| |
De algemeene spelregels en hunne onderlinge verhouding.
34. Het schrift is, als uitgedacht middel, geen
natuurproduct, gelijk de taal, maar een kunstproduct, dat aanvankelijk
door den wil des menschen bepaald werd en daarvan steeds afhankelijk blijft.
Als zoodanig reeds behoort het onderworpen te worden aan de voorschriften der
Aesthetica.
| |
| |
Die onderwerping blijkt eene volstrekte
noodzakelijkheid te zijn, wanneer men in aanmerking neemt, dat het schrift de
zichtbare vorm is, waaronder een aantal voorwerpen der kunst, in den
waren zin des woords genomen, namelijk alle voortbrengselen der dichtkunst en
der welsprekendheid, zich vertoonen. Het schrift kan inderdaad bevorderlijk of
hinderlijk zijn voor het verwekken van het schoonheidsgevoel.
35. Het is de bestemming van het schrift niet, het
schoonheidsgevoel te streelen, het bestaat eenig en alleen voor een
praktisch doel, dat geheel buiten het schrift zelf ligt.
Dit bepaalt de eischen die de aesthetica aan het schrift doen mag.
Doelmatigheid is dien ten gevolge de eerste, de hoofdeigenschap, waaruit
alle andere moeten voortvloeien en waaraan zij moeten onderworpen zijn.
36. De overige voorschriften der aesthetica, die niet rechtstreeks
uit de doelmatigheid kunnen afgeleid worden, zijn meer negatief dan positief;
zij verbieden slechts alles wat het schoonheidsgevoel kwetsen kan. Dit nu wordt
beleedigd, behalve reeds door ondoelmatigheid, ook door
onregelmatigheid en willekeur. Insgelijks wordt het gevoel gekwetst
door onwaarheid, d. i. hier, gebrek aan overeenstemming tusschen het
afgebeelde en de afbeelding, namelijk tusschen de woordklanken en het
schrift. Ook de doelmatigheid eischt die overeenstemming.
37. De aesthetica vordert derhalve van de spelling doelmatigheid,
regelmatigheid en waarheid, dat wil zeggen: overeenstemming
(harmonie) tusschen de middelen en het doel, tusschen de
middelen onderling, tusschen de afbeelding en het
afgebeelde.
38. Het doel van het schrift is het veroorzaken eener
reproductie van gedachten, dus het veroorzaken eener werking van den
geest. De aard van het doel verwijst derhalve de spelling naar de lessen,
die de Psychologie aangaande de reproductie der gedachten geeft.
39. Wij hebben reeds boven gezien, dat gedachten niet begrepen, niet
in den geest opgenomen worden, wanneer de apperceptie der
voorstellingen, waaruit zij bestaan, achterwege blijft. De psychologie legt
derhalve aan de spelling, zal zij zoo doelmatig mogelijk zijn, als plicht op,
de apperceptie, zooveel in haar vermogen is, te bevorderen.
40. Daar alle spreken eene nabootsing der beschaafde uitspraak
behoort te wezen, en het schrift in de eerste plaats de aanwijzing tot het
spreken is, moeten de geschreven woorden, zullen zij aan hun doel beantwoorden,
de beschaafde uitspraak vertegenwoordigen. Op dit vereischte berust de
spelregel, dien men den regel der beschaafde uitspraak pleegt te
noemen.
41. De Regel der Beschaafde Uitspraak zal nagenoeg aldus luiden:
Stel in uw schrift de beschaafde uitspraak voor; d. i.
geef door letterteekens al de bestanddeelen op, die in een woord gehoord
worden, wanneer het door beschaafde lieden zuiver uitgesproken wordt; en
kies in gevallen, waarin de juiste uitspraak niet voorgesteld kan worden, het
naast bijkomende letterteeken.
| |
| |
'Daar deze regel geheel en onmiddellijk uit het wezen van het schrift
en den aard van zijn doel voortvloeit, is hij als de hoofd- en grondregel der
spelling aan te merken. Alles wat met dien regel strijdt, is tevens strijdig
met het wezen en het doel van het schrift. Daarom kan hij wel door andere
regels verklaard en nader bepaald, maar niet wedersproken worden, en is elke
regel, die tegen dezen aandruist, te verwerpen.'
42. Uit de verhouding der beschaafde uitspraak tot de overige
dialecten volgt, dat alleen zij beslist, en dat de andere dialecten
slechts in twijfelachtige gevallen eene raadgevende stem kunnen hebben.
