Jacobus van Looy
(1987)–Christiaan Will, Peter J.A. Winkels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Wanneer Jaapje soms over zijn vader hoorde spreken zag hij altijd het eerste twee bakkebaarden en somtijds was het hem ook alsof hij werd opgenomen en op donkere schouders getild.
3 Het Groot Heiligland met, links, het Burgerweeshuis.
4 Binnenplaats van het weeshuis: in het midden, Jaapje, neergeknield en met witte boezelaar.
5 Jaapje, in het ‘Gereformeerde’ of Burgerweeshuis te Haarlem [thans het Frans Halsmuseum], samen met twee van zijn oudere zusjes Kee en Jansje
6 Jacobus van Looy op circa zesjarige leeftijd.
Mijn alleroudst verhaal heb ik verzwegen,
Bevreesd misschien voor al te vlugge traan,
Wijl 'k niet vermocht tot de uiterste armoe gaan,
Of zelf het meest behoefte had aan zegen.
't Verhaal eens kinds, dat, als den grond ontstegen,
Getild, op vaders schouders was gedaan,
Voor hem moest kijken bij het duistre gaan,
En hem waarschuwen voor verkeerde wegen
Gedichten, 99 1855, 13 september In de Zoetestraat nr. 570 te Haarlem wordt Jacobus van Looij geboren als negende en laatste kind van Johannes van Looij, timmerman / aannemer, en Cornelia van der Vegt. 1859, 12 september Overlijden van zijn moeder. Vader is op dat tijdstip werkeloos en behoeftig tengevolge van een oogziekte. 1860, 27 november Overlijden van zijn vader. 1 december Helena Wieggreffe, grootmoeder van moederszijde, bezorgt Jacobus, samen met twee van zijn zusters, Cornelia en Jansje Henriëtte, in het Burgerweeshuis te Haarlem. 1867 Leerling van de Burgeravondschool te Haarlem. Daarnaast in de leer als letterzetter bij de drukkerij Gebroeders Van Asperen van der Velde (firma A.C. Kruseman), Spaarne nr. 58, thans nr. 94. | |
[pagina 4]
| |
1868 Leerling op de werkplaats van de huisen rijtuigschilder Van Velthuyzen, Kerkstraat nr. 107, thans nr. 22. 1872 Eindexamen Burgeravondschool, waar Jacobus tekenles genoot van J.J. Goteling Vinnis en D.J.H. Joosten. Hij blijft op de tekenklas bij laatstgenoemde. 1873, 9 maart Aangenomen als lid van de Nederlands Hervormde Kerk. september Door bemiddeling van Joosten lid van het Haarlems tekencollege ‘Kunst Zij Ons Doel’.
7 Als leerling van de Burgeravondschool: Jac van Looy, hoewel op deze foto aanwezig, liet zich niet identificeren.
8 Aantekening, van 4 september 1868, betreffende een klacht die het weeshuis bereikte van een der Gebroeders Van Asperen van der Velde.
9 Getuigschrift van het door Van Looy op 28 maart 1872 afgelegde eindexamen voor de Burgeravondschool.
10 De bloem- en stillevenschilder Dirk Jan Hendrik Joosten (1818-1882), ‘meester Juulsen’ uit Jakob (1930). Portrettekening Jac. van Looy. Particuliere verzameling.
Meester Juulsen schilderde fijn, geen mensch kon zoo fijn schilderen, zijn hand beefde nooit, al steunde hij zijn hand altijd op een schilderstokje wanneer hij schilderde, want hij schilderde alleen wanneer hij goed gestemd was. [...] Hij had een booze brief aan Thorbecke geschreven die in de Tweede Kamer had gezegd: dat Kunst geen regeeringszaak was. | |
[pagina 5]
| |
11 Diploma van ‘Kunst Zij Ons Doel’
Jakob was met algemeene stemmen tot ‘werkend lid’ aangenomen van Kunst zij ons doel. Hij ging er nu elken Woensdagavond heen om naar het leven te teekenen. Hij verkleedde zich dan eerst, deed een ‘beffie’ voor, een boordje om, nam zijn schetsboek en zei: ‘Ik ga naar de Waag.’ 1877, 29 april Verlaat, meerderjarig geworden, het Burgerweeshuis. Krijgt van de regenten toestemming tot het volgen van de opleiding Middelbaar Onderwijs in het handtekenen en wordt daarnaast in staat gesteld de Rijksacademie van Beeldende Kunsten te Amsterdam te bezoeken. Deze studie wordt gefinancierd uit een fonds waaraan onder meer Teylers Genootschap heeft bijgedragen. De conservator van dit Genootschap, H.J. Scholten, bereidt Van Looy voor op de Academie. oktober Vestigt zich Oude Zijds Voorburgwal nr. 136 te Amsterdam.
