De grondbeginselen der Nederlandsche spelling. Ontwerp der spelling voor het aanstaande Nederlandsch woordenboek
(1863)–Matthias de Vries, L.A. te Winkel– AuteursrechtvrijDe spelling der bastaardwoorden.141. Evenals ieder beschaafd volk bezigen wij een aantal woorden, die niet in den boezem onzer eigene taal ontstaan, maar bij onderscheidene gelegenheden uit andere talen ontleend zijn. Die vreemde woorden vervallen van zelve in drie klassen: l) de zoodanige, die geheel Nederlandsch geworden, met het volle burgerrecht begiftigd, als het ware genaturaliseerd zijn; 2) de woorden, die geheel vreemd zijn gebleven; en 3) de woorden, die tusschen deze beide soorten in staan, d. i. de eigenlijk gezegde bastaardwoorden. 142. De eerste klasse bestaat uit dezulke, die, meestal sedert onheugelijke tijden bij ons in gebruik, hun vreemden vorm geheel en al hebben afgelegd, in alle opzichten, in klemtoon zoowel als in klank, aan echte Nederlandsche woorden gelijk zijn geworden, en wier derivata op Nederlandsche wijze gevormd zijn. Deze schijnen geene uitheemsche bestanddeelen, geene vreemde voor- noch achtervoegsels te bevatten, en onderscheiden zich in niets van oorspronkelijke Nederlandsche woorden, dan door hunne afkomst en het gemis van Nederl. verwanten in opklimmende linie. Tot de zoodanige behoort b.v. kerk, gr. κυριακον. Dit woord verschilt niet van berk, merk en werk, het heeft echt Nederl. afstammelingen: kerkje, kerksch, kerkelijk, moederkerk, kerkdeur enz., maar xp, het grondwoord, waarvan κυριακον gevormd is, ligt buiten het Nederl. taalgebied. Het grootste aantal der tot deze klasse behoorende woorden is eenlettergrepig, | |
[pagina 61]
| |
als aas (gewicht), ark, beest, beurs, boei, bres, brief, bul (open brief), dom(kerk), feest, fijn, fraai, gips, gom, graad, inkt, kaap, kaars, haart, kaas, kalk, kelk, kers, keurs, klaar, klerk, kleur, kluis, koers, koets, koor, koord, korst, kous, krent, kroon, kroot, kruin, kruis, kuur, kwart, lamp, lans, leek, lijn, mijl, munt, nis, paar, paard, paars, part, peer, pen, pers, pijl, pijn, pil, plaats, plein, pleit, pluim, pool, poort, poos, pop, post, preek, prent, proef, prooi, proost, rest, saus, sein, soep, stool, straat, taart, test, tijm, toer, toets, toon, toorts, trein, troef, troon, vlam, vork, wijl (sluyer). Een groot aantal andere zijn tweelettergrepig met den klemtoon op de eerste syllabe, onverschillig of deze reeds in den oorspronkelijken vorm den klemtoon had of dien eerst in het Nederl. gekregen heeft. De tweede lettergreep is dan meestal geheel of nagenoeg toonloos, waardoor zoodanige woorden het voorkomen hebben van Nederl. woorden met een achtervoegsel. Hiertoe behooren bijbel, duivel, engel, fakkel, kamer, kamfer, kanker, karper, keizer, kerker, ketter, kevie, kluister, konkel, koppel, kouter, kussen, lelie, letter, menie, mijter, mode, monnik, mosterd, neger, olie, orde, orgel, pauze, peper, perzik, priester, regel, rente, sekse, sekte, singel, sintel, spiegel, suiker, tafel, tegel, tempel, tichel, tijger, toren, zegen(wensch), zemel enz. Verplaatsing van den klemtoon is geschied bij deken (decanus), kansel, kelder, kemel, kervel, keten, keuken, kolder, schotel, venster, vijver, zegen (vischnet), zolder en andere. Genoemde woorden komen in vorm overeen met de echt Nederl. teugel, hamer, naaister, lomperd, koude, merrie. Zeldzaam zijn de tweelettergrepige, die, gelijk beschuit, bestel en vernis, het voorkomen hebben van Nederl. woorden met praefixen als bedrog, verval. Andere gelijken weder op andere wijzen naar echt Nederl. woorden; zoo hebben bakelaar en kandelaar denzelfden vorm als kakelaar en wandelaar. Weder andere hebben den schijn van composita, als aalmoes, altaar, bisschop, luipaard, meerkat, pelgrim, die uiterlijk niet verschillen van aschschop enz. 143. De tweede klasse bestaat uit woorden, wier uitspraak en accentuatie niet in het geringste veranderd of gewijzigd is, en die juist zoo als in de vreemde taal worden uitgesproken. Hiertoe behooren b.v. facto, jure, incognito, partim, passim, raptim, totaliter, generaliter, pro, contra, ergo, idem, item, punctum, anno, datum, primo, secundo, medio, ultimo, lustrum, grammatica, logica, physica, centrum, hypotenusa, praesens, praeteritum, participium; banco, bon, bruto, franco, netto, tarra, debet, credit, a costi; whist, hombre, spadille, manille, quadrille, basta, ponto, misère, à d' autres, budget, bonbon, bureau, blanc-manger, bougie, cadeau, chapeau, chenille, conservatoire, douche, eau de Cologne, joujou, shawl of châle, savoir-vivre, souper, diner, carte blanche, vaudeville enz. 144. De derde klasse bestaat uit woorden, die in de uitspraak eene geringere of grootere wijziging hebben ondergaan, welke echter niet voldoende | |
[pagina 62]
| |
is om hun het uitheemsch voorkomen geheel te ontnemen. Zoodanige woorden zijn door die wijziging gerukt uit de taal, waartoe zij oorspronkelijk behoorden, en zijn in zekeren zin Nederlandsch geworden; doch het overblijfsel van de vreemde uitspraak of van den vreemden vorm verhindert, ze gelijk te stellen met echt Nederl. woorden en ze in de eerste klasse te rangschikken. Zij behooren dus eigenlijk eenigermate aan twee talen, waarom men ze niet ongepast bastaardwoorden kan noemen. Wanneer woorden der tweede klasse op Nederlandsche wijze worden verbogen of een Nederlandsch affix bekomen, al blijft hun vorm voor het overige onaangetast, dan treden zij natuurlijk in de klasse der bastaardwoorden; b.v. bougies, bons, datums, items, paternosters, doctors of doctoren, cadeaus, bureaus, bonnetje, cadeautjes, itempjes, militairen, militaire macht enz. 145. De veranderingen, die de eigenlijke bastaardwoorden ondergaan hebben, bepalen zich in den regel tot het uiteinde van het woord. Soms wordt de vreemde uitgang geheel weggelaten, b.v. in praefix, lat. praefixum; instinct, lat. instinctum; soms wordt die uitgang slechts gewijzigd, bv. in linie, lat. linea; olie, lat. oleum; citroen, fr. citron; meloen, fr. melon; consequent, nu eens lat. consequens, dan eens lat. consequenter; syllogisme, gr. συλλογισμος.Het afwerpen of wijzigen van den uitgang heeft niet zelden ook eene wijziging der voorgaande lettergreep ten gevolge; bv. in titel, lat. titulus; artikel, lat. articulus; vocaal, lat. vocalis; systeem, gr. συστημα; republiek, fr. république; sigaar, sp. cigarro. - Somtijds echter bepaalt de geheele verandering zich tot de wijziging van de uitspraak der eindlettergreep, zonder dat zulks eene verandering in de spelling te weeg brengt; bv. in officier, fr. officier, sergeant, fr. sergeant. Bij woorden, uit levende talen ontleend, heeft echter niet zelden ook eene wijziging in het lichaam van het woord plaats; b.v. in grenadier en genie, waarin niet slechts de uitgangen ier en ie anders klinken dan in fr. grenadier en génie, maar ook de g van gre en de e van gé; vermicelli wordt bij ons altijd uitgesproken als vermiselli, nooit als in het Italiaansch, vermitsjelli. 