Wanneer eene plaatselijke of gewestelijke uitspraak in strijd is met de
afleiding, de regelmaat of eenigen anderen regel, uit dien der beschaafde
uitspraak afgeleid, dan mag zij op de spelling geen invloed oefenen.
'De noodzakelijkheid dezer bepaling vloeit reeds voort uit den strijd
der dialecten. Het is van zelf onmogelijk gelijktijdig aan alle eischen te
voldoen; en één dialect te bevoorrechten, verbiedt de
billijkheid.'
43. Bij eene oppervlakkige beschouwing schijnt eene volkomen
naauwkeurige afbeelding der beschaafde uitspraak door het schrift zeer
wenschelijk en ook wel mogelijk. In de praktijk echter blijkt spoedig, dat het
ondoenlijk is eenig dialect, welk ook, volkomen juist voor te stellen. Reeds
terstond ziet men, dat de eigenaardigheden in de spraak der bijzondere
personen, die ook in de beschaafde uitspraak blijven bestaan, onmogelijk kunnen
aangeduid worden. Het schrift stelt dus van niet één individu de
uitspraak geheel naauwkeurig voor; het kan uit zijnen aard slechts een
middelweg tusschen de individueele eigenaardigheden bewandelen. Doch ook op
dezen weg ontmoet het schrift bijna onoverkomelijke zwarigheden in de
wijzigingen der meeste letterklanken, veroorzaakt deels door den invloed der
naburige letters, deels door hunne plaats vooraan, achteraan of in het midden
der woorden.
'1. De letters, bij welke die invloeden zich het duidelijkst doen
gevoelen, zijn de n en de zachte onder de zoogenaamde verwante
medeklinkers, met name de b, d, g, v en z.
2 . De n klinkt geheel anders in zoon en in dan
in tan g en dan k, en dan in fran je,
kran sje, hon dje.
3 . De b, d, g, v en z worden aan het einde eener
lettergreep en in de nabuurschap van sommige andere, inzonderheid van scherpe
letters, zoo zeer verscherpt, dat zij geheel of nagenoeg als p, t, ch,
f en s luiden, en de v en z meestal zelfs in
f en s overgaan. Men vergelijke b een met schub ,
krab , heb t, heb zucht;d aar met raad,
gid s en blijd schap; g oot met oog,
oog tand en zeg t;v el met diev
( dief) , leevt ( leeft) en
ontv angen;z eel met leez ( lees) , vreezt
( vreest) , raadz aam, en ontz inken.
4. De g wordt geheel gewijzigd, wanneer haar in hetzelfde
woord eene n voorafgaat, b.v. in tang, hij zingt.
5. Bij andere letters hebben veel fijner wijzigingen plaats, die
somtijds alleen voor een geoefend gehoor waarneembaar zijn. Men vergelijke de
w in w ijn, flaauw , schuw en schuw er;
de s in s aai, stijfs el en raads el; de
m in m an, kom , hem d en
kom t; de l in l and, stoel en mel k; de
f in f raai en straf;de i in i nkt en
mooi, dat toch ook niet geheel als mooi j klinkt.
6. In alle verdubbelingen van medeklinkers verliest de eerste een
groot deel van zijne kracht, en bekomt hij zijn vollen eisen niet: vergel.
lat ten, had den, heb ben, stel len enz.'
44. Doch, is het niet mogelijk de spraak in het schrift volkomen
juist weder te geven, het is ook onnoodig en zou buitendien
ondoelmatig zijn. | |
| |
Eene volkomen juiste afbeelding der woordklanken is onnoodig,
omdat men in den regel schrijft voor lieden, die de taal verstaan en de
uitspraak der bedoelde woorden kennen, en die dus uit hunne kennis het
ontbrekende weten aan te vullen. De wijziging der letters volgt bij bet
zamenvoegende uitspreken van zelve en behoeft daarom niet aangeduid te worden,
evenmin als in eene chemische formule de verandering der elementen, die door
hunne vermenging van zelve ontstaat.
Het doel van het schrift wordt reeds bereikt, wanneer de lezer het
bedoelde woord herkennen kan.
45. Uit het gezegde in § 9 blijkt a priori, en de
ondervinding leert a posteriori, dat geen schrift in staat is om de ware
uitspraak eener taal voor den vreemdeling kenbaar te maken. Alle schrijfwijzen,
die uitsluitend daartoe zouden moeten strekken, zijn als vruchtelooze pogingen
te verwerpen. De spelling mag niet gewijzigd worden ten behoeve van den
vreemdeling.
