Verantwoording
In het Koninklijk Huisarchief te 's-Gravenhage bevinden zich verschillende
persoonlijke aantekeningen van de Friese stadhouder Willem Frederik:
godvruchtige bespiegelingen, dagelijkse notities, kladbriefjes over militaire
zaken, aantekeningen over de vrede met Engeland en de acte van seclusie uit 1654
(inventarisnummers VIII 3 I-IV en VIII 4) en tevens elf dagboeken, of
dagboekachtige notities over de jaren 1643 tot en met 1649 en nog enkele
notities uit de jaren 1651 tot en met 1654 (inventarisnummer VIII 2 I-III). Deze
dagboeken, die zijn bijgehouden in kantooralmanakken uit de betreffende jaren,
worden hier uitgegeven. Dat over het jaar 1643 begint in april, het volgende in
mei, die over de jaren 1645 tot en met 1649 zijn compleet. Het dagboek over 1650
ontbreekt; het is waarschijnlijk wegens de belastende inhoud (de aanslag op
Amsterdam) vernietigd. Voor 1651 zijn er aantekeningen van 1 januari tot en met
24 februari en voor de jaren 1652, 1653 en 1654 zijn er slechts notities bij 1
januari van het desbetreffende jaar, per jaar een enkel blad. De bladzijden van
de kantooralmanakken hebben als formaat 12×19 cm en de bladen zijn meestal aan
twee kanten beschreven. De notities bevatten, vooral in de eerste jaren, zeer
korte zinnen in telegramstijl. Later - in 1645 en volgende jaren -, wanneer de
schrijver duidelijk op dreef is, worden de zinnen langer en krijgen de notities
steeds meer het karakter van dagboekaantekeningen. Het geheel vormt een uniek
egodocument.
De uitgave kent een lange voorgeschiedenis. In 1980 discussieerde de
bronnencommissie van het Nederlands Historisch Genootschap (NHG) over de
wenselijkheid de dagboeken van Willem Frederik op het editieprogramma te
plaatsen en in de vergadering van 3 februari 1983 besloot de commissie de eerste
vier dagboeken integraal uit te geven. Bewerker zou zijn drs. J. Visser,
gepensioneerd chartermeester van het Rijksarchief in Friesland te Leeuwarden,
die de dagboeken over de jaren 1643 tot en met 1646 reeds had getranscribeerd en
die de basis voor de personenindex zou leggen. De specifiek Friese personen en
zaken zouden door de heer Visser toegelicht worden. Namens de bronnencommissie
van het NHG zou prof. dr. S. Groenveld toezicht op de uitgave uitoefenen. Er
moest nog een oplossing gevonden worden voor de annotatie van het niet-Friese
gedeelte.
In 1992 besloot de bronnencommissie het toezicht op de uitgave te wijzigen. De
tekst van alle dagboeken (1643-1649; 1651-1654) was inmiddels door de heer
Visser getranscribeerd, er lagen uitgebreide, vooral genealogische aantekeningen
ter tafel voor het Friese deel tot en met het jaar 1647, er lagen aantekeningen
voor het Friese deel van de inleiding en de basis voor de index was gelegd. De
heer Groenveld, die reeds in 1981 tevens medebewerker was geworden, had de
aantekeningen van de heer Visser over het jaar 1643 verwerkt tot annotatie en
deze bovendien aangevuld. Het toezicht namens de bronnencommissie was sinds 1984
uitgeoefend door dr. O. Vries, vanaf 1986 samen met drs. Th.S.H. Bos. Pogingen
van de bronnencommissie en de heer Groenveld om substantiële assistentie te
vinden voor de zo noodzakelijke toelichting op de algemeen-politieke zaken
mislukten aanvankelijk.
In de loop van 1992 kwam de rijksarchivaris in Friesland, mr. D.P. de Vries, met
de verheugende mededeling dat het Rijksarchief in Friesland een
werkervaringsplaats en in drs. O. Hellinga een persoon voor dit project kon
aanbieden. Er werd een wetenschapscommissie benoemd, bestaande uit prof. dr.
P.H.D. Leupen, voorzitter;