vloeiend geldt. Zoo
joeg en gejoegen voor jaagde en gejaagd, vroeg en
hier ook vrieg (zie vs. 16) voor vraagde, in
Zeeland, Vlaanderen en hier en daar elders
miek voor maakte, smiek voor smaakte, hier en daar ook nog
biek en boek voor bakte, enz. Bij toenemende ontaarding
zal men weldra in de geijkte nederlandsche schrijftaal ook nog van
ziende voor zag, valde voor viel, loopte voor liep,
enz. lezen. Zie vs. 14 bl. 38 II, vs. 26 bl 348 I, vs. 14 bl. 320 I, vs 20 bl.
305 I op viet.
15. Aigeste, eigenste, zelfde; zie vs. 32 bl. 316 I.
16. Vrieg, vroeg, vraagde; zie hier boven vs. 14.
17. Toe-d-i, toe hij, toen hij, met ingeschovene d
om gaping te vermijden.
Vaders, even als in vs. 18, 20, enz. is goed nederduitsch,
maar verouderd. De geijkte engelsche taal erkent dezen vorm nog.
Ik vergaat, ik verga; de gewoonte om achter den eersten
persoon het werkwoord in den derden persoon te zetten, is bijna overal in
Zuid-Holland verspreid. In vs. 12 bl. 76 II heb ik er reeds op gewezen. Het
komt mij voor eerst in deze eeuw in gebruik te zijn gekomen; althans in de
geschriften van vorige eeuwen, toen het gevoel der Hollanders voor
nederduitsche taalzuiverheid nog zuiver, onverkracht was, heb ik dezen dwazen
vorm niet ontmoet. Overal in Zuid-Holland is dit gebruik echter
niet even sterk in zwang.
18. Teuges, tegen, wisselt met teugen en
teuge af; teuges komt van tegens, zoo als sommigen
tegenswoordig verkeerd spreken.
Ik het, (als men deftig wil spreken met ik heeft
afwisselende) ik heb; zie vs. 17 hier boven op de woorden ik vergaat en
vs. 13 hier boven. Hait en het wisselen af.
19. Verdient ik, verdien ik; zie hier boven vs. 17 op de
woorden ik vergaat.
20. Stong-d-i, stond hij, met tusschengevoegde d
voor de welluidendheid; zie vs. 17 hier boven op toe-d-i
Zukke, zulken, zulk een.
21. Kraite, krijten, huilen, schreien.
22. Sundagsche, zondagsche, hier in de beteekenis van
best; zie vs. 22 bl. 73 II op zindagse.
23. Ze'mme, samentrekking van zelle me, zellen we,
zullen wij.
25. Wurf, werf, heem; zie vs. 12 hier boven.
29. Heb-i, samentrekking, bij vlugge uitspraak zonder dat
de klemtoon er op valt, van heb jij, hebt gij.