46. Eene aan de uitspraak volkomen adaequate spelling zou om
verschillende redenen ondoelmatig zijn.
a. Zij zou voor velen het schrijven onmogelijk maken. Immers,
indien men al de wijzigingen, die de letters ten gevolge van hare plaats en
nabuurschap ondergaan, door het schrift wilde uitdrukken, dan zou het alphabet
met een aanzienlijk getal letters moeten vergroot, of er zouden diacritische
teekens moeten uitgedacht worden. Het gebruik dier nieuwe letters of teekens
zou een fijner oor vereischen dan velen bezitten, zoodat dezen niet zouden
weten, welke teekens te kiezen.
b. Het zou het schrijven en lezen voor allen noodeloos hoogst
moeilijk maken. Immers, ten gevolge der vele wijzigingen, die de letters in
verschillende omstandigheden ondergaan, zouden de voornaamste woorden der taal,
namelijk al de veranderlijke, zich telkens onder geheel verschillende vormen
aan het oog vertoonen. Geen vorm zou zich in het geheugen prenten, waardoor het
gebruik der vele letters of teekens groote oplettendheid zou vereischen. Een
geoefende schrijft thans zonder aan zijn schrift te denken; de letters
ontvloeien als van zelve aan zijne pen. Zulks zou dan onmogelijk wezen. Wie
schreef, zou hardop moeten spreken om zich zelven te beluisteren ten einde den
waren klank te kunnen treffen. Een lezer zou altijd hardop moeten lezen om het
woord te hooren, eer hij aan het geschrevene eene voorstelling wist te
verbinden, terwijl thans een telkens wederkeerende, licht herkenbare vorm hem
in staat stelt zich het bedoelde woord te denken.
c. In derivata zou de vorm der grondwoorden, in composita de
vorm der zamenstellende deelen noodeloos onkenbaar worden gemaakt. Het schrift
zou dus al de voordeelen missen, die een verwijzen op de etymologie der woorden
kan opleveren.
47. De waarheid, dat het schrift de uitspraak niet volkomen juist
behoeft voor te stellen, geeft echter in geenen deele de vrijheid om een
| |
| |
geheel anderen klank af te beelden, dan in de beschaafde uitspraak
gehoord wordt, al ware het dat een andere spelregel, b.v. die der
gelijkvormigheid, zulk eene afwijking scheen te vorderen. De regel der
beschaafde uitspraak overheerscht uit zijnen aard alle andere regels; daarom
schrijft men b.v. koninklijk, afhankelijk,
gezocht, van koning, afhangen,
zoeken; gracht voor graft van
graven.
48. Ofschoon het doel van het schrift door de eenvoudige opvolging
van den Regel der Beschaafde uitspraak kan getroffen worden, is die regel
geenszins toereikend om in alle gevallen de pen eens schrijvers te besturen.
Vooreerst toch doet de doelmatigheid strengere eischen dan het mogelijke
treffen van het doel. Zij verlangt in dezen, dat een woord, zoo vlug doenlijk,
en niet eerst na lang wikken en wegen, met zekerheid herkend worde. Vervolgens
maakt de bestaande toestand van de taal en het letterschrift een aantal
bijzondere regels noodzakelijk, die de keus uit gelijkluidende letterteekens
moeten bepalen. De Regel der Beschaafde Uitspraak behoeft derhalve andere
regels onder zich, die hem verklaren en aanvullen.
49. De regelmatigheid zou vorderen, dat men voor iederen letterklank
maar één letterteeken had, en dat ieder letterteeken slechts
ééne waarde bezat en altijd denzelfden klank
vertegenwoordigde.
Onze letterteekens zijn echter niet voor het Nederlandsch
uitgedacht;
ons alphabet is van de Latijnen ontleend en bezat reeds bij de
overneming eenige gelijkluidende letters, namelijk de i en y,
c en k, c en s, x en cs of ks; terwijl
ph, th en qu door ons gelijk gesteld worden met f,
t en kw.
50. Vervolgens zijn eenige oorspronkelijk zeer verschillende klanken
door verloop in de uitspraak allengs gelijkluidend geworden, waardoor sommige
teekens dezelfde waarde hebben gekregen, te weten de zachte e en o en de
scherpe ee en oo, ei en ij.