146. Dergelijke wijzigingen zijn echter verre van toereikend om in alle gevallen aan een vreemd woord het voorkomen van een echt Nederlandsch te geven. Niet zelden blijft er desniettegenstaande een vreemde klank in over, b. v. in genie, logement, sergeant, enz; zoo ook in artikel, titel, cither, die, om geheel Nederlandsch te kunnen heeten, in artijkel, tijtel en sijter hadden behooren te veranderen, gelijk onder andere bij bijbel, mijter, tijger heeft plaats gehad. Zelfs het zoo gebruikelijke cijfer kan niet als volkomen Nederlandsch beschouwd worden, vermits de f van het Lat. cifra niet in v is overgegaan, en de uitgang fer wel achter korte, als b.v. in blaffer, keffer, koffer, doffer, maar nooit achter lange klinkers of tweeklanken voorkomt; in dit geval toch treft men alleen ver aan, b.v. in braver, gever, liever, grover, zuiver, ijver, stijver enz. In de meeste gevallen | |
[pagina 63]
| |
blijft de accentuatie van het bastaardwoord zijn vreemden oorsprong verraden. Hoogstzelden toch treedt de klemtoon in meerlettergrepige woorden op de eerste syllabe over, waardoor zij, gelijk aalmoes, altaar, kandelaar, olifant, het voorkomen van Nederl. composita, of, gelijk keten, schotel, venster, van Nederl. derivata verkrijgen. Blijft de klemtoon op de tweede of derde lettergreep rusten, als b.v. in probléém, publíék, orkáán, diáken, epístel, convocátie, execútie, dan worden zij terstond als vreemde woorden erkend, te meer daar de klemtoon in meerlettergrepige bastaardwoorden zelden dien van echt Nederlandsche in kracht evenaart, vergel. b.v. evangelie, publicatie, met overmoedig, onderdanig. Ten gevolge van een en ander onderkent men oogenblikkelijk diameter, circulatie, evangelist enz. als vreemde woorden. 147. Ook nog op eene andere wijze openbaart zich niet zelden de vreemde herkomst en natuur der bastaardwoorden, namelijk uit de onmogelijkheid om op Nederlandsche wijze derivata te vormen. Wanneer men het deminutiefsuffix uitzondert, dat zelfs achter woorden der tweede klasse kan treden, b.v. in bureautje, assessortje, dan is men doorgaans genoodzaakt van de zoogenoemde bastaardachtervoegsels gebruik te maken. Tiran of tyran bv. levert niet op: tyransch, tyrannelijk, tyranschap, noch het ww. tyrannen, maar tyranniek, tyrannij, tyranniseeren; souverein niet souvereinschap, maar souvereiniteit. Dikwijls komt daarbij de oudere, minder sterk gewijzigde vorm weder te voorschijn; b.v. in apostolisch of apostoliek van apostel, diaconie, diaconaal van diaken; of liever, apostoliek, diaconie, diaconaal, zijn niet afgeleid van apostel en diaken, maar zijn de, onafhankelijk van apostel en diaken, overgenomen vreemde woorden apostolicus, diaconia, diaconalis, gelijk systematisch en syntactisch niet in den boezem onzer taal gevormd zijn van systeem en syntaxe, maar van de adjectieven systematicus, syntacticus. Hetzelfde heeft plaats bij titulair, commissaris, commissionair, die niet van titel en commissie zijn gevormd. Zelfs woorden, die men anders tot de eerste klasse zou brengen, blijven op deze wijze van hunne vreemde herkomst getuigen; b.v. abt, doordien het niet abdesse, maar abdis, lat. abbatissa, geeft; fout door foutief, klant door klandizie, cirkel door circulatie en circulaire, cel door cellulair; cent zelfs door centesimaal, terwijl het niet één Nederlandsch derivaat heeft. 148. De spelling der woorden, die stellig tot de eerste klasse behooren, levert weinig zwarigheden op. Die woorden worden beschouwd als genaturaliseerd, als geheel verdietscht, en met het volle burgerrecht begiftigd. Zij worden daarom nagenoeg algemeen als oorspronkelijke Nederl. woorden geschreven. Niemand spelt thans meer caars, caart, cleur, clooster, coster, coucen, cruis, groupe, persic, punct, train, troupe, enz. De Redactie meent overeenkomstig dit gebruik als beginsel te moeten aannemen, dat de Nederlandsche spelling in al die woorden behoort gevolgd te worden, ook in die waaromtrent de gevoelens min of meer verdeeld zijn. Zij schrijft derhalve sieren, sieraad en singel met eene s, en troon zonder h, ofschoon | |
[pagina 64]
| |
sommigen nog aan cieren, cieraad, cingel en throon de voorkeur geven. Deze woorden toch worden geheel als Nederl. behandeld en verbogen, treden met echt Nederl. in compositie en vormen derivata op Nederlandsche wijze: ontsieren, opsieren, versieren, sierplant, sieraden, sieradiën (gelijk kleinoodiën, dat echt Nederl. is); omsingelen; onttroonen, hemeltroon, troonopvolger, enz. 149. De woorden cedel (blijkens den ouderen vorm cedul het Fransche cédule, en niet naar het Lat. schedula gevormd), ceder, lat. cedrus, en cijns, lat. census, geven bedenking, of zij al of niet tot de eerste klasse moeten gebracht worden. Zij zijn volkomen Nederlandsch van klank en hebben geene vreemd klinkende derivaten. Cedel wordt zelfs zamengetrokken tot ceel, en helpt gedenkcedel, huurceêl, ceêlmaker enz. vormen; ceder komt voor in cederachtig, cederboom, cederhout; cijns in cijnsbaar, cijnsplichtig; alleen de c verraadt de vreemde herkomst. Volgens de analogie behooren die woorden derhalve tot de eerste klasse en zou de c door de s moeten worden vervangen Hier staat echter tegenover, dat zij steeds zonder uitzondering met c geschreven en alleen onder dien vorm bekend zijn; dat zelfs het zoo populaire ceêl altijd zijne c behouden beeft; dat de cederboom, alleen uit boeken bekend, wel nimmer inheemsch zal worden, noch het cederhout te onzent algemeen in gebruik zal komen; dat cijns een historisch woord is geworden, hetwelk niet meer in gebruik is. Wanneer de Redactie dat alles bedenkt, acht zij het niet raadzaam in strijd met het heerschende gebruik eene spelling te veranderen, waaromtrent nooit verschil van gevoelen heeft bestaan, om eene andere aan te nemen, die door velen, niet terstond begrepen zou worden. Zij beschouwt daarom de genoemde woorden als bastaardwoorden, die door hunne spelling van hun vreemden oorsprong getuigenis geven, en blijft schrijven: cedel (ceêl), ceder, cijns. 