Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] Koketterie. 't Koetsje wipt zij binnen onverschrokken... 't Biezen mandjen, afgezet met rood, Bergt 't kostuum, dat altijd keurig sloot... In een wip aan 't slanke lijf getrokken. 't Koetsje rolt de bank af, zonder schokken, En naar zee heen, onafzienbaar groot: - 't Trapje is nat en 't rozig voetje ontbloot: Onder 't mutsje schuilen gouden lokken. Wat al oogen spieden naar de stangen!... Ziet men, onder 't bolle en fladderend zeil, Lijnen golven, achterover hangen? Duik maar, dartel... zweef en drijf een wijl, Schaam geen blosje of kuiltje u in de wangen: Aan het strand slijpt Amor pijl bij pijl! Vorige Volgende