51. Ter aanduiding van de gelijkheid der uitspraak van sommige
klinkers in geslotene en opene lettergrepen heeft men de dubbele klinkers
uitgedacht, ten gevolge waarvan a en aa, e en ee, o en
oo, u en uu soms dezelfde waarde hebben, b.v. in ja-ren
en jaar, le-zen en lees enz.
52. Sommige letterteekens moeten dienen om meer dan
éénen klank voor te stellen, namelijk de a in dag
en dagen, de e in de, den en degen, de i in
min, rivier en zandig, de o in God en goden,
de u in dun, duren en Dokkum, de ij in blijk
en gevaarlijk.
53. Ofschoon het opgenoemde evenzeer tegen de doelmatigheid als
tegen de regelmatigheid aandruist, is er nagenoeg niets aan te veranderen.
Volstrekt ongeoorloofd is het echter, zoodanige gebreken uit loutere
spitsvondigheid te vermeerderen.
54. Eene andere zwarigheid bij de keus der letters is de
verscherping der zachte onder de verwante medeklinkers, wanneer zij
sluitletters worden, waardoor zij zoo zeer tot de scherpe naderen, dat zij in
de uitspraak niet van deze te onderscheiden zijn. | |
| |
55. Wanneer een persoon steeds dezelfde kleeding draagt, en de
exemplaren eener soort van voorwerpen, b.v. werktuigen, steeds denzelfden vorm
hebben, dan zal men dien persoon en de soort, waartoe een voorwerp behoort,
lichtelijk overal en onder alle omstandigheden herkennen. Het omgekeerde
geschiedt, wanneer de persoon geheel anders gekleed is en de gedaante van een
voorwerp van den gewonen vorm afwijkt; de herkenning heeft dan òf in het
geheel niet, òf eerst na eenig twijfelen plaats. Met de woorden
is het even zoo gelegen. Wie het woord consequentie nooit anders dan
zóó gespeld heeft gezien, zal eenige oogenblikken in twijfel
staan, als hij konzekwency geschreven vindt. Op deze psychologische
waarheid steunt de tweede algemeene spelregel, die der gelijkvormigheid,
welke in onze spelling steeds is geëerbiedigd.
56. De Regel der Gelijkvormigheid luidt aldus:
Geef, zooveel de uitspraak toelaat, aan een zelfde woord en aan
ieder deel waaruit het bestaat, steeds denzelfden vorm, wanneer daardoor de
herkenning en juiste opvatting van het woord kan bevorderd worden.
De laatste voorwaarde maakt het noodzakelijk den regel in twee
deelen te splitsen, waarvan het eerste de woorden in hun geheel, het
laatste hunne bestanddeelen betreft. De regel wordt dan:
a. Schrijf hetzelfde woord, zooveel de uitspraak en de verbuiging
of vervoeging toelaten, steeds met dezelfde letters
b. Geef in derivata aan het grondwoord en in composita aan de
zamenstellende deelen, zooveel de uitspraak toelaat, steeds dienzelfden vorm,
waaronder zij buiten de afleiding en samenstelling voorkomen; wel te verstaan,
indien die grondwoorden of deelen nog als afzonderlijke woorden in gebruik zijn
en dan dezelfde beteekenis hebben als in de afgeleide of zamengestelde
woorden.
'1 . Overeenkomstig het voorschrift a) spelt men
dag , des dag s, ten dag e,
dag en; glad , gladd e, gladd er, glad st;
zeg , zeg t, gezeg d, zegg en; niet dach ,
des dach s; glat , glatst; zech , zech t, gelijk
oudtijds wel placht te geschieden.
2. Overeenkomstig het voorschrift b) schrijft men
vij lsel van vij len, verlei ding van
verlei den, raadz aam van raad, door aanhechting van
zaam, hoofdd eel uit hoofd en deel; niet
vei lsel, verlij den, raats aam, hoofd eel, omdat
de juiste opvatting door de laatste schrijfwijze zou belemmerd worden.
3. Het voorschrift b) ontraadt te spellen weereld
voor wereld, Duidsch voor Duitsch, diedsch voor diets,
bejicht voor biecht, omdat deze spelling, hoewel door de afleiding
geboden, tegen andere regels aandruist, en de woorden weer (man),
died of duid (volk), jichen (zeggen) niet meer in gebruik
zijn, zoodat de beteekenis door het wijzen op de grondwoorden niet duidelijker
gemaakt, maar veeleer verduisterd zou worden.
