Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 102] [p. 102] Zelfbeheersching. Hij hoorde als kind den sombren vuurgloed razen, Hij boog gedwee voor 't dwarlen van de vonken: 't Sirenenlied had nooit zoo zoet geklonken... Hij trad terug, hoe dichtlust ook bleef blazen. Eens smelt, zoo dacht hij, de ijsbloem van de glazen, Al drinkt de jeugd aan lentelucht zich dronken; Eens kiemt het zaad, dat de aarde is ingezonken, Door zomerhette uit fijn gesponnen mazen. Zoo sluit 't verstand, door zachtgetemperd willen, De sluizen van 't gevoel steeds dicht en open; Cylinderstang, die 't vliegwiel remt bij 't stoomen! Toen zomer kwam, verdwenen lentegrillen; - De leertijd werd met ernst en vlijt doorloopen... Thans kan, wat lang geschut werd, machtig stroomen! Vorige Volgende