Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina I] [p. I] Aan mijne lieve vrouw, mijne trouwe reis- en levensgezellin, wordt dit bundeltje Sonnetten toegewijd door haar man, den Auteur. [pagina III] [p. III] Toewijding. [pagina 1] [p. 1] I. Besproei, bind saam, wat hette en gloed deed wijken, o, Tooverstraal, mijn stamelend dicht ontvloten; Wees heulsap, dat, langs 't bloemperk uitgegoten, Wat zwijmde er beure en schutte voor 't bezwijken. Geen meische vlaag kan malscher nederstrijken, Meer sterkend zijn voor jonge en teere loten, Dan 't zuiver nat aan 't porcelein ontschoten, Welks bad 't gebloemte in nieuwen glans doet prijken. Benijdbaar wie als weldoende engel zweven En steun [...]ag zijn voor onverzorgde bloemen, Die donderbuien neerslaan op de velden; - Al roert mijn fee met fulpen voet nauw 't leven, Der schaûw gelijk van 't blond waar ze op mag roemen, Gij, dichterluit, zult toch haar aanzijn melden. Vorige Volgende