| |
De wevers van Zele
Zele is eene oude gemeente van het Land van Waas, op de baan van Gent naar Dendermonde gelegen. Zij telt meer dan 12,000 inwoners. Zij leeft half van den landbouw, half van de nijverheid, en bezit namelijk fabrieken van zeildoek en inpakgoed, van genaaide zakken, en eenige touwslagerijen, Eene haarsnijderij is er onlangs opgericht.
Men ontmoet er een handvol wevers die, met den moed en de standvastigheid aan de Vlamingen eigen, hardnekkig voortgaan met de hand te weven en tegen de machien te strijden.
Dan treft men er nog de drolwevers aan, die den afval van vlas, hennep en jute verwerken. Het is eene nijverheid die maar alleen te Zele bloeit. Deze zeer grove weefsels worden naar Engeland verzonden, waar zij dienen om machienen in te pakken. De lage prijs van de bewerking heeft tot hiertoe verhinderd, dat men er aan dacht dit inpakgoed met werktuigen te vervaardigen.
De wevers zijn ingeperkt in een gehucht van het dorp, bekend onder den naam van 't Eindeke, aldus
| |
| |
gedoopt omdat het aan het uiteinde der gemeente gelegen is. De huizen schijnen hier en daar ordeloos geworpen, en vormen modderachtige, onregelmatige steegjes. Zij bestaan gewoonlijk uit twee plaatsen. De voorplaats dient te zelfder tijd voor keuken en voor slaapkamer; in de achterplaats staan het getouw van den wever en het spinrad der spinster in den grond geplant. Wanneer er kinderen zijn, hetgeen bijna altijd het geval is, vindt men een tweede bed dat de inwoners plaatsen waar zij kunnen, soms naast het weefgetouw! Het huis heeft geen verdiep, zelfs geen zolder. Het is in baksteen of in strooklei opgetrokken, en een dak van roode pannen staat bovenop.
Wij stapten in de bijzonderste straat van het gehucht. Ik zegde tot mijne gezellen:
- Ik ruik de zelfde geur van armoede als te Hamme.
- De armoede is hier misschien nog grooter, antwoordde Beerblock. De kleine en groote burgers der gemeente spreken alleen met walg en misprijzen van 't Eindeke, en wagen er zich slechts met eene zekere vrees. Zij houden niet van de wevers. Deze zijn zoo slecht opgevoed!
Maar de wevers betalen het hun terug, en het gebeurt wel dat de mevrouw die door het gehucht ging, in het dorp terugkeert met spuwsel op haren schoonen rok!
- En zijn de socialisten hier welkom?
- Wij zijn in overwonnen land. Berragan, Vande Weghe en ikzelf, wij zijn door al de inwoners gekend.
En inderdaad, op onzen doortocht zegden de werklieden ons vriendelijk goeden dag of ontblootten
| |
| |
het eindeken, werkerswijk
een groep spinsters (blz. 42)
| |
| |
het hoofd. Anderen kwamen ons de hand drukken.
Wij bevinden ons voor het huis van een wever. De deur is enkel van een houten klink voorzien. Waarom sloten aangebracht? Zulks is goed voor rijke menschen! Wij treden binnen en ik zie rond.
Welke grievende ellende! In ieder der twee plaatsen, een strooien bed met versleten, vuile dekens, die bedekt zijn met het stof van het spinrad.
In het bed der achterplaats, naast het getouw, slapen twee kinderen; het jongste is slechts weinige weken oud. Ruiten ontbreken aan het eenige venster. Men heeft de openingen met baaldoek gestopt.In de voorplaats eene waggelende tafel, kreupele stoelen met gebroken pikkels of zonder rugleuning, eene oude kist, een houten kapstok waaraan eenige kleedingstukken hangen, emmers en pannen op den grond, en in de schouw een lange, Leuvensche kachel. Er is geen vuur, en buiten blaast een ijzige wind.
- Wij zouden u graag een oogenblik zien werken, zegde Beerblock.
- Komt binnen, mijne heeren, antwoordde de man zich het hoofd ontblootend.
