De grondbeginselen der Nederlandsche spelling. Ontwerp der spelling voor het aanstaande Nederlandsch woordenboek
(1863)–Matthias de Vries, L.A. te Winkel– AuteursrechtvrijDe klinkers.68.De verlenging der a en u in geslotene lettergrepen geschiedt buiten twijfel op de meest gepaste wijze door verdubbeling. De spelling aa en uu beantwoordt zoowel aan de uitspraak, als zij door de analogie gewettigd en door de etymologie niet gelogenstraft wordt. Zij verdient dus zeer zeker de voorkeur boven ae en ue. Ik behoef over dit punt hier niet uit te weiden: ik mag volstaan met te verwijzen naar het opzettelijk betoog, onlangs door mij geplaatst in De Taalgids, IV, bl. 54 - 64.
69. Onder de regels omtrent vier toepassing de gevoelens der taalkundigen uiteenloopen, staan die aangaande de verdubbeling der e's en o's | |
[pagina 17]
| |
in opene lettergrepen bovenaan. Siegenbeek en Weiland volgden daarbij de uitspraak, welke heerschte, of geacht werd te heerschen, in die streken, waar de genoemde letters op tweederlei wijze, met den zoogenoemden zachten of met den scherpen klank, worden uitgesproken. Hunne handelwijze was natuurlijk. Immers, de verdubbeling der letterteekens moest dienen om de meer gerekte, naar een tweeklank zweemende uitspraak der scherpe e en o van den eenigzins korteren, meer gelijkmatigen klank der zachte voor het oog te onderscheiden. Juist dat verschil in de uitspraak had het eerst het verschil in de natuur dier letters doen opmerken, terwijl de studie der Germaansche talen te hunnen tijde nog niet ver genoeg gevorderd was om den diep liggenden oorsprong van dat verschil te leeren kennen. Zij konden nog niet tot de oorzaken opklimmen, en moesten dus hun onderzoek tot de gevolgen beperken. De uitspraak echter is in dit geval geen onfeilbaar en toereikend richtsnoer. Dit blijkt onder andere uit de wijze waarop Siegenbeek genoodzaakt was te werk te gaan bij de woorden, waaromtrent hij bij de schrijvers verschil van gevoelen gevonden had, en die hij daarom achter zijne Verhandeling over de Spelling aan een bijzonder onderzoek onderwierp. Bij al die woorden was hij verplicht, de schrijvers, die het onderscheid in de uitspraak in hunne spelling uitdrukten, te raadplegen, hunne getuigenissen te wikken en te wegen en als het ware de stemmen voor en tegen te tellen. Waar men in eene wetenschap tot eene stemopneming zijne toevlucht moet nemen, is de evidentie der waarheid niet groot; maar vooral hier bleek duidelijk de zwakheid van den grondslag, waarop gebouwd werd. Als men dat groote vijftigtal artikels naleest, ziet men, dat niet alleen schrijvers, op verschillende plaatsen woonachtig, in hun oordeel over de uitspraak van dezelfde woorden onderling verschilden, maar ook dat velen zich zelven niet gelijk bleven. Men moge dit laatste verschijnsel aan slordige correctie willen toeschrijven, het bewijst in allen gevalle, dat de ware uitspraak niet zóó kennelijk van de valsche onderscheiden was, dat de corrector zich niet vergissen kon. Doch volstrekt onloochenbaar is het verschil tusschen de uitspraak van dezelfde woorden in verschillende gewesten en steden. Volgens het beweren van Siegenbeek zelven worden heeten, keten, menigte, smeeken, spenen, betoogen, genoot, klooven, loochenen, nopen, personen en schromen in Rotterdam anders dan in Zeeland uitgesproken, terwijl men in deze provincie zoowel poogen als pogen, en te Rotterdam zoowel tonen, als toonen zou hooren. Dat er ten opzichte van andere woorden reeds in de laatste helft der zestiende eeuw eene dergelijke onzekerheid bestond, kan men opmaken uit het woordenboek van Kiliaan, die aan de uitspraak bijzondere aandacht schonk en zich gehouden achtte een aantal woorden als deren, kelen, nering, peren, scheren, smeren, teeder, telen, teren, weren, zweren, zweven, bogen, boren, dolen, smoken enz. onder de beide vormen op te teekenen. Nog heden is b.v. het Vlaamsche woonen van het Holl. wonen kennelijk onderscheiden. | |