150. De spelling van de woorden der tweede klasse levert in het geheel geene bedenkingen op. Het ligt in den aard der zaak, dat vreemde woorden, die in de uitspraak geenerlei wijziging hebben ondergaan, hunne oorspronkelijke spelling, de zichtbare voorstelling hunner uitspraak, onveranderd behooren te behouden. 151. Veel grooter, zijn de bezwaren, verbonden aan het bepalen van de spelling der woorden, die de derde klasse uitmaken. Daaromtrent toch zijn de gevoelens zoo verdeeld, dat men bezwaarlijk volkomene overeenstemming tusschen twee schrijvers ontdekken zal. Wanneer men echter niet in bijzonderheden treedt, dan kan men in het zoozeer verschillend gebruik twee hoofdrichtingen onderscheiden, die, van twee tegenovergestelde uitersten uitgaande, nagenoeg lijnrecht tegen elkander inloopen. Men kan ze gevoegelijk, de oudere en de nieuwere richting noemen. 152. De oudere dagteekent van 1804, en heeft zich tot beginsel gesteld, dat de bastaardwoorden over het algemeen hunne oorspronkelijke spelling behooren te behouden. Zij wil alleen de uitgangen overeenkomstig het Nederl. | |
[pagina 65]
| |
spraakgebruik gewijzigd hebben, en maakt geene uitzonderingen dan alleen ten opzichte van die woorden, welke, onder alle standen der maatschappij in gebruik, door allen op Nederl. wijze geschreven worden. Deze richting laat derhalve verschillende vreemde schrijfwijzen te midden van de inheemsche bestaan, onderstelt in den lezer de kennis der vreemde spelling en uitspraak, en duldt vele uitzonderingen; doch deze zijn geene noodwendige uitvloeisels van het aangenomen beginsel, maar worden alle door buitenliggende omstandigheden veroorzaakt. 153. De nieuwere richting, nagenoeg veertig jaren jonger, heeft zich ten doel gesteld, de spelling der vreemde woorden zoodanig in te richten, dat de Nederlander de kennis der vreemde taal voor de juiste uitspraak ontberen kan. Zij gaat kennelijk uit van de onderstelling, dat men alleen dan recht heeft een vreemd woord te bezigen, wanneer het geschikt is om zoo geschreven te worden, dat de lezende Nederlander, toegerust met de kennis van de spelling en uitspraak zijner eigene taal, aan de doode letter de levende uitspraak kan teruggeven en zich de beteekenis herinneren. Ook deze richting heeft hare uitzonderingen, vermits wij een aantal vreemde woorden bezigen, wier klank niet kan worden afgebeeld, indien men onze letters uitsluitend op Nederlandsche wijze wil uitspreken, terwijl een aantal andere in Nederlandsch gewaad gestoken volstrekt onherkenbaar zouden zijn. Deze uitzonderingen vloeyen uit het aangenomen beginsel zelf voort, hetwelk dus niet vol te houden is; daarentegen worden de uitzonderingen op de oudere richting regelmatige toepassingen van het hier aangenomen principe. 154. Beide richtingen hebben hunne voor- en nadeelen, die de Redactie, genoodzaakt eene keus te doen, onderling heeft te vergelijken, en aan de algemeene spellingbeginselen, in de Eerste Afdeeling ontvouwd, te toetsen. 155. De oudere richting beveelt zich door de volgende voordeelen aan: 1) De spelling der vreemde woorden en bastaardwoorden behoeft niet gezocht en eerst door nieuwe, afzonderlijke regels bepaald te worden. Zij is gegeven: wat het hoofddeel der woorden aangaat, door de vreemde spelling; wat de uitgangen betreft, door de gewone Nederlandsche spelregels. 2) De spelling stelt uit haren aard de ware uitspraak getrouw voor. Men kent deze òf onmiddellijk door het beoefenen der vreemde taal, waaruit het woord ontleend is, òf bij overlevering van anderen, die haar kennen. De vreemde taal en de vreemde spelling zijn en blijven dus altijd de kenbronnen der uitspraak. De vreemde spelling stelt natuurlijk steeds de juiste uitspraak voor, hetgeen de Nederlandsche in vele gevallen slechts zeer gebrekkig kan doen; de ware uitspraak van sherry, chocolade, machine, genie, ingenieur, sergeant, patrouilleeren, compagnon, wordt slechts onjuist en eenigszins plomp door sjerrie, sjokolade, masjine, zjenie, | |
[pagina 66]
| |
inzjenieur, serzjant, patroeljeeren, kompanjon of kompanion afgebeeld; zelfs onze oe schijnt te lang en te zwaar voor de Fransche ou, in goeverneur en soeverein. 3) De oorspronkelijke spelling blijft wijzen op de etymologie der woorden. Zij verscheurt den band niet, die het woord verbindt met zijne verwanten in de oorspronkelijke taal, waarin het is ontstaan, zijne beteekenis heeft gekregen, en waarin het eigenlijk leeft. Zij behoudt dus al de voordeelen, die eene verwijzing op de etymologie kan opleveren voor allen, die de vreemde taal verstaan; en dezen maken de meerderheid uit dergenen, die zich het meest van vreemde woorden en bastaardwoorden bedienen. 4) Die richting brengt uit zich zelve geene uitzonderingen mede; de bestaande zijn gevolgen van het gebruik, van oorzaken buiten het stelsel zelf gelegen. Zij kan dus met het volste recht gezegd worden van een beginsel uit te gaan, dat, op zich zelf genomen, consequent zou kunnen toegepast worden. 156. De voordeelen aan de nieuwere richting, aan het spellen op meer Nederlandsche wijze, verbonden, zijn de volgende: 1) Daardoor wordt het uitspreken en spellen van een aantal woorden voor den minkundige, die de vreemde taal niet kent, gemakkelijk gemaakt. Ten minste de meeste woorden uit de doode talen, uit het Grieksch en Latijn, ontleend, kunnen door de Nederlandsche spelling zóó worden voorgesteld, als de Nederlander gewoon is ze uit te spreken. 2) Daardoor wordt in vele gevallen het contrast opgeheven tusschen de Nederlandsche en de vreemde spelling, die niet zelden in hetzelfde woord vereenigd aangetroffen worden; een contrast, dat op zich zelf geen nut heeft, en dus tegen den goeden smaak schijnt aan te druisen, dewijl het de eenheid en regelmatigheid noodeloos verbreekt. 3) Wanneer vreemde woorden op Nederlandsche wijze worden geschreven, bekomen zij een meer Nederlandsch voorkomen en worden eenigermate in de taal ingelijfd. 4) De uitzonderingen op de toepassing van het beginsel der oudere richting vallen dan in den regel, houden op uitzonderingen te zijn. Daardoor is de nieuwere richting ontslagen van de moeilijke taak om naar de redenen te zoeken, welke die uitzonderingen wettigen, en den regel te bepalen waarvan zij afhangen. 157. Wanneer de Redactie de voordeelen der beide richtingen vergelijkt en aan de beginselen eener gezonde orthographie toetst, dan kan zij niet aarzelen aan de oudere de voorkeur te geven, vooral wanneer zij bedenkt, dat alles, wat voor deze richting pleit, een bezwaar tegen de andere uitmaakt. De oudere toch is in overeenstemming met de beide groote spellingbeginselen, die in onze taal meer dan in eenige andere worden gehuldigd en op prijs gesteld: juiste voorstelling der uitspraak en verwijzing op de etymologie en de verwante woorden. De nieuwere verloochent het laatste als het ware uit principe, en is niet in staat om aan het eerste te | |