4. De bepaling »zooveel de uitspraak toelaat" is aan beide
deelen gemeen en stelt den geheelen regel onder dien der Beschaafde Uitspraak.
Zij verbiedt te schrijven: andbacht voor ambacht en ambt, heertog voor
hertog; paarlemoeder voor paarlemoer, gezoekt, gekoopt
voor gezocht, gekocht enz., omdat die vormen met de uitspraak in
strijd en daardoor onduidelijk zijn.
5. De hier behandelde regel is dezelfde, als dien men gewoon is den
Regel der Afleiding te noemen. De benaming Regel
der Gelijkvormigheid verdient de voorkeur,
omdat zij den aard van den regel beter uitdrukt en ook het in a)
bedoelde omvat, hetwelk door het woord afleiding buitengesloten
wordt.
6. De Regel der Gelijkvormigheid vult eene groote leemte in den
Regel der Beschaafde Uitspraak aan. Hij bepaalt namelijk de keus der
sluitletters in de veranderlijke, '
| |
| |
' d. i. in de verbuigbare en
vervoegbare woorden, welke keus, volgens aanm. 3 op § 43, door de
uitspraak niet altijd beslist wordt.'
57. Hoewel de uitspraak steeds de hoogste wetgeefster in de spelling
is en blijft, waartegen men zelfs ten gerieve der apperceptie niet zondigen
mag, bestaan er eenige weinige gevallen, waarin het raadzaam is uitzondering te
maken. In zeldzaam voorkomende woorden, waarin eene bijna niet merkbare
verandering zou moeten plaats grijpen, mag de afleiding den boventoon hebben,
wanneer daardoor de ware uitspraak en de juiste opvatting der woorden hersteld
kan worden; b.v. kerstmis voor kersmis, bestje voor besje,
amechtig voor aamechtig, slaphakken voor slabbakken. Dit mag
te eer geschieden, wanneer het volk de ware of eene minder bedorven uitspraak
bewaard heeft. Op dien grond zou Dinsdag, oudtijds Disendag
(verbasterd uit Diesdag) van den krijgsgod Die, te verkiezen
zijn boven Dingsdag, dat ten onrechte aan ding of geding
doet denken.
58. Waar de Regel der Gelijkvormigheid voor de bepaling der
sluitletters te kort schiet, namelijk bij onverbuigbare woorden, wier vorm ook
niet uit de afleiding blijkt, is het rationeel die letters te kiezen, die het
naast aan de uitspraak komen. Daar nu de zachte medeklinkers aan het einde der
woorden geheel of bijna aan de verwante scherpe gelijk worden, eischt de Regel
der Beschaafde uitspraak het gebruik der scherpe in de onveranderlijke woorden.
Daarom de t in ooit, voort, voorts, want, de ch in
doch, toch, enz.
59. De doelmatigheid zou nog een anderen regel voorschrijven,
wier opvolging de vlugge herkenning der woorden zeer zou bevorderen. Zij zou
eischen, dat gelijkluidende, maar in beteekenis verschillende woorden
(homoniemen) door de spelling werden onderscheiden. Die eisch is echter
in vele gevallen volstrekt onuitvoerbaar en zou in andere tot eene geheel
willekeurige spelling aanleiding geven, waardoor bovendien meestal tegen andere
erkende regels zou worden gezondigd. Het is b.v. niet mogelijk arm
(niet rijk) anders te schrijven dan arm (lichaamsdeel); het zou doenlijk
zijn zugt (zware ademhaling) te onderscheiden van zucht
(begeerte), maar hoe dan zugt of zucht (ziekte) als van beide
verschillend te kenmerken? Waaren (koopgoederen) en (wij)
waren zou, op zich zelf beschouwd, kunnen gaan, maar de aa,
strijdt hier tegen een erkenden regel, terwijl de willekeur duidelijk blijkt
uit de mogelijkheid van het eerste waren met ééne, het
tweede met twee a's te schrijven. Doch hoewel de onderscheiding der
homoniemen niet als regel kan voorgeschreven worden, is zij toch belangrijk
genoeg om met recht te eischen, dat woorden, die tot nu toe verward zijn,
voortaan verschillend worden gespeld, wanneer zulks buitendien reeds door een
anderen regel gevorderd wordt. b.v. delen (planken) en deelen
(gedeelten), stijgeren (van een paard) en steigeren (een steiger
oprichten), sleepen (doen slepen) en slepen (gesleept
worden).