12 Hendrikus Jaeobus Scholten (1824-1907).
Wat had die mijnheer uit Teyler ook weêr gezegd? Hij had van de Akademie gesproken, gezegd: hij kon niets zekers beloven, maar ze zouden hem trachten te helpen, ‘we zullen ons best voor je doen.’ Hij wilde hem niets voorspiegelen..
13 Rijksacademie van Beeldende Kunsten, Stadhouderskade nr. 86 te Amsterdam.
| |
[pagina 6]
| |
1878 Dank zij een gift van mevrouw N. van der Vlugt-Hindelopen, regentes van het Burgerweeshuis, kan hij een kort bezoek brengen aan Antwerpen en aan Brussel. 1879, 20 oktober Behaalt reeds na twee jaar, in plaats van de gebruikelijke drie jaar, de akte Middelbaar Onderwijs Handtekenen aan de polytechnische school te Delft. Vervolgt zijn opleiding tot vrij kunstenaar onder leiding van August Allebé. 1880, juni Vestigt zich Daniël Stalpertstraat nr. 55; juli Verhuist naar Gerard Doustraat nr. 44. 10 november Richt met Antoon Derkinderen, Maurits van der Valk en Willem Witsen de kunstenaarsvereniging ‘Sint Lucas’ op. 1881 Groeiende vriendschap met de jonge academie-leerling en ‘Sint Lucas’-broeder Jan Veth. Gaat ook vriendschap aan met Willem Tholen, Eduard Karsen, H.J. Haverman, Piet Meiners, August Legras en Gerard Muller.
14 Acte Middelbaar Onderwijs Handtekenen.
15 Jan Veth (1864-1925).
16 Jac. van Looy, als academie-leerling, geportretteerd door Willem Witsen. Haags Gemeentemuseum.
17 Willem Witsen (1860-1923). Fotografisch zelfportret.
| |
[pagina 7]
| |
18 Tekenklas. Tekening in combinatie met aquarel door Jac. van Looy.
Het is misschien niet zoo geweten, dat de schilder en etser Witsen, mijn Amsterdamsche studievriend en kameraad, zelf ook speelde. Ik kan hem zelfs nu niet zien, zonder zijn cel. Ze pasten zoo bij elkander; hij en zijn oud instrument hadden wat ook voorname familiestukken kunnen hebben. Hij scheen er niet zooveel aan te hechten, doch speelde dikwijls voor mij, hij speelde zoo mooi.
19 Piet Meiners (1857-1903), door J. Voerman (1857-1941), 1876/1877. Haags Gemeentemuseum.
20 Maurits W. van der Valk (1857-1935). Foto Willem Witsen, Ede, 1894.
| |
[pagina 8]
| |
1882 Docent tekenen [tot 1884] aan de Tooneelschool te Amsterdam. mei Vervoegt zich voor enige tijd, en voor rekening van diens vader, bij Willem Witsen te Parijs, op dat tijdstip ook de gastheer van zijn zuster Cobi Witsen en haar vriendin Coba Muller. Bezoekt de Parijse Salon in het Palais de l'Industrie, avenue des Champs Elysées. Krijgt van Jan Veth de bundel Gedichten, door Jacques Perk, ten geschenke en schrijft onder invloed daarvan zijn eerste sonnetten. 1883 Ontvangt een subsidie voor één keer van ƒ 500,-, ‘als pensionaire van H.H.M.M. de Koning en Koningin’ [Willem iii en Emma]. 30 januari Wordt door S.J. Bouberg Wilson, directeur van de Tooneelschool, voorgedragen als lid van de in 1881 opgerichte ‘Letterkundige Vereeniging Flanor’. 13 maart Wordt als lid toegelaten. Leert binnen ‘Flanor’ kennen: Arnold Aletrino, Hein Boeken, Charles M. van Deventer, Lodewijk van Deyssel (pseudoniem van Karel J.L. Alberdingk Thijm), Frederik van Eeden, Frans Erens, Willem Kloos, Willem Paap en Albert Verwey. 27 november Houdt een kunstbeschouwing voor ‘Flanor’ en brengt zijn eerste proza, twee sprookjes, ten gehore: ‘De albasten knikker, het meisje en de inktkoker’ en ‘Eene opschudding in de kunstbroeierij [postuum opgenomen in Een feestdroom, 's-Gravenhage, 1982]. Wordt lid van de kunstenaarssociëteit ‘Arti et Amicitiae’.