[pagina 67]
| |
voldoen. Daar een aantal klanken in de vreemde woorden, uit levende talen genomen, niet dan plomp en onvolkomen op Nederlandsche wijze kunnen voorgesteld worden, is het nieuwere stelsel van nature en reeds a priori gebrekkig, brengt het een aantal gebreken met zich, die het in vele gevallen buiten staat stellen het beoogde doel te bereiken. Daar de spelling op Nederlandsche wijze uit haren aard de verwijzing op de etymologie verwaarloost, versmaadt zij roekeloos een krachtig hulpmiddel ter bevordering der duidelijkheid; terwijl zij omgekeerd den minkundige bij het eene of andere bastaardwoord niet zelden geheel ten onrechte aan eene verwantschap met Nederlandsche woorden doet denken, waardoor het rechte verstand van het woord voor hem belemmerd wordt. Het woord compascuum b.v. is zeker voor den onkundige onverstaanbaar; de latinist echter begrijpt het terstond; doch deze zal zich wel eenige oogenblikken moeten bezinnen, wanneer hij kompaskuüm geschreven vindt.De onkundige begrijpt het woord onder deze spelling evenmin, maar maakt zich nu een geheel verkeerd, duister begrip, dewijl hij natuurlijk aan iets denkt, dat op een kompas betrekking heeft. Zal dit vooroordeel hem niet in den weg staan, als hij uit het verband van den zin een begrip tracht op te maken? Zal het hem bij diftong, vokaal, instinkt, dialekt, longroem (eng. longroom) enz. beter gaan? De nieuwere richting berooft zich zelve ook van het voordeel, om gelijkluidende of schijnbaar gelijkluidende woorden door de spelling te onderscheiden, b.v. korporaal en corporaal (altaardoek), dokter en doctor, kanòn en cánon, enz. 158. De oudere richting vindt hare spelling zoo goed als gegeven: de nieuwere moet de hare nog vaststellen en kan daarbij dikwijls niet anders dan willekeurig te werk gaan. De schrijvers, die der laatste toegedaan zijn, handelen dan ook geenszins eenparig; men vindt geschreven: kompanjon, kompagnon en kompanion; konzekwent, konsekwent en konsequent; kurzief en kursief, enz. Hoe moet het zijn? Wie en wat zal hier beslissen? Van de oplossing van deze en dergelijke vragen is de oudere richting ontslagen; zij weet, dat het Fransch en Latijn de schrijfwijzen: compagnon, consequent, consonant, cursief enz. vorderen. 159. De voordeelen der nieuwere richting zijn meer denkbeeldig dan wezenlijk. Het eerstopgenoemde blijkt, bij eene nadere beschouwing, veeleer op last dan op gemak uit te loopen. Zij, ten wier behoeve de meer Nederlandsche spelling zou moeten strekken, worden er niet door gebaat; voor de anderen, die er geene behoefte aan hebben, is zij een groot bezwaar. Kon en wilde men alle vreemde woorden volgens de gewone regels der Nederlandsche spelling behandelen, dan zou zulks zeker in zooverre verkieselijk zijn, dat de kennis der vreemde talen kon ontbeerd worden. Wij hebben echter boven gezien, dat er een aantal gevallen bestaan, waarin de uitspraak niet door Nederlandsche letters kan voorgesteld worden; doch, wat meer zegt, zelfs de sterkste voorstanders der | |
[pagina 68]
| |
nieuwere richting zijn niet gezind om de Nederlandsche spelregels geheel en al toe te passen, zelfs niet in vele gevallen, waarin dit zeer goed, mogelijk zou zijn. En te recht, want vele woorden zouden dan een al te vreemd en zonderling voorkomen krijgen. Niemand heeft nog willen schrijven: tema, tee, termometer, teorie, ekzamineeren, eksekuutsie, suksessie, okkazie, publiseeren, publikaatsie, inkwizietsie, sistema, higrometer, sienisch (voor cynisch), scheptisch (voor sceptisch), tietel, artiekel, viziete, sieter (voor cither), kado, buro, odekolonje, soepjee (voor souspied) enz., ofschoon die schrijfwijzen door onze spelregels zouden gevorderd worden en de vreemde uitspraak vrij goed vertegenwoordigen. De geheele vervorming, die men verlangt, komt hoofdzakelijk hierop neder, dat men de ph door f; de c, als zij den keelklank heeft, door k; en de s, wanneer zij zacht luidt, door z wil vervangen hebben; b.v. in filosoof, fyzika, konzonant, enz. Over de vervanging van qu en de Fransche ou door kw en oe blijken de gevoelens verdeeld te zijn; en slechts zeer enkelen schrijven -nion en -nie in de plaats van -gnon en -gnie. Daarentegen wil men over het algemeen de th en y in Grieksche woorden; de x; de enkele i, ook ter voorstelling van den i-klank in lettergrepen met den vollen klemtoon; en de c ter aanduiding van den sisklank behouden hebben, op grond, dat genoemde letters even goed als de t, i, ks, en s tot het Nederlandsche alphabet behooren. Die gewenschte vervorming blijft dus in elk geval zeer beperkt, laat in een aantal woorden den vreemden vorm bestaan, en handelt bovendien inconsequent. De th is immers evenzeer vreemd als de ph. Men zegge toch niet: "de th is eene Nederlandsche letter, gelijk blijkt uit thans en althans, terwijl de ph in geen enkel Nederlandsch woord voorkomt". Men bedriegt zich dan ten opzichte der eerstgenoemde. In de geheel exceptioneele woorden thans en althans, uit te hande en al te hande, heeft men de gewone f van te en de stom geworden h van hande, terwijl de th in theorie en de ph in physica beide vertegenwoordigers zijn van de enkelvoudige Grieksche letters θ en φ. Beide staan dus op ééne lijn; de th is niet meer Nederlandsch dan de ph. - Indien de c werkelijk evenzeer Nederlandsch is als de k en s, dan bestaat er ook geene reden om haar te weren uit woorden als consonant en logica, waar zij als k luidt. Stelt men het omgekeerde, beschouwt men haar als vreemd, dan moet zij ook als sisklank verworpen worden uit koncert en citroen; en wil men haar slechts éénen klank, dien van k, toestaan, dan zou men ook akcent, akces, akcident, sukces moeten schrijven, wat te recht niemand verlangt. Bij die gedeeltelijke vervorming blijft steeds eenige kennis van vreemde talen noodzakelijk. De minkundige zal altijd moeten weten, dat artikel, titel, visite en machine uit den vreemde zijn overgenomen; dat in het Grieksch thermometer met θ, hypotenusa met τ , synode met υ en cither met ι geschreven wordt, wil hij geen gevaar loopen artiekel, tietel, viziete, masjiene, termometer, hipothenuza, sinode, sieter, te spellen. 160. Uit het aangevoerde blijkt duidelijk genoeg, dat het der nieuwere | |
