| |
| |
| |
X.
Opeens die onverwachte tegenstand van Erica! dat energiek opgrijpen van de teugels!
Mevrouw Norden begreep er niets van. Erica was in den laatsten tijd zoo zacht en meegaand geweest, en nu was het plotseling omgeslagen. Geen geduld met Betty en, bekende ze zichzelf, geen geduld met haar.
Och, ze wist 't wel, ze wàs moeielijk, voor zichzelf en voor anderen! Nauwelijks was de eene zwarigheid uit den weg geruimd, of een andere kwam haar weer benauwen, en als er geen wolkje aan de lucht was, werd zij gepijnigd door angst voor op handen zijnde gevaren. Ze streed er tegen, ze kon dien angst maar niet meester worden. Wybo begreep het, Wybo wist wel, dat ze het niet kwaad meende, het was alleen de angst, die maakte dat ze zoo moeielijk de dingen over kon geven. Ze had zoo gedacht, dat Erie nu eindelijk begreep en haar wat tegemoet wilde komen. Maar ze begreep niets, daar was ze misschien ook nog te jong voor.
Zoo tobde ze over zichzelf en over Erie's veranderlijkheid; over Wybo tobde ze ook, omdat hij nu toch wel zien moest dat zijn vrouw niet zoo volmaakt was, als hij zich haar gedroomd had.
Maar Erica was weer dapper meesteres en con- | |
| |
stateerde met groote voldoening, dat Mientje weer begon te zingen, Met al dat kleine, armelijke tobben over niets moest het uit zijn. Ze was er niet aan gewend, ze wilde er ook niet aan gewennen, het leven was te mooi!
Zoo naderde het Kerstfeest.
‘Laten we een Kerstboom nemen,’ stelde Betty voor, toen ze op een morgen een wagen door de straat zag gaan, volgeladen met groote en kleine denneboomen.
‘Wou je dat zoo graag?’ en terwijl Erie het zei, hoorde ze verweer in de klank van haar stem; Zoo was ze er aan gewoon geraakt zichzelf te controleeren, als ze met Betty sprak.
‘Wou jij het dan niet graag?’ hoorde ze Betty snibbig zeggen, ‘iedereen heeft een Kerstboom.’
‘Neen, neen Betty zoo bedoel ik het niet,’ gaf ze haastig toe, ‘ik kan het Kerstfeest alleen maar niet zoo goed navoelen als iedereen, die een Kerstboom heeft, maar als jij het prettig vind, dan vind ik het ook prettig! We zullen er vanmiddag dadelijk een gaan uitzoeken.’
Betty sloeg haar armen onstuimig om Erie's hals. ‘Je bent een schat, hoor, vanmiddag dus!’
Erie had groote moeite haar onverschilligheid te verbergen, toen ze met Betty dien middag door de winkelstraten ging.
Al die bonte kramerij, tot schepen en vliegmachines en luchtballons en harlekijntjes toe, alles kon aan een Kerstboom!
| |
| |
Betty genoot van al het licht en de kleuren van al de grappige, blinkende versierselen. Ze kwamen langs een bloemenwinkel en kochten een paar bossen hulst en mistletoe. Ze bestelden er een Kerstboompje, en toen mocht Betty zelf de versieringen gaan uitzoeken. Enkel wit en zilver koos Betty, maar ze bekeek met kinderlijke pret, het bonte, brooze Kerstboomspeelgoed, met een heimelijk verlangen nog naar al die begeerlijke dingen, zoo als groote menschen, die in hun jeugd te kort gekomen zijn soms in een klein schuilhoekje van hun hart een hunkering verbergen, naar een kinderding, dat nooit in hun bereik was gekomen.
Daarna zochten ze nog allerlei geschenken uit en lieten zich, moe van 't drentelen in een rijtuig thuisbrengen.
Mevrouw Norden ontving Erica buitengewoon hartelijk, daaraan kon Erie het plezier afmeten, dat ze Betty met deze winkeltocht gedaan had. Ze was blij, dat ze haar eigen gevoel op zij had gezet. Misschien was dit wel voor haar de goede manier om Kerstfeest te vieren.
Ze stalde 's avonds alle inkoopen in de tuinkamer uit, om ze aan Wybo te laten zien.
Hij bleef lang weg. Onder 't wachten op hem viel ze in slaap en werd eerst wakker door 't opengaan van de kamerdeur. Toen ze zijn bezorgd gezicht zag, sprong ze lachend op. ‘Ik heb geslapen, zeker van 't lange winkelen vanmiddag, kijk eens wat we gekocht hebben voor den Kerstboom! We zullen van 't jaar een Kerstboom hebben?’
| |
| |
Het diepe rood van verheuging vloog over Wybo's bleeke gezicht. ‘Dat is heerlijk, wanneer heb je dat bedacht?’
‘Betty heeft het bedacht en Betty heeft alles uitgezocht, heeft ze geen mooie dingen gekozen?’
Wybo kuste haar, bewonderde en prees, en toen werd alles veilig in een kast geborgen.
‘Weet je,’ zei Erie, toen ze samen rustig bij den haard zaten, ‘ik heb zoo'n moeite met Kerstfeestelijkheden, omdat ik zoo moeielijk mij in kan leven in de eigenlijke geschiedenis. Bij moeder was het iets heel anders.
Moeder deed het vanzelf, het behoorde bij haar, ze had het haar heele leven zoo gedaan, misschien zonder tot het wezenlijke er van door te dringen.
Moeder heeft Christus voor 't eerst gezien, toen ze ziek was; als de Man van Smarten zag ze hem, en daardoor heb ik hem ook eerst zoo gezien, misschien met de oogen van Moeder. Ik was toen nog zoo jong. Wat zij zag, zag ik ook.