21 Tooneelschool, Marnixstraat nr. 150, Amsterdam.
22 Brief van A. Allebé aan Van Looy, 12 september 1882.
23 August Allebé (1838-1927).
24 Coba Muller (1844-1916), geschilderd door Willem Witsen. Partic. verz.
Een der laatste vergaderingen van Flanor [...] was samengeroepen tot regeling van de kas. Er waren maar vijf leden opgekomen: Van Eeden, Roodenburch, Van Looy, Van der Goes en ik. Tevergeefs hadden wij uitgekeken naar de deur of er niet meer zouden komen opdagen, maar er kwam niemand bij [...] Wij wisten niets beters te doen dan voor de grap een gedicht te maken, waarvan ieder om de beurt een vers moest zeggen. Ik heb het nog, Van Looy heeft het voor mij opgeschreven, toen wij later samen in ‘De Oude Graaf’ zaten, in het begin van de Kalverstraat. | |
[pagina 9]
| |
25 Flanors feestzang. De laatste strofe werd in de dertiger jaren, onder dictaat van Frans Erens, door Sophie Erens-Bouvy aan het handschrift van Van Looy toegevoegd. De notitie in de linker benedenhoek is ook van haar afkomstig.
26 Charles Marinus van Deventer (1860-1931), geportretteerd door Jan Veth.
27 Blad i van het handschrift van ‘De albasten knikker, het meisje en de inktkoker’.
| |
[pagina 10]
| |
1884, 2 februari Vervult de rol van Frans Hals in het gelijknamige door Frederik van Eeden geschreven blijspel, opgevoerd onder regie van S. Bouberg Wilson in Maison Stroucken, Amstelstraat nr. 20 te Amsterdam, bij gelegenheid van het jaarlijkse ‘Sint Lucas’-feest. Omstreeks dit tijdstip schildert hij een portret van Frederik van Eeden. april Legt de laatste hand aan het schilderij De offerande of Eva en Abel, dat Willem Kloos zal inspireren tot het sonnet ‘Eva’ met de beginregel ‘Zij hoorde 't twisten en den doffen smak...’. 20 mei Meldt zich aan voor de wedkamp om de staatsprijs voor de schilderkunst [de ‘Prix de Rome’]. Samen met Jan Dunselman (1863-1937) verwerft hij deze prijs met zijn schilderij Elia op den berg Karmel. november Correspondeert over zijn sonnetten met Willem Kloos, die tijdelijk in Brussel verblijft.
28 Titelblad van de ‘feestgids’ bij gelegenheid van het ‘Sint Lucas’-feest in 1884. Het betreft hier een ets van Willem Witsen naar een tekening van Jac. van Looy.
29 Frederik van Eeden (1860-1932), geportretteerd door Van Looy in 1884.
30 Door Van Looy geïllustreerd programma van, onder meer, Frans Hals, ‘Historisch, anachronistisch Blijspel, in drie bedrijven’, door Frederik van Eeden.