[pagina 18]
| |
Uit het aangevoerde blijkt overtuigend, dat het verschil in de werkelijke uitspraak der woorden, hetwelk vroeger het geheele land door moet geheerscht hebben, maar zich thans tot zekere streken en steden bepaalt, voor de spelling slechts een onzekeren grondslag kan uitmaken. Daarbij is het te voorzien, dat het eenmaal geheel ophouden zal. Men heeft om die redenen naar een ander beginsel om te zien, dat in substantie dezelfde uitkomsten oplevert, maar niet aan verandering onderhevig is, niet dreigt geheel te verdwijnen, en in twijfelachtige gevallen met zekerheid kan beslissen. Zoodanig beginsel vinden wij gelukkig in den oorsprong der e's en o's. Door de onderzoekingen der nieuwere taalkundigen namelijk is gebleken, dat de talen van den Indogermaanschen volkstam oorspronkelijk slechts drie vocalen, a, i en u (lees: oe) bezaten, en dat al de overige klinkers, ook de e en o, uit die grondvocalen en de daaruit zamengestelde tweeklanken ontstaan zijn; zie onder anderen Bopp, Vergleich. Gramm. des Sanskrit, Send etc. § § l - 104. Deze stelling is de spil, waarom het gansche vocaalstelsel, ook dat der Germ. talen, draait; met haar kunnen alle verschijnselen op het gebied der klankleer in genoemde talen natuurlijk en ongedwongen verklaard worden; zonder haar blijft alles duisternis en verwarring Ga naar voetnoot*. Doch al wil men haar ook al niet voor alle Indogerm. talen als geldig erkennen, voor het Nederlandsch is zij niet te loochenen. Immers, het kan, op weinig uitzonderingen na, aangetoond worden, uit welke van die grondklanken onze e's en o's ontstaan zijn, terwijl de weinige gevallen, waarin men dat niet kan, worden aangetroffen bij het betrekkelijk geringe getal woorden, wier ouderen vorm men tot nog toe niet heeft kunnen ontdekken. Eene vergelijking der Nederl. woorden, waarin e's en o's voorkomen, met dezelfde of verwante woorden, hetzij in onze eigene taal, hetzij in andere oudere of nieuwere Germ. talen, leert dat de e en o beide driederlei | |
[pagina 19]
| |
oorsprong hebben: dat de e eene wijziging van i, a of ai, en de o van u (oe), a of au is. Verder blijkt, dat de lange heldere of opene e's en o's, uit de enkelvoudige, oorspronkelijke klinkers a, i en u (oe) ontstaan, juist diegene zijn, waaraan algemeen, behalve natuurlijk in de twijfelachtige gevallen, de zoogenoemde zachtlange klank wordt toegekend; terwijl de ineengesmolten tweeklanken ai en au aan erkende scherplange e's en o's beantwoorden. Door deze waarneming worden bijna alle verschijnsels, die men in de geschiedenis onzer e's en o's en in hunne verwisseling met andere klanken opmerkt, volkomen opgehelderd. Zij verklaart vooreerst, hoe het komt, dat men die letters in verscheidene gewesten op tweederlei wijze uitspreekt, en waarom de scherpe daar langer zijn dan de zachte en nog een zweem van een tweeklank hebben. - Vervolgens, waarom de zachtlange é met a, i en de korte è, en de zachtlange ó met de korte ò afwisselt, b.v. in stad - steden, vagen - vegen, gift - geven, nicht - neef, spel - spelen, gebed - gebeden; ik kom - zij komen, lot - loten; en waarom de scherplange e's en o's met de tweeklanken ei (ai) en ou (au) verwisseld worden, b.v. in gereed en bereiden, breed en verbreiden, boom en bouwen, troost en vertrouwen. - Die waarneming eindelijk verklaart in vele gevallen, hoe het komt, dat een zelfde woord op tweederlei wijze wordt uitgesproken, daar zij aantoont, dat men dan meestal twee verschillende