Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] Kunstenaar en vloo. Een schilder moest in 't bosch bij 't werk zich bukken... Een keizer zag 't: de keizer had koliek: Het gras was nat. De keizer zegt: 'k Ben ziek: Mijn schoen is los: de veter brak aan stukken. De kunstenaar denkt: o wee, weer keizersnukken; Maar voegt er bij: Al is de zaak kritiek, Rijg op mijn rug: - ik zie hier geen publiek... De keizer reeg en zonder ongelukken. Maar, ach, helaas! langs donkere kronkelwegen Sluipt aan een satyr: tilt den horrelvoet Tot 's kunstenaars rug en geeft er vuile vegen. Een kleine vloo, die niemand kwaad nog doet, Ziet 't aan, springt toe, prikt, zuigt terdegen En roept: Het smaakt dat warme kunstnaarsbloed! Vorige Volgende