31 Jac. van Looy, De offerande af Eva en Abel, 1884. Stichting Jacobus van Looy.
't Sonnet op Elia heb ik nog niet aangedurfd: ik heb in den Bijbel gelezen, wat er van staat, maar dat heeft mij niet genoeg geïnspireerd, schijnt het; nu zal ik je schilderij nog eens gaan zien [...] Ik geloof heusch, dat Eva een van mijn beste sonnetten is, en ik zou willen zien, of dat stuk, dat mij veel meer gefrappeerd heeft, mij met stomheid zal blijven slaan. | |
[pagina 11]
| |
32 Willem Kloos: handschrift van het sonnet Eva.
33 Jac. van Looy, Schets van Willem Kloos, Haags Gemeentemuseum.
34 Jac. van Looy, Elia op den berg Karmel, 1884. Dienst Verspreide Rijkscollecties, Den Haag.
35 Een vroege versie, uit mei 1884, van het sonnet ‘Na het lezen van Zola’ Uit dit handschrift is afleesbaar dat het de lectuur betrof van Emile Zola's Une page d'amour (1877).
| |
[pagina 12]
| |
1885, 6 februari Begint aan de ‘Prix de Rome’-reis die hem via Basel en Milaan naar Rome voert waar hij volgens opdracht oude meesters kopieert en waar hij in druk schriftelijk contact treedt met zijn leermeester Allebé en met zijn vrienden Van Deventer, Kloos, Verwey, Veth en Witsen. 22 augustus Verlaat Rome voor Florence. 24 oktober Vestigt zich te Venetië. Huurt een kamer bij de familie Simeoni, Calle Fiubera nr. 817, waar hij in de gezinssfeer wordt opgenomen en er een romance ontstaat met een huisgenote. Hier bereiken hem ook de eerste twee afleveringen van De Nieuwe Gids [oktober en december 1885]. In de december-aflevering debuteert hij als dichter, onder de schuilnaam A. Brouwer en bovendien, buiten zijn voorkennis, met het sonnet ‘Herfst’. Ik was reeds eenigen tijd aan mijn opdracht begonnen in de Capella Sistina, waar ik een der grootsche figuren van Michel Angelo na te beelden had, de Sybilla Delphica. Ik had door voorspraak een kamer verkregen in de Via del Babuino, bij een dokters-weduwe die een dochtertje, Rosa, had en waar ik natuurlijk een ‘ritratto’ van maken mocht. Nieuwe proza, 122
36 Aan den Tiber, door Van Looy geschilderd in februari 1885. Particuliere verzameling.
37 Het gelijknamige sonnet, door Van Looy aangebracht op de achterkant van het paneel.
38 Calle Fiubera nr. 817 te Venetië, op welk adres Van Looy woonachtig was van einde oktober 1885 tot begin februari 1886.
39 Aan Van Looy verleende toestemming tot het copiëren van kunstwerken in het Dogenpaleis.
| |
[pagina 13]
| |
40 Het sonnet waarmee Van Looy als dichter debuteerde in De Nieuwe Gids van december 1885.
41 Jac. van Looy, Venetië, het duivenmeisje, 1885. Stedclijk Museum, Amsterdam.
42 Paspoort voor Spanje, uitgeschreven te Venetië op 22 januari 1886.
Als ik 's morgens voor 5 centen Turkse tarwe koop en maar even op het [San Marco] plein het zakje toon, komen ze aanvliegen van alle kanten en het duurt niet lang of ik ben geheel begraven onder dat kirrend en donzige goedje [...] Ik ben op 't ogenblik bezig iets daarvan in schilderij te brengen, een klein meisje met een witte omslagdoek om het hoofd en een grote besteedster (paraplu) stapt tussen de duiven door, zoals men dat honderden kan zien doen, alle dagen. Van Looy aan zijn zuster Kee. 4 december 1885 | |
[pagina 14]
| |
1886 Verlaat Venetië voor Genua, alwaar hij ten gevolge van een loodvergiftiging enige tijd in het Ospedale Protestante moet verblijven. In dit ziekenhuis schrijft hij het satirische Epos in 1st, opgedragen aan Charles M. van Deventer. 5 april Vertrekt per boot naar Spanje, waar hij zich op 12 april in Madrid zal vestigen om er zijn ‘Prix de Rome’-opdrachten uit te voeren; debuteert in De Nieuwe Gids van april, ditmaal als prozaïst, met de Venetiaanse impressie ‘Een dag met sneeuw’. Dezelfde aflevering bevat van zijn hand het sonnet ‘Herinnering’. augustus Verlaat Madrid en maakt een rondreis met als eindbestemming Spaans Marokko. De Nieuwe Gids publiceert intussen zijn Spaanse reisimpressie: ‘Een mislukte dag’ [augustus] en ‘Een dag met zon’ [december]. november Verblijft drie dagen in Tanger en doet er inspiratie op voor de latere novelle Gekken. december Begint aan de terugreis naar Nederland via Spanje en Frankrijk.
