die de lamp van liefde voor de menschen weer helder hadden doen branden. En zijn zegenen, was zingen.
‘Nu beginnen we weer van voren af aan.’
Ja, nu begonnen ze weer van voren af aan. Want zoo is het leven; een telkens van voren af aan beginnen; maar de handen, die elkander in de hevigheid van het strijden even losgelaten hadden, sluiten zich nu vaster in elkander.
Door al wat achter is, wordt in dit dappere herbeginnen een streep gehaald.
Heelemaal van voren af aan, dit is moeielijk, dat is heel ver terug, dat is beginnen als de kinderen, die nog niets veroverd hebben van het leven. Dat is, het met zooveel moeite veroverde, laten varen, opdat er niets overblijve, van het kleine, overschrompelde, dat in zijn onwaarachtigheid de kracht had, het leven te verstikken.
Maar zoo komt men nooit verder!
Neen, zoo komt men ook nooit verder, zoo blijft men het kind....
Ja, maar die iets van het kind-zijn voor God, waar Christus van spreekt, heeft kunnen doorgronden, dié weet, hoe rein hoe sterk een mensch van God kan worden, als hij kind wil zijn, en telkens, al moest het elken dag gebeuren, als een kind aan 't begin van 't leven durft gaan staan en al zijn schoon veroverde bezit durft prijs te geven om dit eene.
Ja, nu begonnen ze weer van voren af aan, Wybo en Erica. Ze hadden geen vergeefschen strijd gestreden. Het resultaat van hun strijd, hun over-