Hij zette zich onmiddelijk voor zijn getouw, duwde met den voet op eene der treden en bracht de schietspoel in beweging. Naast hem zat een jong meisje van een twintigtal jaren te spinnen. Ziedaar Margareta aan het spinnewiel, schoon gelijk de beminde van Faust, met een lang, regelmatig aangezicht als dat der maagden van Memling. Maar hier was Margareta niet omgeven door de pracht van het tooneel; een armoedige omslagdoek bedekte hare magere borst, een bijtend stof ontsnapte aan
| |
| |
haar spinrad en viel terug op hare blonde haren en op hare schouders. Faust zou ze in dit ellendig midden niet gezocht hebben.
- Hoeveel bedraagt uw gemiddeld weekloon? vraagde Beerblock aan den wever.
Het jonge meisje hield op met spinnen, de man legde zijn getouw stil en antwoordde, terwijl hij rechtstond:
- Dat hangt af, Mijnheer Beerblock. Wij werken op onderneming. Gemiddeld 9, 10, soms 12 tranken.
- Hebt gij vele kinderen gehad?
- Mijne vrouw is zes weken geleden van het eenen-twintigste bevallen! Maar slechts vijt zijn in leven gebleven.
- Hoe oud zijt gij?
- 52 jaren. Mijne vrouw is 42 jaren oud.
- Waar is uwe vrouw?
- Op de wegen. Zij is leurster. Hoe wilt gij dat wij zouden leven zonder dat?
Wij traden buiten, wijl ik dacht: Een en twintig kinderen! Hoeveel ontbering en lijden wordt hierdoor vertegenwoordigd? Maar is het niet door hunne vruchtbare voortteling dat de zwakke wezens aan de vernieling hunner soort ontsnappen. De proletariërs worden niet moede aan de maatschappij nieuwe voortbrengers te geven, die eens hunne klas, en het, door de barbaarschheid van ons sociale stelsel miskende en gehoonde menschdom, zullen wreken.
Wij bezochten andere huizen, allen even ellendig. In een dezer, draaiden twee grijze vrouwen het spinnewiel midden in een stofwolk. Het nijverheidswerk verschoont noch de kindschheid, noch den ouderdom. In de meesten dezer woningen leveren
| |
| |
de beddens een onbepaalbaren aanblik, zijn zij van eene terugstootende armoede. Ik geloof dat men waarlijk beter op den grond zou slapen. De gemakken zonder deur, buiten, in opene lucht, geven braaklust. Zijn het waarlijk menschelijke wezens die hier verblijven?
- Soms, zegde Beerblock, doen er zich in de huisgezinnen toestanden voor waarvan de ijselijkheid alle gedachten overtreft. Over eenige weken beviel eene weversvrouw. De werkman was dus beroofd van zijne spinster, en bijgevolg in de onmogelijkheid voort te werken. Het was nochtans het gepaste oogenblik niet om te verletten. Men moet toch eten! Wat te doen? Vier dagen na hare bevalling staat de spinster op en zet zich aan het rad! Maar, uitgeput van krachten na een uur werken, moet zij zich weder te bed leggen. Welaan, moed geschept! Zij zet zich opnieuw aan den arbeid; na nog een uur bovenmenschelijke pogingen, verliest zij het bewustzijn en moet men ze te bed brengen. Zij herbegon twee uren later! Deze foltering duurde verscheidene dagen!
Berragan had het mij wel gezegd: ‘Als gij de wevers van Zele zult zien, zult gij weenen!’
Wij traden eene andere woning binnen. Hier bestaat het huisgezin uit vader, moeder, en zes kinderen. Beerblock roept mijne aandacht op de beddens, waarvan hij de dekens oplicht. Ik trek mij terug met eene instinktmatige beweging van afkeer.
- Geene manieren, zegt Beerblock, men moet de zaken van dichtbij zien, ze aanraken. Heeft de geneesheer het recht te aarzelen eene wond te onderzoeken?
| |
| |
Ik ga zien. Er zijn twee beddens, of liever twee atgrijselijke bakken. Op den bodem van ieder, op den grond, heeft men gesneden stroo uitgespreid, daarop twee beddelakens, een deken en nog stroo met een paklinnen zak bedekt.
Het is verschrikkelijk! In een dezer beddens slapen een jong meisje en drie kinderen; in het ander vader, moeder en twee kinderen. Het laatstgeborene heeft eene bijzondere slaapstede. Gedurende de waschweek, slaapt het huisgezin zonder beddelakens. Er zijn geene beddelakens in voorraad! De vader heeft nooit Zele verlaten!