43 Briefje, geschreven op zijn ziekbed in Hotel Smith te Genua, waarbij hij zijn vertrouwen in de hem behandelende arts opzegt, waarna hij verder behandeld zou worden in het Ospedale Protestante te Genua.
44 Uitnodiging voor een tentoonstelling, gewijd aan werk van Jac. van Looy en Jan Dunselman.
45 Blad i van het Epos in 1st, postuum gepubliceerd in 1985 te Nijmegen.
| |
[pagina 15]
| |
46 Handschrift van het in portefeuille gebleven gedicht ‘Storm bij nacht’, geschreven te Genua in de nacht van 6 op 7 maart 1886.
47 Toestemming om te tekenen en te schilderen in het Alhambra te Granada.
Nu ben ik sinds drie dagen hier, en doe de gehele dag niet anders dan maar kijken. Tanger is eenvoudig een dolle geschiedenis, voor iemand die 's nachts zich in Cadiz heeft ingescheept en 's morgens wakker wordt in Afrika. Het laat zich het beste vergelijken [...] met iemand die lang in een stille leeskamer gezeten heeft en dan plotseling te midden van een kermis of carnaval wordt gezet.
48 Spaanse dans. Krabbel op een brief, Kerstmis 1886.
49 Jac. van Looy, Granada, 1886. Stedelijk Museum, Amsterdam.
Bij het Alhambra is een fotografieënwinkel, daar hangen fotografieën van het Alhambra en van de omstreken. Als ik die zie, krijg ik lust om naar Andalusië te gaan. [....] In het Alhambra ben ik precies drie uur geweest, dat zal wel genoeg zijn. | |
[pagina 16]
| |
1887, januari Verblijft enkele weken te Parijs. februari Staat aan De Nieuwe Gids ‘Een reisindruk’ af. 7 maart Hem wacht een welkomstsouper ten huize van Frank van der Goes, Prinsengracht nr. 293 te Amsterdam, waarbij aanzitten: Van Eeden, Erens, Arnold Ising Jr., Isaac Israels en Kloos. april Vestigt zich Jacob van Campenstraat nr. 83 te Amsterdam. mei Tentoonstelling van zijn Spaanse schetsen en schilderijen in de Rijksacademie; is inmiddels verhuisd naar Ververspad nr. ii te Nieuwer Amstel [de huidige Tolstraat te Amsterdam]. juni De Nieuwe Gids opent met ‘Een stierengevecht’, in de aflevering van augustus gevolgd door ‘Het einde van een stierengevecht’.
50 Affiche van een stierengevecht te Granada op 24 oktober 1886.
51 Het Raadhuis van Nieuwer Amstel en het Tolhek aan de Amsteldijk, zoals Jacob Olie(1834-1905) ze fotografeerde in 1891. Deze plek vormde tevens het uitzicht van Van Looy.
Wat weet ik van jongens-uitgaven, al zijn ze nog zoo goed. Elke opzettelijke verminking, al is ze nog zoo best bedoeld, lijkt me eene misdaad. [...] Maar ik denk ook weer dat lachen een gezond ding is, en ook, dat waar Cervantes de viool geweest is en mejuffrouw Van der Tuuk de strijkstok er daar meer dan genoeg aardigs en joligs aan is blijven hangen.
52 Jac. van Looy, Spaanse dans, zwartkrijttekening. Stichting Jacobus van Looy.
Ieder artistiek ontwikkeld mensch, die de moeite wil nemen om te zien, dient toe te geven dat 't werk van v. Looy behoort onder 't beste wat de jongeren voortbrengen.