[pagina 69]
| |
richting aan een consequent toepasbaar beginsel ontbreekt, en dat de onkundige er volstrekt niet door geholpen wordt. Doch, wat erger is, zij noodzaakt de Nederlandsche grammatica een aantal ingewikkelde spelregels te ontwerpen, die het verschillend gebruik van de Nederlandsche lettert c en s, i, ie en y, th en t, qu en kw bepalen. Deze zou rekenschap moeten geven, waarom zij na eens c, dan s; nu i, dan ie of y; nu th of qu, dan t of kw wilde geschreven hebben. Die regels zouden dan ten laatste toch wijzen op het verschil in den oorsprong der woorden, op het onderscheid tusschen in- en uitheemsch, en alle zonden eenige kennis der vreemde talen onderstellen. De spelling kategorie, ethika, filozofie en fyzika vereischt evenzeer bekendheid met het Grieksche taaleigen, of het zoeken in een Woordenboek, als die van categorie, ethica, philosophie en physica. Het schijnbare gemak blijkt dus inderdaad een last te zijn. De minkundigen, die zich bijna niet bedienen van vreemde woorden, wier spelling niet geheel inheemsch is geworden, zijn er niet mede gebaat, terwijl zij, die het meest van vreemde woorden gebruik maken, de oorspronkelijke spelling veelal kennen, en nu noodeloos bezwaard worden met het aanleeren van regels, die voorschrijven, hoe en in welke gevallen de vreemde spelling moet gewijzigd worden. 161. Het tweede der bovengenoemde voordeelen verplaatst ons op het gebied der aesthetica. Aan hare eischen zou inderdaad meer voldaan worden, indien het contrast tusschen de inheemsche en de verschillende vreemde spellingen kon worden opgeheven, omdat die tegenstellingen volstrekt geen nut hebben, niet dienen om de verschillende schrijfwijzen wederzijds op te helderen of fraayer te doen uitkomen. Daar echter de vreemde spelling niet kan worden geweerd uit al die woorden, waarin vreemde klanken voorkomen, welke niet door het Nederlandsche letterschrift kunnen vertegenwoordigd worden, is het middel, niet toereikend om de kwaal te genezen; wèl beschouwd, verergert het haar veeleer. Immers nu ontstaat tusschen de in- en uitheemsche spelling eene derde, eene bastaardspelling, b.v. in koncert, koncentrisch, konzequent. Doch, wat meer zegt, er wordt zoo doende een nieuw contrast geschapen tusschen de natuur en den vorm van het woord, dat zeker niet schoon is, en juist aan diegenen den grootsten aanstoot geeft, die zich het meest van vreemde woorden bedienen. Over den smaak valt wel is waar weinig te twisten, maar de aesthetica leert toch grondstellingen, die door allen gereedelijk aangenomen worden. Het is boven allen twijfel verheven, dat waarheid, d. i. hier, overeenstemming tusschen uiterlijk en innerlijk, eene noodwendige voorwaarde voor het schoone is. Eene kerk in den vorm van een woonhuis, en een woonhuis in den vorm eener kerk, kunnen niet schoon zijn. Alleen wansmaak kon behagen scheppen in melkkannen, die apen, en in palmboomen, die zwanen of paauwen voorstelden; en een reukfleschje in den vorm van een beeldje, al is dit ook | |
[pagina 70]
| |
nog zoo fraai gevormd, is leelijk in het oog van ieder, die slechts een weinig over het wezen der schoonheid heeft nagedacht. Evenzeer strijdig met den goeden smaak is het spellen op Nederlandsche wijze van woorden, die door hun klank en vorm beide protesteeren tegen het kleed, dat men hun heeft aangetrokken en dat hun niet past, omdat het niet voor hen gemaakt is. Er ligt, wèl beschouwd, iets plomps, iets plebejisch in de spelling koncert of konsert, filozoof, fyzikus, konsequent of konzekwent, ekwipaadje, kwantiteit, enz., hetwelk den beschaafde en geletterde ergert, zoolang zijn oog niet aan het zien van zulke smakelooze schrijfwijzen gewend is. Dit is dan ook wel eene der voornaamste oorzaken, waarom dit stelsel nooit meer dan enkele voorstanders gevonden heeft. 162. Ook het derde der gewaande voordeelen komt bij eenig nadenken op zeer weinig uit. Welk nut kan er gelegen zijn in het geven van een meer Nederlandsch voorkomen aan een vreemd woord, hetwelk zijne afkomst blijft verraden? Wanneer klank en zamenstelling uitheemsch zijn, kan de spelling daaraan niets veranderen. De Latijnsche praefixen prae- en con- of com- worden geene Nederlandsche voorvoegsels, wanneer men prepositie, preseptor, konditie, kompozitie met e en k schrijft. Apoteoze, analieze, fizionomie, mizantroop, zofema, ekwipaadje, epolet, buro, plato, enz. zijn bedorven en naauwelijks verstaanbaar Grieksch en Fransch, maar geen grein meer Nederlandsch dan apotheose, analyse, physionomie, misanthroop, sophema, equipage, epaulet, bureau, plateau, enz. De eenige beteekenis, die men aan die inheemsche inkleeding hechten kan, bestaat hierin, dat zij een blijk is, dat het woord veel door Nederlanders wordt gebruikt. Doch welk nut is in dat vertoon gelegen? Zalde schrijver er door willen te kennen geven, dat hij zich gerechtigd acht het woord te bezigen? Wil hij daarmede den lezer het paspoort laten zien, opdat deze den bastaard ongehinderd late voorbijgaan? Aangenomen, dat dit eenig praktisch nut had, wie zal dan nog bepalen, of een woord lang en algemeen genoeg in gebruik is geweest, om dat gedeeltelijke burgerrecht deelachtig te worden? Wat zal bij de beoordeeling de maatstaf zijn? Uiterlijke kenteekenen ontbreken hier. Geheel vreemde woorden, die volstrekt geene verandering ondergaan hebben en die niemand zou willen verdietschen, vereenigen zich in zamenstelling met echt Nederlandsche, als in bureaukosten, successierechten, epauletknoop, verjaarcadeau enz., en nemen zelfs Nederlandsche voor- en achtervoegsels aan, b.v. in onsystematisch, cadeautje, geanalyseerd, enz. Compositie en derivatie met Nederlandsche woorden en affixen rechtigen derhalve niet tot eene geheel Nederlandsche spelling. 163. Het geven van een Nederlandsch voorkomen aan vreemde woorden is eene mystificatie, die, niet slechts uit een theoretisch maar ook uit een praktisch oogpunt bezien, te veroordeelen is en blijft. Het spreekt wel van zelf, dat de grammatica, die de natuur zoowel als het gebruik der woorden wil leeren kennen, theoretisch eene spelling moet afkeuren, | |