woorden verward en voor hetzelfde gehouden heeft; bv. beer (ursus) en beer (verres), deel (pars) en deel (asser); klooven (doen splijten) en kloven (imperf. van kluiven en meerv. van kloof). De Redactie, het een en ander in aanmerking nemende, heeft besloten den oorsprong der e's en o's als grondbeginsel der vocaalspelling aan te nemen. Zij meent hare redenen aldus kortelijk te kunnen zamenvatten: De ware uitspraak der e's en o's is niet op te maken uit de vroegere schrijfwijze, noch uit de uitspraak der hedendaagsche dialecten, omdat het blijkt, dat het in beide aan volkomene overeenstemming ontbreekt. Bovendien neemt het onderscheid tusschen den zachten en scherpen klank dagelijks af, wordt daardoor steeds onzekerder en zal waarschijnlijk eenmaal geheel verdwijnen, gelijk het in sommige streken, en daardoor in de zoogenoemde beschaafde uitspraak, reeds heeft opgehouden te bestaan. Daarentegen is de verschillende oorsprong der klinkers een onveranderlijk en onloochenbaar feit, hetwelk, als oorzaak van het onderscheid in de uitspraak, grootendeels tot dezelfde uitkomsten leidt, en geheel tot dezelfde leiden zou, indien er nooit verwarring en verwisseling van klanken had plaats gehad. Daar het niet te loochenen is, dat de onderscheidene dialecten ten opzichte van een aantal woorden uiteenloopen, zou men genoodzaakt zijn uit de verschillende tongvallen eene keus te doen. Wie of wat zal die keus bepalen? Aan welk gewest zal de eer te beurt vallen aan al de Nederlanden de wet voor te schrijven? Zal het Oost- of West-Vlaanderen, | |
[pagina 20]
| |
Brabant of Antwerpen, Zeeland of Maasland, Zutfen of Overijsel wezen? Daarentegen is de oorsprong der e's en o's een feit, dat voor alle gewesten en tongvallen hetzelfde is. Neemt men dien grondslag aan, dan behoeft er geene keus gedaan te worden, waardoor iemand zich verongelijkt kan rekenen; men is dan billijk jegens allen, ook jegens hen, die geen onderscheid in de uitspraak meer maken, en die de onderscheiding der zachte en scherpe e's en o's als een last beschouwen. Al mocht men eenparig besluiten de uitspraak van eene bijzondere landstreek of plaats als wetgeefster te erkennen, die maatregel zou ontoereikend bevonden worden. Vooreerst kunnen de bewoners van andere plaatsen die uitspraak niet leeren kennen, zonder zich daar een geruimen tijd met der woon te vestigen. Doch er is iets, dat meer afdoet. In de schrijftaal komen een aantal woorden voor, die niet algemeen zijn, die op de eene of andere plaats niet gebezigd worden. Hoe zal men handelen met de woorden, die in het bevoorrechte dialect niet gebruikt worden? en hoe met dezulke, die in het geheel niet meer tot de volkstaal behooren? Ten aanzien van zoodanige woorden zou men dan toch het aangenomen beginsel moeten verlaten; en naar welk kenmerk dan te werk te gaan? Daarentegen geeft de oorsprong der e's en o's een kenmiddel aan de hand, dat uit zijnen aard op alle woorden toepasselijk is, dat voor de dialecten, op weinige uitzonderingen na, dezelfde uitkomsten geeft, en dat ten minste voor alle taalbeoefenaars, ook in de streken waar geen onderscheid meer gehoord wordt, toegankelijk is. Het schrijven naar de uitspraak is gegrond op feilbare waarnemingen van bijzondere individuen, wien het aan fijnheid van gehoor kan ontbreken. Het spellen naar den oorsprong der e's en o's is gegrond op het onderscheid tusschen a, i, u (oe), ai en au, klanken, die onderling zoo zeer verschillen, dat daarbij geene vergissing en verwisseling kon plaats grijpen; het stelt bovendien de spelling meer onmiddellijk in verband met de afleiding, en kan zoo doende in vele gevallen het recht verstand der woorden bevorderen. 