53 Jac. van Looy, Oranjefeest of Avondfeest. uit 1887. Rijksmuseum, Amsterdam. De eerste titel houdt verband met de indrukken, door Van Looy opgedaan in april 1887, van een der avondlijke festiviteiten bij gelegenheid van de viering van de zeventigste verjaardag van koning Willem iii.
| |
[pagina 17]
| |
54 Frans Erens. Foto Willem Witsen.
Kobus heeft altijd iets van een kind behouden, dat een beetje was verwend. In later jaren ben ik van hem vervreemd geworden, omdat hij meende dat ik hem niet genoeg bewonderde. Ik heb het onaangenaam gevonden, zonder dat ik het kon veranderen. [Over het Oranjefeest] Misschien heb ik onbewust wat meer gemaakt als de directe indruk [...] een soort van algeheele indruk van dat monsterachtige feest. 't Was een troep dronken wijven, met oranjebroeken aan, armelui's onderbroeken, of als je wilt hoerenonderbroeken, oranje geverfd in een pot kokende sop van campienje hout [...] Ik zag ze dansen en springen onder het licht van een straatlantaarn [...] Boven hun hoofden uit schommelde een grote lichtballon, het hoogste punt licht. De drukte zit er goed in, dunkt me, maar het ding is geweigerd, en een neef van me, die graag zijn twee woorden Fransch lucht, en lid is van een soort commissie in Arti, zei 't was ‘trop commun’ geworden. 1888, april, augustus Publiceert, als A. Brouwer, ‘De nachtcactus’ in De Nieuwe Gids. 25 juni Is aanwezig bij de verdediging, aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, door Erens van diens proefschrift Strafbare bevoordeeling van schuldeischers bij faillissement. najaar Eerste ontmoeting met Herman Gorter; wordt lid van de ‘Nederlandsche Etsclub’. oktober Beoordeelt in De Nieuwe Gids, in de vorm van een brief aan Albert Verwey, Don Quichotte, vertaald door Titia van der Tuuk in de ‘Bibliotheek voor de Jeugd’.
55 Isaac Israels als paranimf bij de promotie van Frans Erens op 25 juni 1888. Tekening Jac. van Looy (part. verz.).
| |
[pagina 18]
| |
56 Van Looys zwager ‘Baas’ Vuist, tuinman op het buiten ‘Waterland’ bij Velzen en die in ‘De nachtcactus’ optreedt als de ‘tuinbaas van het landgoed B’, een stoere man, van wel zes voet.
De Nachtcactus, - naast de knotsige afgestomptheid van het drooge vleesch van het tuinmansgezin, in het stoere boezeroenengroen en het barre jakkenpaars, houtig boomig levend in de vlakke harde kamer, - schemergroent in het tuin-donker, vol wezens als geworden in een hooger bloei-verteedering des levens, de broeikas, de lichtgroene, de glansig-glasrijke, waar, de Nachtcactus, opgeroepen door het rosse lantaarnlicht, sternend bloeit in het ragfijne mysterie van zijn mat-witte praal. Zijn Nachtcactus - voor mij het mooiste wat hij heeft gemaakt. 1889, maart-april Logeert bij Willem Witsen, Camden Park Road nr. 11 te Londen. april Het verhaal ‘De dood van mijn poes’ verschijnt in De Nieuwe Gids. 23 oktober Woont in de Tooneelschool de voordracht bij van Herman Gorter's gedicht Mei door de voordrachtskunstenares Titia van Gelder. december Publiceert ‘Een hengelaar’ in De Nieuwe Gids. Alle tot dan toe door hem geschreven prozateksten, waaronder ook het niet eerder gepubliceerde ‘Een tango’, worden - onder de titel Proza - opgedragen ‘Aan de nagedachtenis van mijn eersten vriend en leermeester, den kunstschilder D.J.H. Joosten’, uitgegeven door zijn neef S.L. van Looy. 1890, april Begint in De Nieuwe Gids met de publikatie van Gekken. oktober Maakt een voetreis door Brabant en logeert van 17 tot 22 oktober ten huize van Lodewijk van Deyssel in Bergen op Zoom. december In De Nieuwe Gids verschijnt ‘Kinderen’ [postuum opgenomen in Een feestdroom, 1892]
57 Willem Witsen, Portrettekening van Jacobus van Looy. Haags Gemeentemuseum.
| |
[pagina 19]
| |
58 Jac. van Looy, Dode Poes, z.j., olieverf op paneel. Partic. verz.
En o, die kolossale teederheid van [De dood van mijn poes]; welk een zilver-zuivere ziel en welk een strenge kunst-kracht moet de man hebben, die zóo van vuur en van ijs een hemelhoogen graftempel weet te bouwen voor het doode zachte klein-kleine, dat hij lief heeft gehad.