[pagina 71]
| |
die de afkomst en niet zelden ook de beteekenis der woorden verduistert. Maar ook van het praktisch standpunt beschouwd, verdient de vreemde spelling de voorkeur. Deze waarschuwt den minkundige, dat hij geene pogingen behoeft aan te wenden om het vreemd gespelde woord uit zijne moedertaal te verklaren, en snijdt tevens zooveel mogelijk alle zinspeling op minder kiesche zaken af, die soms door eene veranderde schrijfwijze wordt uitgelokt, en waartoe onze mindere stand wel eenigszins geneigd is. 164. Eindelijk het voordeel, daarin gelegen, dat de uitzonderingen op de oudere richting in de nieuwere regelmatigheden zijn, wordt theoretisch en praktisch meer dan opgewogen door de uitzonderingen op de laatstgenoemde. Immers de eerste hebben haar bestaan alleen te danken aan het gebruik, maar vloeyen niet uit het aangenomen beginsel zelf voort. De nieuwere richting daarentegen is met talrijke uitzonderingen geboren; en deze noodwendige worden nog grootelijks vermeerderd door het aantal gevallen, waarin men het beginsel zou kunnen toepassen, doch niet toepassen wil, om de al te zonderlinge en onverstaanbare vormen, die eene volstrekte consequentie zou opleveren. 165. Wanneer men dat alles wèl overweegt, kan men bij de keuze tusschen de twee richtingen niet verlegen staan. Ongetwijfeld moet men die spelling verkiezen, die als het ware gegeven is en in gereedheid ligt, en die getrouw blijft aan de twee groote spellingbeginselen, welke het Nederlandsch bij het schrijven zijner eigene woorden huldigt, boven de andere, welke die beginselen, deels uit noodzaak, deels uit principe, verzaakt, de uitspraak niet zelden onjuist afbeeldt, de etymologie verloochent, en strijdig is met den goeden smaak; eene spelling, die niet is gegeven, maar volgens willekeurig aan te nemen beginselen nog moet worden bepaald en vastgesteld, en die daarbij uit zich zelve genoodzaakt is een aantal uitzonderingen toe te laten. 166. De Redactie ziet echter geenszins de groote bezwaren voorbij, die ook op den weg der oudere richting gelegen zijn. Deze is wel niet uit zich zelve genoodzaakt uitzonderingen te maken, maar wordt door het gebruik gedwongen er een aantal te erkennen. Immers, het zou eene vruchtelooze poging zijn, indien men in woorden als kwartier, kapitaal, kazerne, kompas en dergelijke de oorspronkelijke spelling trachtte te herstellen. Intusschen is het nog niemand gelukt de grenslijn te trekken, waar de vreemde spelling ophoudt en de Nederlandsche begint. Bij eenig nadenken wordt het dan ook duidelijk, dat die grens uit den aard der zaak niet te trekken is; of, om juister en duidelijker te spreken, er zijn een aantal vreemde woorden in gebruik, waarvan het ondoenlijk is, op redelijke gronden en in consequente overeenstemming met andere dergelijke, te bepalen aan welke zijde der linie zij zich bevinden. Men wordt van de waarheid hiervan overtuigd, wanneer men bedenkt, dat er woorden zijn, die, niet slechts door verschillende personen, maar zelfs door eenen en denzelfden persoon, naar gelang der omstandigheden, verschillend | |
[pagina 72]
| |
worden uitgesproken. Hoe zou er in de spelling vastheid en gelijkmatigheid kunnen bestaan, waar de uitspraak wankel en veranderlijk is? Een paar voorbeelden zullen toereikend zijn, om den lezer verscheidene andere te herinneren. Een beschaafd man zal in gezelschap spreken van keurig geslepene karaffen; maar als hij een glas water verlangt, zegt hij zonder bezwaar tot den knecht: geef mij de kraf eens aan. Hij zal u op de societeit vragen: hebt gij dat bericht in de courant gelezen? en als gij ontkennend antwoordt, roept hij terstond om de krant. In een wetenschappelijk congres spreekt men over de beste wijze om cichorei te telen, maar in een winkel bestelt men suikerij. Doch vooral bestaat zulk een verschil in de uitspraak derzelfde woorden bij lieden van verschillende beschaving. Een vischwijf, met haars gelijke in krakeel, zal deze een kanalje, een karonje, en hare woning een kavalje schelden; de trotsche aristocraat ziet met minachting neder op het canaille en rapaille. - De brouwersknecht kent gijl, de verver konzenielje; de wetenschappelijke man spreekt van chijl en cochenille; en zoo wisselt de uitspraak der vreemde woorden telkens af, al naarmate de beschaving van den spreker of de eisch der omstandigheden medebrengt. 167. Wanneer de uitspraak van dezelfde woorden van allerlei omstandigheden en inzonderheid van den smaak, niet van de woorden zelve afhangt, moet de spelling uit haren aard nog veel onzekerder zijn, en zal de een aan de oorspronkelijke, de ander aan eene meer Nederlandsche de voorkeur geven, zonder altijd redenen voor zijne schrijfwijze te kunnen aanvoeren. De Redactie, van wie wel niet het onmogelijke kan gevergd worden, erkent dan ook gaarne, dat zij buiten machte is vaste regels te stellen, die in ieder geval kunnen voldoen. Zij acht hare taak vervuld, wanneer zij het grondbeginsel, waarvan zij uitgaat, zoo naauwkeurig mogelijk omschrijft, en in het algemeen de richting bepaalt, die zij bij de uitzonderingen meent te moeten volgen. Na rijpe overweging, acht zij het grondbeginsel aldus te moeten formuleeren: 168. Bastaardwoorden, ontleend uit talen, die het Latijnsche (d. i. hier hetzelfde als het Nederlandsche Ga naar voetnoot*) letterschrift bezigen, worden op de oorspronkelijke wijze geschreven, voor zooverre hunne uitspraak onveranderd is gebleven. Waar deze echter gewijzigd is, en de oorspronkelijke spelling tot eene ongewone uitspraak aanleiding geven zou, wordt de spelling in zooverre op Nederlandsche wijze veranderd. De wijziging der uitspraak heeft plaats l) aan het einde der woorden; 2) in het lichaam van het woord. | |
[pagina 73]
| |
