Aanteekeningen.
11. Et wass, het was, daar was, er was; zie vs. 11 bl.
38.
13. Pock, pakte, van packen, dat te Munster
onregelmatig verbogen wordt.
14. Feddig, gereed, vaardig. Even als de Friezen spreken de
Westfalingen ook in veel woorden, gemakshalve, de r niet uit. De
spelwijze ferdig ware voor dit woord te verkiezen.
Unnüsele, letterlijk: onnoozele, maar hier in de
beteekenis van: zeer groot.
15. Vermedede, nederduitsche uitspraak van het hoogduitsche
vermiethete, verhuurde.
Wuonde, woonde, spreek uit woe-onde, of
woende, met de friesche tweeklank oe. Deze
tweeklank uo, die ook in veel hoogduitsche, vooral zwitsersche
tongvallen voorkomt en volkomen gelijk is aan dehedendaagsche friesche
tweeklank oe, b.v. in de woorden goed, bloed, noed, nood,
enz. (welke woorden door een Hoog-Duitscher guod, bluod, enz. zouden
geschreven worden), komt in het oude hoogduitsch en het oude nederduitsch
veelvuldig voor, maar is uit de hedendaagsche hoogduitsche en nederlandsche
schrijftalen verdwenen en in andere klanken (de hoogduitsche u of de
nederlandsche oe, de o, enz.) opgelost.
Kuoten, kleine boerderij; zie vs. 15 bl. 223 op
kötter.
16. Rufour, varkensvoer, woordelijk: ruigvoeder,
rauhfutter. Zie vs. 16 bl. 119.
17. Smacht, hevige honger, of liever: groot gebrek aan het
noodige levensonderhoud; zie vs. 16 bl. 163 op smucht.