70. De Redactie erkent, dat de dubbele vocaalspelling niet zonder last is voor het praktische gebruik; zij behoudt ze alleen, omdat zij meent het bestaande niet te mogen afbreken en geene groote veranderingen, maar alleen verbeteringen in de toepassing van erkende regels te moeten voorstellen. Aan die bedoeling is het toe te schrijven, dat zij het spellen overeenkomstig den oorsprong der e's en o's tot de stamlettergrepen wil beperken, maar ten opzichte van de achtervoegsels naar den klemtoon wenscht te werk te gaan. Volgens dit beginsel acht zij, dat de achtervoegsels, die òf steeds òf somtijds den vollen klemtoon hebben, met eene dubbele vocaal behooren geschreven te worden, terwijl een enkel letterteeken toereikend is in die, welke nimmer den vollen klemtoon bekomen. In het eerste geval verkeert het achtervoegsel -loos, hetwelk in goddeloos, zedelóósheid, zondelóósheid enz. den vollen accent bekomt; vervolgens de | |
[pagina 21]
| |
bastaarduitgangen -eeren, -eel en -ees, die steeds den klemtoon hebben: regeeren, kasteelen, Japanneezen. Tot het tweede geval behoort -heid, mrv. -heden, dat nooit den vollen accent heeft. Op die wijze eerbiedigt men het bestaande gebruik, waarin de schrijfwijze -eelen reeds is aangenomen, en die van -eezen meer en meer begint door te dringen. Men wijkt alleen af in de spelling -eeren; doch voor de dubbele vocaal in dit achtervoegsel hebben zich sedert lang vele stemmen doen hooren, gelijk zij dan ook reeds door Bilderdijk en zijne volgelingen erkend is. Inderdaad, wanneer men bedenkt, dat dit suffix, altijd met een zwaren toon wordt uitgesproken; dat die uitspraak reeds van de oudste tijden dagteekent, blijkens het Middel-nederlandsch, waarin men (gelijk nog heden in het Hoogduitsch) gewoonlijk -ieren schreef; en dat de ie destijds nog een tweeklank was: dan schijnt alles er voor te pleiten om in dezen het voorbeeld van Bilderdijk te volgen. Slechts schijnbaar bestaat hier eene inconsequentie; in den grond wordt bij de stamlettergrepen hetzelfde beginsel gehuldigd als bij de achtervoegsels, slechts met beperking in de toepassing. Dat beginsel is de zooveel mogelijk juiste afbeelding der uitspraak. Immers de verdubbeling der letters moest aanvankelijk dienen om de scherpe e's en o's, uit tweeklanken ontstaan, te kenmerken als langer dan de zachte, die als wijzigingen van de enkelvoudige klinkers a, i en u (oe) korter waren. De verdubbeling bedoelde kennelijk het voorstellen van een langen, gerekten klank, en het is alleen ten gevolge van het onderling meer gelijk worden der zachte en scherpe e's en o's, dat het doel thans niet meer zoo in het oog springt. Aan de werking van den klemtoon is het toe te schrijven, dat het onderscheid tusschen zacht en scherp in sommige streken en in de beschaafde uitspraak geheel uitgewischt is. De klemtoon, wanneer hij rust op opene lettergrepen, brengt van zelf mede, dat de daarin voorkomende vocalen alle even lang worden uitgesproken, onverschillig, of zij uit klinkers dan wel uit tweeklanken ontstaan zijn. Daarom wil het gebruik in opene eenlettergrepige woorden de verdubbeling van den medeklinker, al is die niet scherp, bv. in thee, vloo, zoo. Daarentegen is de quantiteit in lettergrepen, die slechts den halven toon hebben, of geheel toonloos zijn, merkelijk geringer; voor de zoodanige wordt de dubbele vocaal algemeen te zwaar geacht. Daarom wil het gebruik sinds lang slechts eene enkele e in -heden, meerv. van -heid, ofschoon die e uit ei ontstaan en dus scherp is; daarom wil het de enkele i in -isch, niettegenstaande in dit achtervoegsel de klank gehoord wordt, die in gesloten lettergrepen steeds door ie wordt voorgesteld; daarom verliezen de achtervoegsels -eel, -iek en -iet eene e in kast-el-ein, Jezu-it-isme, fabr-ik-ant. De Redactie beoogt derhalve met het stellen van den boven ontwikkelden regel voor de spelling der achtervoegsels hetzelfde doel, dat men oorspronkelijk met de verdubbeling der e en o zocht te bereiken, namelijk eene zooveel mogelijk juiste afbeelding van de heerschende uitspraak. Door | |
