48,736 uitmaakt.
Van de 57,262 uitwijkelingen, moet een zeker getal werklieden geteld worden, die zich eenvoudig van land verplaatsen, en waarvan de statistiek niet gemaakt is. Het getal der ware uitwijkelingen wordt geschat op 40,000 tot 45,000.
De bureelen van het Ministerie van Binnenland sche zaken hebben ook een tafereel opgemaakt, per provincie en per maand, van de werklieden die in België terugkeeren wanneer het werk in Frankrijk gedaan is. Hieruit blijkt dat het volledig getal terugkomsten voor het jaar 1898 56,7o3 bedraagt, tegen 57,262 afreizen. Allen of bijna allen keeren dus naar het geboorteland terug.
Welke zijn de streken van Frankrijk waar de Belgische werklieden, voor het grootste deel, gedurende
| |
| |
zes maanden per jaar gaan verblijven, en welke zijn hunne werkvoorwaarden?
Over deze punten heb ik belangrijke inlichtingen gevonden in een verslag van M. Eylenbosch, opgemaakt voor het Congres van den Belgischen democratenbond, in 1898 te Luik gehouden. M. Eylenbosch was belast geworden, ter plaats een onderzoek te doen over den toestand onzer werklieden in Frankrijk. Op dit tijdstip schaarde de groote meerderheid der Franschmans zich onder de vlag van pastoor Daens. Voor M. Verhaegen, en voor zijne getemde volksvrienden, kwam het er op aan te bewijzen, dat zij niet uitsluitend klerikale behouders waren, en dat de levensvoorwaarden der Franschmans - die een sterk kiezerskorps vormen - hen niet geheel en al onverschillig lieten. M. Eylenbosch begaf zich dus naar Frankrijk in gezelschap van M. Maenhout, landbouwers-afgevaardigde voor Gent, een man wiens volksgezinde overtuiging genoegzaam bekend is, van den graaf R. Hemricourt de Grunne, nog een democraat, en van M. Van Essche, een priester, door het bisdom van Gent afgevaardigd. Deze vier personen namen inlichtingen bij de pastoors - natuurlijk! - bij de eigenaars, bij de groote pachters, bij de gemeenteoverheden, bij de consuls, en zelfs een weinig bij de werklieden. Het verslag van M. Eylenbosch schijnt nochtans met eene zekere onpartijdigheid opgesteld te zijn, want verscheidene der inlichtingen die het bevat, werden mij bevestigd door de talrijke Franschmans die ik in den loop mijner reis door Vlaanderen ontmoet heb.
De Belgen die in Frankrijk gaan werken, begeven zich vooral in de Brie, eene streek die de departe- | |
| |
menten der Seine, der Seine-en-Marne, der Seine-en-Oise, der Aisne en der Boven-Marne omvat, en Parijs als middenpunt heeft; zij gaan ook in de Beauce, waar Zola de handeling van zijn roman over de boerenzeden: La Terre (Het Land) plaatste, in het Noorden van Frankrijk en tot in de omstreken van Lyon en Morvan, het is te zeggen, in Midden-Frankrijk.
In Neder-Brie en in Brie-Pouilleuse ontmoet men pachthoeven van 200 en 300 hectaren oppervlakte. Men gebruikt er stoomtuigen om de tarwe in te oogsten. In Boven-Brie kan men geen gebruik maken van machienen: de grond is er te bergachtig en te veel beboscht. Het is daar dat de grootste landbouwondernemingen gevonden worden: pachthoeven van 400, 600 en 800 hectaren. Te Bonneval, bij Meaux, is de grootste hoeve van Frankrijk gelegen; zij beslaat eene oppervlakte van meer dan 1000 hectaren, en wordt verhuurd tegen 50,000 fr. per jaar. Zij houdt 60 Belgen bezig; 10 dezer Belgen werken er winter en zomer.
De Beauce bestaat uit vlakke velden, van eene uitgestrektheid van 150 tot 200 hectaren. Het is bij uitstek het land der tarwe en der beetwortels. Men gebruikt er machienen voor het grootste deel der bewerkingen. In de departementen van het Noorden, van het Nauw van Calais en van de Lagere-Seine, zijn de landbouwondernemingen zoo uitgestrekt niet. In de Beauce en in de Brie ontmoet men slechts Vlaamsche werklieden; in het Nauw van Calais en het Noorderdepartement, vindt men ongeveer even veel Vlamingen als Walen.
Het grootste getal dezer uitwijkelingen, zegt
| |
| |
kantwerkers
| |
| |
M. Eylenbosch, verhuren zich voor een bepaalden tijd, en bij een zelfde patroon. Anderen gaan eerst naar het Zuiden, tot in het departement der Yonne en lager zelfs dan Orléans, om den eersten oogst te doen, die er vroeger rijp is. Dan komen zij in ploegen naar het Noorden, steeds dichter bij België.