En als ik nu op het Kerstfeest aan Hem denk, zie ik Hem niet anders. Begrijp je wat ik bedoel?’
Wybo legde zijn hand op de hare. ‘Zeg het nog verder, Erie, wou je Hem liever anders zien?’
‘Ja’, weifelde ze, ik zou Hem willen zien, als een kindje in een kribbe, met herders en engelen en wijzen uit het Oosten er om heen.’
‘Maar Moeder heeft je die geschiedenis toch verteld, toen je nog klein was.’
| |
| |
‘Ja, dat heeft ze ook, maar dat kindje in de kribbe was voor mij nooit hetzelfde als de Man van Smarten.
Die had voor mij veel grooter werkelijkheid. Hij was zoo werkelijk als de vreemde schilder; de geschiedenis van het kind in de kribbe bleef een sprookje.
Daarom begon al dat bonte feestgedoe me zoo dwaas te lijken, al die lichtjes en bloemen en Kerstmalen.’
‘En nu dan, lieveling, nu doe je het toch ook!’
Ze antwoordde niet; ze leunde met haar hoofd tegen zijn schouder, en streelde zijn handen.
Wybo vroeg niet verder, hij begreep. -
- Op Kerstmorgen kwam Harold en bracht Keesje mee als een Kerstmannetje in zijn wit wollen truitje en broekje met slobkousen.
‘Ik ben witte piet, tante Erie,’ zoo begroette hij haar, ‘is de Kerstboom er al?’
‘Maar Harold!’
‘Ja, jij mag Keesje nu eens hebben met Kerstfeest,’ verklaarde Harold, ‘we hadden met ons drieën willen komen, maar Phine is niet in orde, en nu komt Keesje alleen.’
Wybo wist er van, ze zag het aan zijn gezicht, hij wist ook van Vader en Matthijs die een uur later met elkander kwamen opdagen. Maar ze liet niets blijken, het was Wybo's Kerstverrassing.
‘Nu kan je Keesje vanavond de geschiedenis van het kind in de kribbe vertellen,’ zei Wybo, toen Harold vertrokken was.
| |
| |
‘Ik zal het probeeren,’ beloofde ze vroolijk, maar voelde zich den heelen middag beklemd, Waarom vroeg Wybo dat van haar?
Misschien verlangde hij zelf! Wie weet! Toen voelde ze zich nog dieper beklemd en dacht: ‘Wat schiet ik toch te kort! Wat schiet ik toch veel te kort!’
Toen het tijd was om de Kerstboomlichten aan te steken was ze nog niet verder.
Keesje zat in een oud-hollandsch stoeltje, dat oom Wybo voor hem gekocht had. Vader had net zoo'n stoel. Keesje voelde zich net zoo groot als vader. Hij zat met zijn handjes op zijn knieën; zijn voetjes op de sport en volgde sprakeloos de bewegingen van oom Wybo en oom Matthijs. Voor Keesje bloeide het wonder open, voor het eerst.
Hij zuchtte af en toe als een oud vadertje.
Toen alle kaarsen brandden, ging oom Mathijs voor de piano zitten en begon te spelen: ‘Stille nacht, heilige nacht.’
Mevrouw Norden en Betty, Matthijs Brand en Wybo en Erica schaarden zich om hem heen en zongen. Onder 't zingen keken ze allemaal naar klein Keesje.
Keesje keek naar den Kerstboom.
Ze zongen het eene lied na het andere en keken naar het kind.
Toen Matthijs eindelijk opstond, mocht Keesje de geschenken onder den Kerstboom, rondgeven. De touwtjes werden losgeknoopt, de papieren af- | |
| |
gewikkeld, allemaal keken ze even naar wat het Kerstkind gebracht had, maar toen keken ze weer naar Keesje, die met den ernst van een groot mensch zijn taak opvatte.
Toen alle geschenken uitgedeeld waren ging oom Matthijs weer voor de piano zitten en zong een paar oude, Fransche Kerstliedjes. Keesje klauterde op een stoel. bij de piano, en keek naar de handen en naar den mond van oom Matthijs, met zoo gespannen aandacht, alsof hij op 't punt was een belangrijke ontdekking te doen. Hij zàg dat er verband was tusschen de handen van oom Matthijs, die muziek maakten en de mond van oom Matthijs, die zong. Op en neer, terwijl zijn mondje de klanken die hij opving, nabootste, spanden zich de draden voor een heel weefsel van kindergedachten. De groote menschen stonden er om heen geschaard en zongen mee, maar ze keken naar het kind en glimlachten onder 't zingen tegen elkander en hadden elkander lief.
Erie zag, hoe Wybo genoot.
Wybo en een kind! En ze voelde het warme levensbloed plotseling golven door haar heele lichaam, haar wangen, haar voorhoofd, over alles trok de roode vlam van het leven. Ze zocht bescherming met haar hoofd tegen Wybo's schouder, en toen het zingen afgeloopen was, sloeg ze haar armen om zijn hals en fluisterde: ‘Het is eigenlijk niet meer noodig, dat ik de Kerstgeschiedenis vertel, is 't wel, Wybo?’
| |
| |
Hij keek haar onderzoekend aan.
‘Neen lieveling, het is goed zoo. Keesje heeft genoten!’
‘En wij ook!’
‘Ja, wij ook.’
Matthijs bleef nog een paar dagen, toen nam hij Keesje mee naar het rozenhuis naar vader Harold en moeder Phine. Daar wilde hij oud- en nieuwjaar doorbrengen' Erie's vader ging op nieuwjaarsmorgen weer naar huis.
|
|