60. De beide opgegeven regels, die der Beschaafde Uitspraak en die
der Gelijkvormigheid vloeien, gelijk wij gezien hebben, onmiddellijk uit
| |
| |
de natuur en het doel van het schrift voort. De bijzondere
spelregels zijn òf toepassingen van die twee, òf zijn er
onafhankelijk van. De beschouwing der voorschriften, die onmiddellijk uit de
algemeene spelregels voortvloeien, ligt buiten het bestek van een programma,
dat niet bestemd is om het geheele spellingstelsel te doen kennen, maar alleen
om de grondslagen te leggen, waarop het stelsel behoort opgetrokken te
worden.
61. Ook de voorschriften, welke niet in een onmiddellijk verband
staan met de algemeene regels, kunnen hier niet ter sprake komen, dan voor zoo
verre zij door één beginsel, door een hoogeren regel, beheerscht
worden, die wel is waar evenzeer als de bijzondere regels willekeurig is
aangenomen, doch moet worden geëerbiedigd, indien men de spelling tegen
stelselloosheid en tallooze inconsequenties behoeden wil. Die voorschriften
betreffen de keus uit de paren van gelijkluidende letterteekens bij het
schrijven van grondwoorden. Daar die letters, opgenoemd in § 50, volkomen
denzelfden klank vertegenwoordigen, kan de Regel der Beschaafde Uitspraak niet
beslissen; terwijl de Regel der Gelijkvormigheid alleen eischt, dat men in een
zelfde woord steeds dezelfde letters bezige, zonder de letters zelve te
bepalen.
62. Wanneer men de meeste dier bijzondere voorschriften onderling
vergelijkt, dan blijkt het, dat het Nederlandsch den volgenden grondregel heeft
aangenomen:
Bij de keus der gelijkluidende letterteekens beslist de afleiding
of de oudere vorm uit den tijd, toen de nu gelijk geworden klanken nog
duidelijk onderscheiden konden worden.
63. Het kan hier de vraag niet zijn, of wij niet verstandiger zouden
gehandeld hebben met een der gelijkluidende letterteekens als overtollig weg te
werpen; het is genoeg te weten, dat wij zulks niet gedaan hebben en nu met het
bestaande moeten voortwerken. Het als ballast over boord te werpen, zou eene
omwenteling zijn, wier nasleep niet te overzien is; het verstandigst is den
bestaanden toestand te eerbiedigen.
64. Buitendien heeft die overvloed ook zijne goede zijde. Het
bestaan van gelijkluidende letterteekens stelt dikwijls in staat om homoniemen
door de spelling te onderscheiden; men denke aan weken, mv. week,
en weeken ww., aan kolen en koolen, lijden en
leiden.
65. Indien het schrijven overeenkomstig den ouderen vorm alleen een
noodmiddel is, dat door de natuur van het schrift niet gevorderd, veeleer
ontraden wordt, omdat het de spelling voor alle niet taalkundigen moeilijk
maakt, dan mag dat beginsel vooral niet worden toegepast in strijd met den
Regel der Beschaafde Uitspraak.
66. De laatstgestelde regel, dien men met meer recht dan den vorigen
den Regel der Afleiding zou kunnen noemen, is natuurlijk niet toereikend
hij die woorden, wier afleiding of oudere vorm geheel onbekend of onzeker is.
Dit maakt nog een vierden algemeenen regel noodzakelijk, die door de aesthetica
ter wering van willekeur en onordelijkheid en ter bevordering | |
| |
van
regelmaat wordt voorgeschreven: te weten den Regel der Analogie. Deze
zal in de spelling aldus moeten luiden:
Waar de drie bovengenoemde algemeene spelregels zwijgen, handelt
men overeenkomstig de analogie, d. i. de woorden wier spelling noch door de
uitspraak, noch door de gelijkvormigheid, noch door de afleiding wordt bepaald,
worden op dezelfde wijze geschreven als andere, wier spelling met zekerheid
bekend is en die oogenschijnlijk op overeenkomstige wijze gevormd zijn.
67. Daar de Regel der Analogie niet uit de natuur van het schrift
voortvloeit, maar op gronden steunt, die buiten het gebied der grammatica
liggen, zou het verkeerd zijn dien te laten gelden in strijd met een der vorige
regels.
|
|