169. l) De wijziging aan het einde der woorden heeft meestal zijnen oorsprong te danken aan de noodzakelijkheid om de woorden op Nederlandsche wijze te verbuigen. Zij bestaat doorgaans in het afkappen der laatste lettergreep, ten gevolge waarvan dikwijls eene wijziging in de spelling der voorlaatste noodzakelijk wordt. Zoo is b.v. praefix het Lat. praefixum, evangelist het Lat. evangelista, publicist het Fransche publiciste, trompet het Fransche trompette. Daar de klinker in de voorlaatste lettergreep der genoemde vreemde woorden geene verandering in de uitspraak ondergaat, blijven praefix, evangelist, publicist en trompet voor het overige onveranderd. Anders is het, wanneer problema, particula en publique de laatste syllabe verliezen; de e moet alsdan in probleem noodwendig verdubbeld worden; de u van particula gaat in de toonlooze e over, en dit maakt weder de verandering van c in k noodzakelijk, waardoor de vorm partikel ontstaat; de uitgang -ique moet, na afwerping zijner e, bij ons -iek worden: publiek. Latijnsche woorden worden niet altijd in den nominatief vorm overgenomen; dikwijls ligt een der verbogen naamvallen ten grondslag aan het bastaardwoord; vandaar dat majesteit, lat. majestas, majestatis; contingent, lat. contingens, contingentis; sextant, lat. sextans, sextantis, eene t hebben. Niet altijd echter is de laatste lettergreep van het vreemde woord afgeworpen; dikwijls is alleen de uitspraak veranderd. Zoo zijn b.v. fr. palais, laquai, souverain, livrée, général, profit, in paleis, lakei, souverein, livrei, generaal, profijt enz. overgegaan. Door deze en dergelijke veranderingen zijn de bekende bastaarduitgangen: -aal, -aan, -aat, -ant, -eel, -eeren, -eet, -ent, -et, -ief, -iek, -iel, -iet, -ijn, -ijt, -oor, -uut, -oen en andere ontstaan, die geheel op Nederlandsche wijze behandeld worden. Alleen de uitgangen -air en -oir der Fransche adjectieven behouden hunne vreemde ai en oi, b.v. in militair, stationnair, transitoir, executoir enz. 170. Het bastaardachtervoegsel -aadje vereischt eene afzonderlijke overweging. Het is uit het Fransch ontleend ten tijde, dat -age (Ital. -aggio, Lat. -aticum: zie Diez, Gramm. der Roman. Sprachen, 2e uitg. D. II. bl. 288 vlg.) in die taal nog, op Italiaansche wijze, als -aadzje luidde. Die uitspraak heerschte toen ook bij ons, maar kon slechts gebrekkig in Nederlandsch schrift worden uitgedrukt; vandaar de verschillende schrijfwijzen: pelgrimaedse, pelgrimagie, pelgrimaedje. Thans, nu wij in dat en alle dergelijke woorden, evenmin als de Franschen, eene d laten hooren, is de spelling pelgrimaadje, stelloodje enz. buiten alle verhouding met de uitspraak geraakt, terwijl zij soms aanleiding geeft, dat zoodanige woorden geheel letterlijk overeenkomstig hunnen vorm worden uitgesproken. Daar de uitspraak der g als zj toch plaats vindt in de Nederlandsche woorden genie, logement, gage, gelei, horloge enz., en dus bij ons in geenen deele onbekend is, en iedereen ook gewoon is college, manege, engagement, menage, courage, courtage te schrijven, bestaat er inderdaad geene overwegende reden, om de zonderlinge | |
[pagina 74]
| |
spelling -aadje te behouden. De Redactie aarzelt daarom niet eene schrijfwijze te laten varen, die eene geheel verouderde uitspraak tot grondslag heeft, maar met de hedendaagsche in strijd is, sinds lang velen tot aanstoot en ergernis heeft gestrekt, en nooit consequent is toegepast. Zij meent derhalve te moeten schrijven: page, pelgrimage, bagage, slijtage, stellage, stoffage, lekkage, tuigage enz. - Zoo vervalt ook van zelf de ongelijkheid in de spelling van passaadje en passagier enz. 171. 2) Veranderingen in het lichaam der woorden, ter voorkoming eener ongewone uitspraak, hebben bijna uitsluitend in Fransche woorden plaats. Zij bestaan voornamelijk in het weglaten der accenten, b.v. in genie, ingenieur, fr. génie, ingénieur, waarin de Fransche é voor de toonlooze e heeft plaats gemaakt. Zoo is ook de uitspraak der Fransche g in garnison, guitare voor de gewone Nederlandsche geweken. Daarom laat men de u uit gitaar enz. weg. Om gelijke reden schrijft men pleizier of plezier voor plaisier en seizoen voor saisoen, dewijl de uitspraak der ai op Fransche wijze in deze woorden niet meer in gebruik is. 172. Eene bijzondere aanmerking moet gemaakt worden betreffende de woorden, die uit het Grieksch ontleend zijn. Deze namelijk worden wel in de oorspronkelijke taal met een ander letterschrift geschreven, doch dit is voor ons geheel onverschillig, omdat de meeste dier woorden door het kanaal van het Latijn tot onze kennis zijn gekomen, en dienovereenkomstig op Latijnsche wijze uitgesproken en gespeld worden. Wij zeggen niet: hupoteinoeza, sustema, fuzikè, euaggelion, oikonomia, Makedonia, Kimoon, Platoon, Thrazuboelos, Aiguptos, hetairen enz.; maar wij spreken die woorden uit, overeenkomstig den vorm, dien zij in het Latijn bekomen: hypotenusa, systema, physica, evangelium (of evangelie), oeconomia (of oeconomie), Macedonië, Cimon, Plato, Thrasybulus, Egypte (of Aegypte), hetaeren enz. Eene consequente spelling op Grieksche wijze is derhalve zoo goed als onmogelijk; en deze wordt ook trouwens door niemand verlangd. Doch hoewel de Latijnsche schrijfwijze als norm en regel voor de Grieksche beschouwd wordt, maken sommigen eene uitzondering ten opzichte van de κ en φ, die zij niet door de Latijnsche c en ph, maar door k en f teruggegeven willen hebben; zij schrijven daarom theokratie, fysika of fyzika, filosofie of filozofie. Deze spelling, uit welk oogpunt ook beschouwd, is inconsequent en maakt noodeloos inbreuk op den - anders algemeenen - regel. Geschiedt zulks om de spelling meer met het Grieksche spraakgebruik in overeenstemming te brengen, dan wordt de f verkeerd aangewend, dewijl φ, zoo ooit, zeker niet te allen tijde de waarde van f gehad heeft. Is het om aan de woorden een meer Nederlandsch voorkomen te geven, waarom dan de th en de y ter uitdrukking van de θ en υ behouden, terwijl de enkele t en i de gewone uitspraak dier letters even goed zouden voorstellen? Die spelling is dus inderdaad slechts eene nuttelooze en willekeurige | |
[pagina 75]
| |