[pagina 22]
| |
het stellen van dien regel zet zij alleen eene schrede verder op den weg, die reeds door het gebruik gevolgd wordt. Het aantal woorden, in wier spelling ten gevolge van het aangenomen beginsel eene verandering moet plaats grijpen, is betrekkelijk gering, en de meeste komen slechts zelden voor. Zij zijn: beer (ursus), pl. beren, onderscheiden van beer (verres), pl. beeren; deemoedig; deel (asser en area), pl. delen, onderscheiden van deel (pars), pl, deelen; deesem; dwepen ; eega; heep, pl. hepen; keel (in de bouwkunde), pl. kelen, als zijnde hetzelfde woord als keel (gula), pl. kelen; keren (verrere); kwee (malum Cydonium); meren (navem alligare); sleepen (trahere), causatief van slepen (trahi); zeel, pl. zeelen; zweep, pl. zwepen; droog, droge, droger, drogen; kloot, wereldkloot (globns), pl. kloten; klooven (findere), causatief van klieven, onderscheiden van kloven, pl. van kloof, en van kloven, imperf. van kluiven; knopen, verbum en pl. van knoop; koon, pl. konen; koozen, liefkoozen; kroon, pl. kronen; sloof (voorschoot), pl. slooven, onderscheiden van sloof (sukkel), pl. sloven; toon (tonus), pl. tonen, onderscheiden van toonen (monstrare) en van toon (digitus pedis), pl. toonen; troon, pl. tronen; vroolijk; zoogen (lactare), causatief van zuigen, onderscheiden van zogen, imperfect. van zuigen; Ofschoon het waarschijnlijk is, dat de e in heer (dominus) en keeren (vertere) oorspronkelijk zacht was, is toch de afleiding en oudste vorm dezer beide woorden niet met genoegzame zekerheid bekend, om over de natuur der vocaal stellig te beslissen, veelmin om eene verandering voor te stellen in de spelling van zoo gebruikelijke woorden, wier schrijfwijze door de gewoonte als eene tweede natuur is geworden. Wat begeeren betreft, waarin de klinker zeer zeker oorspronkelijk zacht was, ook hier komt het ons raadzaam voor de dubbele e te behouden, daar er bij het verwante gierig iets buitengewoons heeft plaats gehad, namelijk de overgang der | |
[pagina 23]
| |
korte i of e tot ie, hetgeen ook op eene verandering in de uitspraak van begeeren schijnt te wijzen. Neemt men in de weinige bovengenoemde woorden de verandering der vocaalspelling overeenkomstig de afleiding aan, dan is daarmede het geheele spellingstelsel der enkele of dubbele e en o met de etymologie in volmaakte overeenstemming gebracht. De onderscheiding moge in de praktijk en bij het lager onderwijs hare moeilijkheid blijven behouden, dat bezwaar is nu eenmaal niet op te heffen, want niemand zeker zal verlangen altijd de dubbele of altijd de enkele e en o te gebruiken. Maar terwijl de praktische moeilijkheid dezelfde blijft, wint men het onschatbare voorrecht, waarop geene andere Germaansche taal zich beroemen kan, dat nu de spelling dezer beide vocalen in onze taal overal aan den oorspronkelijken vorm der woorden getrouw is en aan de strengste eischen der wetenschap beantwoordt.
71. Ofschoon de spelling wereld de beschaafde uitspraak van dit woord niet juist uitdrukt, meent de Redactie haar als de naastbijkomende te moeten verkiezen. Wareld toch is met de uitspraak nog meer in strijd, en bovendien ook met de afleiding; en hetzelfde geldt van waereld, daar men ae steeds in onze taal als de voorstelling eener lange a heeft aangemerkt en in België nog als zoodanig beschouwt. Om dezelfde reden is ook de spelling vaers voor vers te verwerpen.
