Om dit plekje te bereiken, keerden wij plotseling het rumoer van een drukke winkelstraat den rug toe en bevonden ons een oogenblik later in de kalme afzondering van een klooster.
Het was, of men in de twintigste eeuw een deur opende, en een trede lager in de zeventiende eeuw belandde, om te ontdekken, dat de Tijd in een tooverslaap verzonken lag.
Wij zagen een ruime vierkante plaats met een ouderwetschen tuin in het midden; rondom een reeks van alleraardigste huisjes, ieder op zichzelf een juweeltje van individualiteit. Er is ook een kerk, een allerliefst schier vergeten dorpskerkje. In die vierkante ruimte bewoog zich niets, de vensters weerkaatsten de lichtstralen, muschjes huppelden overal op de steenen rond, alsof die expres voor hen gemaakt waren, en een mollige poes zat vreedzaam op een der vensterbanken te spinnen.
‘Ik geloof, dat zij de bewoners dezer plaats zijn, die, terwijl wij hier zijn, zich plotseling in vogeltjes veranderd hebben, maar later weer oude heeren en nette oude juffrouwen zullen worden,’ fluisterde Nell; want het scheen haar eene heiligschennis de stilte te verstoren.
Meteen ging de deur van een huisje open en juist zulk een oude juffrouw, als zij beschreven had, kwam er uit.
‘O, zij wist zeker niet, dat wij er waren. Nu zal zij den tijd niet hebben, zich in een vogeltje te veranderen,’ glimlachte Nell, ‘zij zal het nu maar nemen, zooals het is. Maar kijk zij is weer in huis gegaan, zeker om haar man te waarschuwen.’
‘Zij heeft geen man,’ zeide ik.
‘Hoe weet u dat?’ vroeg het meisje.
‘Als zij er één had, mocht zij hier niet wonen,’ legde ik haar uit, ‘want dit is het Begijnenhof, half armhuis, half nonnenklooster, dat reeds bestaat sedert ons fameus jaar 1574. Maar wonderlijk toch, is de Kapel der Geestelijke Zusters, die dit hof stichtten, veranderd in eene Engelsche kerk. Gek niet waar, in het kleine katholieke dorpje verborgen voor de groote stad; maar zoo is het. Is het geen verrukkelijk kalm plekje?’
‘Bijna nog mooier dan Aalsmeer,’ mompelde de chaperonne. ‘Ik zou wel eens willen weten of.,..’
Maar Starr was reeds aan den uitgang, aleer zij nog haren volzin voltooid had.
Het Paleis, beter geschikt voor een prachtig stadhuis, dan voor een vorstelijk verblijf, was het tweede schrille contrast, dat ik op mijn kleuren-palet had; maar hoe koninklijk ook, was er niets,