De geheimschrijver van den Democratischen Bond voegt er bij dat de Belgen in de Beauce eene uitstekende faam genieten, dat zij naarstig en eerlijk zijn. ‘Maar de Fransche landbouwers waardeeren vooral hunne grootere voortbrengst. Een hunner verklaarde mij, dat zij in den zelfden tijd een derde meer voortbrengen dan de Fransche werklieden.’ Het is daarom dat de groote pachters van Frankrijk, zeer weinig vaderlandslievend in deze zaak, de voorkeur geven aan de Belgische werklieden, die zich vergenoegen met een klein loon en meer werk afleggen dan de Fransche arbeiders.
Het schijnt ook dat onze landgenooten, gedurende hunne vrije uren of wanneer de regen ze van de velden jaagt, zich vergeten in den jenever, welke zij boven den wijn verkiezen, die in Frankrijk nochtans niet veel kost. Dan rijzen er twisten op, die op vechtpartijen uitloopen in de dorpen door de Belgen bewoond, en iedereen weet hoe gemakkelijk de messen uit de zakken komen!
In zijn reisverhaal vertelt M. Eylenbosch ons heel naïef een nog al vernederend ongeval, waarvan hij het slachtoffer was. Hij bevond zich te Mormans, dorp in de Brie, in de richting van Provins op 70 kilometers van Parijs gelegen. Na het uitgaan der mis begaf hij zich op de plaats voor de kerk, en ver
| |
| |
klarde het doel zijner reis aan de Vlaamsche werklieden die daar tegenwoordig waren. Hij vroeg hun op welke manier de Democratische Bond hun dienstig zou kunnen zijn. Hij werd geweldig in de rede gevallen door eenige arbeiders.
Ziehier hoe Klokke Roeland, het orgaan der Christene democraten, het vermakelijke tusschengeschil mededeelt, naar een verslag, uit Frankrijk naar het blad gezonden:
‘De eerste vraag die wij aan deze heeren stelden was de volgende: Hoe komt het dat de rijke liberalen en de rijke katholieken zich nu vereenigen? Is het ook om den godsdienst en het geloof te beschermen, of is het in het belang der geldkas?
Het volk begint de oogen te openen, en bemerkt dat hun geloof vooral in hun geldbeugel besloten is.
Maar dit alles zal tot niets dienen; lang genoeg heeft men ons met beloften gepaaid. Wij hebben er belang bij ons met politiek te bemoeien, aangezien men ons het stemrecht ontneemt om langer meester te kunnen blijven, en de werklieden en boeren onder het juk te houden.
Daarna werd ons gevraagd wat zou kunnen gedaan worden om onzen toestand te verbeteren.
Wij antwoordden dat in de verschillende Fransche departementen Vlaamsche consuls zouden moeten geplaatst worden, die hun tijd zouden gebruiken, niet om in de koffiehuizen te zitten, maar om de streek te doorloopen, de klachten der werklieden te aanhooren en ze te helpen, indien het noodig blijkt.’
M. Eylenbosch erkent in zijn verslag dat de werk- | |
| |
lieden hem geantwoord hebben ‘met een uitval tegen den Congo, en eene verheerlijking van het algemeen stemrecht en van het verplichtend onderwijs.’
Hij schijnt een weinig verbaasd te zijn geweest de vervorming te bestatigen, die bij deze katholieke werklieden plaats grijpt, wanneer andere werkvoorwaarden ze aan den invloed der priesters en der Belgische patroons onttrekken.
M. Eylenbosch schat dat de werklieden die het seizoen in Frankrijk doen, met niet meer dan 300 fr. naar huis kunnen terugkeeren. Het is het cijfer dat mij ook gegeven werd door verschillende Franschmans.
Te Parijs heeft de geestelijkheid het Werk der Vlaamsche werklieden ingericht. Deze maatschappij heeft voor doel Vlaamsche priesters te zenden in de Fransche dorpen waar de Franschmans werken, zij heeft ook een onderlingen bijstand, eene pensioenkas voor weduwen en weezen en eene weldadigheidskas gesticht.
Het is op dergelijke wijze dat de Kerk, met eene jaloersche zorg, over het behoud harer macht waakt. Onze werklieden blijven onderworpen aan hare werkzame oplettendheid, van bij hunne geboorte, tot aan hun dood, en wanneer de ellende ze uit hun huis wegjaagt, volgt zij ze op den vreemde, veel minder om ze stoffelijk te ondersteunen, dan om te verhinderen dat zij aan haren invloed ontsnappen. Hare geduchte inrichting omstrengelt de wereld met krachtige banden.
|
|