- Ha! mijnheer Beerblock, zegde deze van zoodra wij binnentraden, het is dank aan u dat wij in geld betaald worden. Wij kunnen u niet genoeg bedanken.
En Beerblock verklaarde mij hoe, niettegenstaande de wet op het betalen der loonen, het truckstelsel heeft voortgewoed en nog altijd woedtin Vlaanderen, en vooral te Zele. De werklieden waren verplicht zich van brood, kruidenierswaren, stoffen, kramerswaren te voorzien in de winkels der patroons. Men heeft mij twee wevers aangeduid, de eene van 53, de andere van 62 jaren oud, die nooit hun loon in geld hadden getrokken. De anderen ontvingen drie, vier franken per week boven hunne koopwaren.
- Maar, merkte ik op, als de werkman geld noodig had, voor koopwaren die door den patroon niet verkocht werden, hoe werd zulks geregeld?
- Hij verkocht zijne koopwaar opnieuw aan den patroon. Hij had bijvoorbeeld brood gekocht aan 34 centiemen den anderhalven kilogram. Welnu, de patroon kocht het brood weder in voor 28 centiemen, dus met eene winst van zes centiemen. Let wel op
| |
| |
dat het brood der Samenwerking slechts 30 centiemen kost. De zuivere winst van den patroon bedroeg dus in werkelijkheid 10 centiemen per brood!
- Wij hebben dit schandaal in Vooruit aangeklaagd, zegde Beerblock, en Anseele heeft er in de Kamer over gesproken. Het parket heeft zich eindelijk met de zaak bemoeid. De misbruiken zijn zoo schreeuwend niet meer als vroeger, maar zij blijven toch voortduren.
Een der kliënten der Samenwerking had twee maanden gewacht zich bij ons te voorzien. Als wij hem naar de oorzaak vroegen, antwoordde hij ons dat hij verplicht was geweest in den winkel van den patroon te gaan, op straf zijn werk te verliezen.
Een fabrikant had een zeer schrander middel gevonden om aan de wet van 1887 te ontsnappen. In zijn winkel had hij zijne meid als handelaarster, en zijne vrouw als winkeljuffer gevestigd. Die brave man beschouwde natuurlijk de socialisten als verfoeilijke dieven, die de eerlijke lieden, gelijk hij, van de voortbrengst van hunnen arbeid wilden ontrooven.
Toen de deur geopend werd, ontstond er een hevige tocht. Ik sloeg de oogen op.
- Er is een gat in uw dak, zegde ik tot den wever, gij zoudt het moeten toemaken.
- Inderdaad, antwoordde hij. Den vorigen nacht is een stuk ijs op het bed der kinderen gevallen, en dezen morgen was het stevig aan de dekens gevroren.
- Ah! zegde Beerblock toen wij buiten waren, deze lieden zijn zeer arm. Noch vader, noch dochter hebben schoenen. De man draagt den zelfden overjas sedert vijftien jaren, en zijne broek is achttien jaren oud!
| |
| |
En mijn gezel vervolgde zijne grievende inlichtingen. Hij toonde mij eene woning, waar de moeder 13 kinderen had gehad, waarvan acht in leven waren gebleven; in eene andere leefden 10 op 16 kinderen; in eene derde 9 op 14; in een vierde huis had de moeder, die slechts 36 jaren oud was, 12 kinderen; zes waren gestorven.
Om recht op hulp te hebben van het Weldadigheidsbureel, moet men minstens vier kinderen hebben.
Raadt eens hoeveel de wever dan ontvangt? Een frank per maand! Voor zeven kinderen bedraagt de maandelijksche onderstand 1,50 fr. Ziedaar al wat onze schoone maatschappij gevonden heeft om de armen te helpen, en hunne ellende te lenigen!
In het huisje waar wij ons nu bevinden, zijn vier vrouwen gezeten. Beerblock zegt tot de jongste:
- Gij naait zakken, niet waar? Laat eens zien.
De vrouw zet zich op een klein bankje, neemt paklinnen, naald en draad, en begint met eene verwonderende vlugheid te naaien.
- Hoeveel wordt dergelijk werk u betaald?
- Twee centiemen per zak.
- En hoeveel zakken kunt gij dagelijks naaien?
- Eene zeer behendige werkvrouw, die van 's morgens tot 's avonds werkt, kan er een vijftigtal maken!