72. Op de boven ontwikkelde gronden is de Redactie voornemens de volle ie te bezigen in de achtervoegsels -ief, -iek en -iet, zoolang die den klemtoon behouden, ook dan wanneer ie op het einde der lettergreep komt, bv. in motie-ven, substantie-ven, fabrie-ken, republie-ken, Israelie-ten, Mennonie-ten. Die spelling is buitendien in overeenstemming met het gevestigde gebruik ten opzichte van -ier en -ies, in officie-ren, tuinie-ren, com-mie-zen, valie-zen. Daarentegen acht zij ie te zwaar, en daarom eene enkele i voldoende, wanneer die achtervoegsels geheel toonloos worden, in mot-iv-eeren, Jezu-ït-isme, fabr-ik-ant, muz-ik-ant, muz-ik-aal, republ-ik-ein.
73. Om dezelfde redenen schrijft zij in het meervoud oli-ën, trali-ën enz. van olie, tralie enz., dewijl ie in deze en dergelijke woorden geheel toonloos | |
[pagina 24]
| |
is; daarentegen knie-ën, spie-ën, drie-ën, waarin, de eerste lettergreep den vollen klemtoon heeft. Dat men voorheen kniën, spiën spelde, is daaraan toe te schrijven, dat ie, uit iu (ioe) ontstaan, voorheen een tweeklank was, die nagenoeg tweelettergrepig, als ie, werd uitgesproken. Knie-en, spie-en zou toen derhalve geluid hebben als kni-n, spi-n. Thans echter is ie een zuivere (eenlettergrepige) klinker, gelijk bv. ee, zoodat de oudere schrijfwijze niet meer in overeenstemming is met de hedendaagsche uitspraak; daarom knieën, spieën, even als zeeën, tweeën.
74. Ofschoon de i in het achtervoegsel -isch denzelfden helderen klank heeft als in -ief, -iek, -iet en -ier, geeft de Redactie aan de meest gebruikelijke schrijfwijze met de enkele i verreweg de voorkeur boven -iesch, omdat dit achtervoegsel steeds allen klemtoon mist, en i daarin zeer kort is.
75. Het letterteeken ij stelde, gelijk men weet, oorspronkelijk in gesloten lettergrepen, als mijn (miin), sijn (siin), de lange i voor, die in opene, als mine, sine, door de enkele i werd vertegenwoordigd. Het teeken j was dus in genoemde en dergelijke woorden een gewijzigde vorm van de letter i, die gelijkstond met de tweede a, e, o en u in jaar, eed, room en vuur. Het verlengen door het aanvoegen van een staart geschiedde sieraads- of duidelijkheidshalve; zoo schreef men ook vj, vij, viij enz. voor 6, 7, 8. Dientengevolge had j in strijd met § 49 twee verschillende waarden, die van vocaal in mijn (miin) en wijn (wiin), en die van consonant in jaer, joc. Toen in het Nnl. de lange i in de uitspraak gelijk werd aan den tweeklank ei, kwam de schrijfwijze ij geheel in strijd met de natuur van den klank, dien zij moest voorstellen; men behield evenwel de oude letterteekens ondanks de veranderde uitspraak. De Redactie meent in het Woordenboek zoo goed mogelijk een einde aan die onregelmatigheid te moeten maken, door het typographisch letterteeken in zooverre te wijzigen, dat het onderscheid tusschen i j en den hier bedoelden klank duidelijk blijke. Het natuurlijkste middel daartoe is, de beide deelen aan elkander tot eene eenheid te verbinden, gelijk wij in het schrijven gewoon zijn te doen Ga naar voetnoot*. Onder de menigvuldige verwarringen van i, j, y, ij en i j behoort ook het gebruik van y voor ij, hetwelk bij de schrijvers der vorige eeuw | |
[pagina 25]
| |
algemeen was en thans nog in België plaats vindt. Het spreekt wel van zelf, dat de Redactie met de voorgenomen wijziging der typographische ij niet bedoelt de vervanging van deze door y. Dit toch zou in strijd zijn met het beginsel, in § 49 opgegeven, daar de ij reeds de waarde heeft van eene gewone korte i, b.v. in Egypte, Styx, cryptogamen, Huygens, Huydecoper enz.