59 Jac. van Looy, Kinderen, Dordrechts Museum.
60 Opdrachtpagina in de eerste druk van Proza.
61 Band van de derde vermeerderde druk van Proza, verschenen in 1904.
62 Tekst van de aanhef van de ‘Gran tango moral’.
63 De uitgever S.L. van Looy (1858-1922). Foto Bern. F. Eilers, Amsterdam.
O, het was zoo moeielijk geweest om de verveling van tien minuten op een stoel te moeten zitten, niet zóó maar of op school, om de slaperigheid van de zolderwarmte uit die twee kinderen te houden. De Zaterdag- en Zondagmiddagen, vooral wanneer de late zon door het geschermde zoldervenster was komen vallen, den wand achter de stoel verguldend, purperend Cor en Jo in hun roode en blauwe kleêrtjes, hun lichte kindergezichtjes beduisterend, maar toch zonder schaduw, boven het leêr-zwart van den ouden leunstoel. | |
[pagina 20]
| |
1891, 18 maart Naast fragmenten uit Mei en sonnetten van Paul Verlaine draagt Titia van Gelder ook ‘De Dood van mijn poes’ voor; Van Looy betrekt een woning aan de Hoedemakersstraat nr. 48 te Nieuwer Amstel [de huidige Van Ostadestraat te Amsterdam]. juni ‘Een entre-acte’ verschijnt in De Nieuwe Gids [postuum opgenomen in Een feestdroom]. september Verlooft zich met Titia van Gelder.
64 Isaac Israels, Portret van Jacobus van Looy in café, 1887-1894. pentekening op envelop, Stichting Jacobus van Looy.
65 Hotel Mast met het Café Restaurant Mille Colonnes in mei 1880.
[Over Mast] 't Is hier zoo'n mooi café. Weet je nog wel, dat we hier voor 't allereerst samen hebben zitten praten, over de ‘extase van de kwast’. De rook van jaren heeft 't goud hier zoo mooi oud gemaakt, en 't rood als in moskeeën die 'k heb gezien.
66 Handschrift van ‘Café Mast’, gedateerd 3 of 30 november 1890, een latere en in veel opzichten geslaagder versie dan die van het daarnaast afgedrukte ‘Café’ uit 1889. ontleend aan Gedichten door Jac. van Looy, 1884-1925. p. 26.
Café
Waar, vlam-rood, rozen in de rooie zalen
Bloeien in kronen en 't goud rommedomt,
In spiegel-wanden duizendvoud weêrómt,
Komen we, nachtvolk, op het licht aandwalen.
Dan in geroes van vele vale talen,
In spraak-gewar dat Babylonisch gromt,
We hurken om tafels, naast elkaâr gekromd,
Als om een vuur, doende ónze buit-verhalen.
Daar zitten we onder zuilen als in dag,
Stoer lijf bij lijf, elkaâr, wijl de uren vliegen,
Vertrouwelijk van 't leven te beliegen.
De vrouw-gerokte kellners brengen ons drinken.
Hóór, door de rooie rook joelt onze lach...
De zaal 'n burcht is... de klare glazen klinken.
| |
[pagina 21]
| |
67 Café, ca. 1890. Stichting Jacobus van Looy.
68 Door Jac. van Looy te Meerssen getekende Portretsludie van Titia van Looy-van Gelder, 1893, Stichting Jacobus van Looy.