Een weinig verder staat ons een aangrijpend schouwspel te wachten in een huis dat, gelijk al de anderen, uit twee plaatsen bestaat. In de voorplaats ligt een ouderling in een dezer ellendige beddens, gelijk ik er reeds zooveel zag. Hij hoest, en wanneer hij ons hoort binnentreden, richt hij zich pijnlijk op,
| |
| |
de wevers van zele
| |
| |
op een zijner armen steunend. Hij bekijkt ons met bloed doortrokken oogen, die niet meer zien. Men spreekt hem aan, hij antwoordt niet en valt terug op zijne legerstede. De arme oude schijnt in doodstrijd te liggen.
In de achterplaats spint eene oude grijze vrouw, met stof bedekt. Zij verontschuldigt zich over de wanorde van haar huis, en zegt beschaamd te wezen ons aldus te moeten ontvangen.
- Hoe oud zijt gij, moedertje? vraagt Anseele.
- 75 jaren. Mijn echtgenoot is 78 jaren oud.
Zij begint zich te beklagen over haar man die te lang te bed blijft, de luiaard! Zou hij niet een weinig kunnen medewerken?
Onder het weggaan, zegt Anseele: ‘Ziedaar dus het ideaal der katholieken, het huiswerk. Mannen, vrouwen, kinderen, allen bezwijken onder den last, maar het familieleven is gered!’ En hij wijst mij een Christusbeeld op eene oude kast, dat daar ellendig hangt met gebroken arm, en in dit armoedige wevershuis onafgebroken bloedt en weent te zien, dat niettegenstaande zijn lijden en zijne dood, de dag der opstanding der menschheid nog niet gekomen is!
Wij treden eene herberg binnen. Drie of vier personen, waaronder een licht bedronken wever, spreken met levendigheid. Zoo! de heeren hebben 't Eindeke bezocht? Het is schoon, niet waar? Weten zij dat de werklieden er niet alleen slecht betaald, maar nog op alle manieren bestolen worden? Bestolen in den winkel van den patroon, bestolen op de hoeveelheid voortgebracht werk! Wanneer zij 12 fr. gewonnen hebben, en er hen 6 fr. overblijven, is het
| |
| |
veel! Ik heb een drollige vent voor patroon gehad. Eens dat men voor hem mijn werk woog, riep hij tot zijne vrouw: ‘Mie, 28 kilos!’ - ‘Maar Mijnheer, wedervoer ik verontwaardigd, er zijn 33 kilos!’ - Hij begon te lachen. ‘Zijn er waarlijk 33 kilos? Zoo, zoo!’ En hij betaalde mij 28 kilos. Dan zegde ik: ‘Mijnheer, ik heb bij een patroon gewerkt die, wanneer hij mij bestal, mij nog uitschold op den hoop. Gij, ten minste, gij besteelt de menschen al lachende! Ik verkies bepaald voor u te werken!’
Wij gingen weg op dit woord van bittere scherts. Wij hernamen, door 't Eindeke, den weg naar de statie. In een omdraai hoorden wij een kind van vier jaren, blauw van de koude en met een omslagdoek aangetakeld, roepen: - ‘Moeder, ik heb honger!’
De moeder was achter ons. Zij antwoordde brutaal aan het kind, zonder zich zelfs om te wenden: ‘Ik heb geen brood. Gij moet wachten!’
Welke moeder kon aldus spreken? Wij zagen om: het was de behendige werkster die voor ons zakken had genaaid! Zij was beschaamd door ons verrast te zijn geworden. Een onzer gaf haar wat geld, en onmiddelijk liep zij vol vreugde naar eene bakkerij.
Deze vrouw was dus geene slechte moeder? Geenszins, maar zij was vertoornd, zij was verbitterd op het kind dat haar aan hare armoede herinnerde. De ellende smelt niet altijd in tranen weg, zooals sommige dichters en romanschrijvers ze ons voorstellen, want onder haar invloed beschuldigt de vrouw haar ouden levensgezel van luiheid, en behandelt de moeder haar kind op onbeschofte manier!
Maar waarom hebben de Christenen hunne hel in een ander leven geplaatst? Kennen zij dan Hamme
| |
| |
of Zele niet? Kennen zij Vlaanderen niet, dezen hoek der verdoemden, waar een god - bijna zoo wreedaardig als de hunne - door arme landbouwers, door arme wevers, door arme spinners, door heel kleine kinderen onbekende misdaden doet boeten?
|
|