76. Volgens § 49 moet men aan hetzelfde letterteeken niet buiten volstrekte noodzakelijkheid meer dan ééne waarde geven. Men handelt in strijd met dit beginsel, wanneer men thans nog kolijk, katholijk, fabrijk, muzijk enz. schrijft, en door die spelling aanleiding geeft, dat sommigen in die woorden werkelijk eene ij of ei laten hooren. Nu zij in de beschaafde uitspraak den i-, niet den ei-klank hebben, eischt de eerste grondregel koliek, katholiek, fabriek enz.; zoo ook poëzie, harmonie, melodie enz. Den dichteren blijve het echter vrijgelaten naar goeddunken ook poëzij, harmonij enz. te schrijven, omdat in die woorden op ie, die den klemtoon op de laatste syllabe hebben, ook de uitspraak ij geoorloofd is. Zoo schrijve men ook koffie, even als men schrijft balie, falie, malie, tralie, olie, foelie, linie, kevie, merrie enz.
77. De afleiding eischt de vervanging van ei door ij in de woorden malvezei, fr. malvoisie, en karwei (soort van zaad), fr. carvi, onderscheiden van karwei (werk), fr. corvée. Daarentegen zal om dezelfde reden de ij van sacristijn, fr. sacristain, ofschoon in sacristij, fr. sacristie, op hare plaats, voor ei moeten wijken. Derhalve malvezij, karwijzaad, sacristein, doch karweitje, sacristij. Het woord dozijn, dat men lichtelijk voor het Fransche douzaine zou kunnen aanzien, moet zijne ij behouden. Niet uit het Fransch toch, maar uit het Latijn is het tot ons gekomen, gelijk onlangs te recht is aangemerkt. In de beschaafde uitspraak luidt het woord niet doezijn, maar dozijn, en sommige dialecten zeggen doziin, hetgeen op het middeleeuwsche Latijnsche docenum wijst, en het woord op ééne lijn stelt met krijt, lat. creta; venijn, lat. venenum; tapijt, lat. tapetum.
78. Op grond van § 49 verwerpt de Redactie de spelling van by, my, hy, zy, wy, dwingelandy, razerny enz. met y, omdat deze letter in oorspronkelijk Grieksche woorden, als cylinder, Styx, Egypte, reeds den gewonen | |
[pagina 26]
| |
i-klank voorstelt, en haar alsdan buiten eenige noodzakelijkheid eene tweede waarde zou toegekend worden. Dat de ij-klank in bij, mij, hij, slechts uit eene korte, niet uit eene lange i ontstaan is, kan in haar oog geene reden zijn om inbreuk op het bedoelde beginsel te maken, te minder daar in opene eenlettergrepige woorden, als thee, zoo, ook de e en o verdubbeld worden, ofschoon zij eigenlijk zacht zijn.
79. Vreemde woorden, die op heldere of lange klinkers eindigen, nemen in den tweeden naamval en in het meervoud eene s aan, voorafgaan door het uitlatingsteeken ('). Dus Maria's, Hebe's, Garibaldi's, Cicero's, echo's; niet Mariaas, Hebees, enz. Daar de verdubbeling der i niet meer in gebruik is, zou men althans niet Garibaldiis, Rubiniis, kolibriis kunnen schrijven. Maar het onveranderlijk bewaren van den vorm der eigennamen schijnt daarenboven een vereischte, en volstrekt noodzakelijk om alle verwarring omtrent den waren vorm der namen te voorkomen. Zoo schrijve men ook Bruining's of Bruinings', naarmate men den genitief van Bruining of Bruinings bedoelt.
80. De Redactie spelt aar (korenaar), haar (hoofdhaar), meer (waterplas) door (van een ei), oor in oorsprong, oorzaak, niet air, hair, meir, doir, oirsprong, omdat de laatste schrijfwijze zoowel door de afleiding als door de uitspraak verworpen en door de duidelijkheid niet geëischt wordt, terwijl zij geheel op willekeur berust, daar er geene reden te bedenken is, waarom men niet liever air (ader), hair (voornw.), meir (telw.), doir (voorzets.), oir (lichaamsdeel) zou schrijven. Daarentegen meent zij de spelling heir (legermacht) en oir (erfgenaam), boven die van heer en oor te moeten verkiezen; het eerste omdat heir de beschaafde uitspraak beter vertegenwoordigt; het laatste als verbastering van het Fransche hoir. |
|