afwijking van de regelmaat. De Redactie kan dan ook geene enkele geldige reden bedenken, om ten aanzien der twee genoemde letters anders te handelen, dan zij in de overige gevallen genoodzaakt is te doen. Zij meent derhalve den regel: Grieksche woorden worden op Latijnsche wijze gespeld, consequent te moeten volgen, en schrijft dus ook: academie, theocratie, physica, orthographie, philosophie enz. De uit het Grieksch ontleende bastaardwoorden zijn, wat de uitgangen betreft, aan denzelfden regel als de overige onderworpen; zie § 169. Zoo schrijve men: biograaf, photograaf, telegraaf, telescoop, philanthroop, philosoof, basilisk, apocrief, acustiek, cliniek, diptiek, synoniem, proseliet, apostel, diaken, scaphander enz. 173. Na de opgave der grondbeginselen, die de Redactie bij het schrijven der bastaardwoorden voornemens is te volgen, blijft haar nog overig de gevallen te omschrijven, waarin zij meent, dat het algemeen gebruik het spellen op Nederlandsche wijze volstrekt vordert, en die derhalve als onvermijdelijke uitzonderingen op de gegeven regels moeten beschouwd worden. Wanneer men de woorden der beide eerste klassen vergelijkt, dan ziet men, dat die, welke begrippen uitdrukken, die onder alle rangen en standen der maatschappij gangbaar zijn, een geheel Nederlandsch gewaad hebben aangetrokken; terwijl die, welke hun vreemden vorm onveranderd hebben behouden, slechts bij hoogere standen, in bijzondere kringen, of bij lieden van wetenschappelijke vorming in gebruik zijn. Deze waarneming geeft het richtsnoer aan de hand, dat bij het spellen der bastaardwoorden tot leiddraad strekken kan. Uitdrukkingen, bepaaldelijk meer door hoogere standen gebezigd; benamingen van voorwerpen van weelde; termen, uitsluitend gebruikelijk in wetenschappen, en in kunsten en beroepen die eene wetenschappelijke voorbereiding vereischen, worden geschreven overeenkomstig de boven opgegeven regels. Benamingen daarentegen van alledaagsche voorwerpen; uitdrukkingen van denkbeelden, onder alle standen gangbaar; namen van zaken, voorkomende in ambachten en beroepen door minkundigen uitgeoefend, worden, zooveel de uitspraak het toelaat, op Nederlandsche wijze geschreven. Wanneer men het gebruik gadeslaat, ziet men, dat het werkelijk doorgaans zóó handelt. Immers men schrijft meestal overeenkomstig de vreemde spelling: dejeuneeren, soupeeren, incommodeeren, receptie, felicitatie, discretie, canapé, candelaber (of candelabre), lorgnet, specerij, vermicelli, macaroni, morilles, philosophie, physica, logica, categorie, maçonnerie, loge, concreet, abstract, scrupel, lancet, pincet, bistouri, crayon, aquarel, pose, silhouet, photographie, tachygraaf enz.; daarentegen dukaat, biljard, biljet, kapel, kapelaan, knaster, kamfer, kapitaal, karakter, karwats, kwartier, kazerne, kasteel, kastelein, likeur, ons (gewicht), kamperfoelie, peterselie, postiljon, praktijk, praktisch, stukadoor, kastrol, karkas, loods, penseel, vermiljoen, traktaatje, traktement enz. | |
[pagina 76]
| |
174. Eene bijzondere opmerking moet hier gemaakt worden omtrent enkele woorden, die wel tot eene hoogere klasse van denkbeelden behooren, maar eene eigenaardige populariteit hebben verkregen door het veelvuldig gebruik in de poëzie, die uit haren aard afkeerig is van het gebruik van eigenlijk vreemde woorden, als niet passende in den hoogeren stijl. Die woorden derhalve, die in de poëtische taal voor goed zijn aangenomen, zijn daardoor van zelf als Nederlandsche gestempeld. Zoodanige zijn: poëzie of poëzij zelf, porfier, saffier, zéfir of zefíér enz. De analogie zou de vreemde spelling poësie, porphier, sapphier, zephyr of zephier vereischen; doch zij hebben van onze dichters het burgerrecht verkregen, dat hun op de inheemsche spelling aanspraak geeft. 175. Tot de woorden, aan het slot van § 173 genoemd, behooren ook die, welke in onze taal hunne beteekenis gewijzigd hebben, en daardoor inderdaad eigenlijk Nederlandsch geworden zijn. Zoo wordt te recht veelal geschreven: dokter (voor geneesheer), komedie (voor schouwburg), spektakel enz., ofschoon men daarnevens, bij eene andere opvatting der woorden, de echte spelling behoudt in doctor (als wetenschappelijken titel ook in andere faculteiten), comedie (soort van drama), de Spectator, enz. Zoo schijnt het evenzeer raadzaam, kritiek (hachelijk) te onderscheiden van critiek (oordeelkunde) en critisch (oordeelkundig). De onderscheiding moge bij den eersten aanblik eene spitsvondigheid schijnen - en in het gebruik wordt zij zeker tot dusverre niet in acht genomen - toch steunt zij op een wezenlijk beginsel en kan niet onverschillig zijn voor een schrijver, die met oordeel te werk gaat, en een gewijzigden woordvorm te recht aanmerkt als een geschikt middel om den lezer de wijziging van een begrip te doen opmerken. 176. Ten gevolge van den invloed, dien het zoo uiteenloopend gebruik op de woorden uitoefent, is er soms een verschil ontstaan tusschen de spelling der stamwoorden en hunne afleidsels; b.v. bij cánon (regel), canoniek en kanunnik; klasse, classis en classicaal; krediet en credit; koerier en courant; konserf en conservatief; lier en lyrisch; klerk en clericaal; sekuur en securiteit; orgel (οργανον) en organist (minder gewoon orgelist), enz. Vergelijkt men deze en dergelijke verschillen in de spelling, dan ziet men daarin eene nieuwe bevestiging van den boven gestelden regel. 177. Eindelijk nog eene opmerking, die bij het schrijven van enkele woorden in het oog moet gehouden worden. Wij bezigen eenige Latijnsche bastaardwoorden, die in dubbelen vorm in de taal bestaan, maar op twee verschillende wijzen worden geschreven, doordien de eene vorm onmiddellijk uit het Latijn ontleend is, terwijl de andere middellijk uit het Fransch tot ons kwam. In die gevallen is de Latijnsche vorm de wetenschappelijke, de Fransche de gewone en dagelijksche. Hierop grondt zich het verschil in spelling van praesens en present, van praeses en president, van praeparaten en preparatieven, van oeconomie en economie, phoenix en feniks, dioecese en diocese, procurator en procureur, secunde en seconde, | |
[pagina 77]
| |
nummer en nommer, fundament en fondement, familie en famielje, subject en sujet (als in: een slecht of gemeen sujet), enz. 178. Ziedaar hetgeen de Redactie, na rijpe overweging, gemeend heeft te moeten vaststellen voor de door haar te volgen spelling, voor zooverre het ingewikkeld en veelbetwist vraagstuk der bastaardwoorden betreft. Zij vleit zich, dat hare beschouwing den lezer de overtuiging zal hebben gegeven, dat men aan den eenen kant ook hier een leidend beginsel kan volgen, in overeenstemming met de algemeene gronden van taal en spelling; maar aan de andere zijde, dat voorschriften, die alles tot in de minste bijzonderheden regelen, hier even onbestaanbaar zijn als overal elders, waar de beslissing van allerlei omstandigheden afhangt en derhalve, in elk bijzonder geval, alleen door oordeel en smaak kan worden bepaald. |
|