69 De door Lodewijk van Deyssel bewaarde aankondiging van Van Looys verloving met Titia van Gelder.
70 Jac. van Looy en Titia van Gelder. Foto Willem Witsen.
1892, 28 januari Huwt Titia van Gelder (22 februari 1860-28 december 1940), dochter van Lambertus Jacobus van Gelder, lid der firma H.E. van Gelder & Co., stoomhoutzagers en houthandelaren tot 1892, en van Lubina Amelia Endtz. De bruiloft wordt gevierd in Maison Couturier, Keizersgracht nr. 674 te Amsterdam; de huwelijksreis voert naar Brugge en Parijs. Het huwelijk zal kinderloos blijven. februari ‘Van een groote’, gedagtekend 11 Januari 1892, verschijnt in De Nieuwe Gids. april ‘Brugge (fragment)’ verschijnt in De Nieuwe Gids. oktober Na algehele voorpublicatie [sedert april 1890] in De Nieuwe Gids, verschijnt Gekken in boekvorm. 9 november Is aanwezig bij enkele voordrachten door Paul Verlaine te Amsterdam en bericht daarover uitvoerig in een brief aan Lodewijk van Deyssel, gedateerd 29 november 1892 [openbaar gemaakt in Maatstaf, ie jrg., nr. 5, augustus 1953]. december Publiceert het gedicht ‘Middel-eeuw’ in De Nieuwe Gids. Tweede voetreis, zonder zijn echtgenote, door Noord-Brabant.
71 Uittreksel uit het ‘Huwelijks-Register der Stad Amsterdam’
| |
[pagina 22]
| |
72 Titelblad van Gekken.
73 Paul Verlaine. Foto Willem Witsen.
74 Aan Lodewijk van Deyssel gerichte uitnodiging tot bijwoning van een lezing door Paul Verlaine.
Johan had zijn tasch met teekengerij over zijn schouder gehangen, zijn stoeltje tusschen de riemen geschoven en zoo ging hij door de poortgang uit van het Hôtel Central waar hij logeerde. Ik schrijf je [...] onder den indruk der lektuur van Gekken, dat ik aan éen stuk gelezen heb. Mooi. De titel begrijp ik echter nog niet. God god, wat een kleuren zijn er van den Zuider grond in jouw hersen hemel opgewasemd, die je nu in het Noorden uitregent! Gekken. O je hebt gelijk, ik heb zooveel moois in mijn bol zitten. In Tanger is een godsdienstige secte, die heiligen zijn, Santo's. De Europees noemden ze: locos, gekken. Daarvan heb ik woedend mooie visioenen gekregen, en die hebben me nu eindelijk te pakken.
75 Blad 5 en 6 van Van Looys brief, van 28 november 1892, aan Lodewijk van Deyssel.
| |
[pagina 23]
| |
76 Van Looys vertaling van Alfred de Musset, La nuit de mai.
Een oud-wit huis, waar een goud-geel perk dubbele Afrikanen voor te bloeien lag, gelijk een kleedje voor een ledikant. Het stond er met zijn voorpui naar den straatweg en was er van versloten door een kloosterige heg. [...] Een fabelige pereboom beschaduwde het zijlings. Van Looy is hier in de buurt komen wonen, in Soest, 40 minuten loopen van hier. Bij de Van Looy's kwam ik graag [...] Vooral 's avonds waren de kamers mooi, van een volle doorzongen kleur van gloed, rustig en harmonisch. En er waren altijd bloemen, maar nooit veel. Ieder ding kwam tot zijn recht.
77 Huize ‘Zomerzorg’, Lange Eind nr. 113A te Soest.
78 Interieurfoto van het huis te Soest.
1893, april Publiceert ‘Feesten’, i [later genoemd: De bruiloft], in De Nieuwe Gids. augustus Draagt aan De Nieuwe Gids een vijftal ‘Sonnetten’ bij, waaronder ‘Na het lezen van Zola’ [zie afbeelding nr. 35]. december Verblijft [tot eind maart 1894] te Meerssen voor het herstel van zijn gezondheid. Voltooit op 19 december, onder de titel ‘Een tuimel’, een honderddrieëndertig regels tellend gedicht, geschreven in terzinen. 1894, februari Het echtpaar Van Looy vestigt zich Lange Eind nr. 113A te Soest [zowel pand als straat bestaan niet meer; op deze plaats ligt nu de Van Weedestraat]. mei Onder de titel ‘Een gezicht’ verschijnt het gedicht ‘Een tuimel’ in De Nieuwe Gids, onmiddellijk voorafgegaan door ‘Feesten’, ii, [Het vuurwerk], een bijdrage die P.L. Tideman, sinds mei redacteur van De Nieuwe Gids, zich wederrechtelijk had toegeëigend. Tideman voorziet ook ‘Een gezicht’ van een naschrift, gedateerd 29 April 1894, waarin ironisch werd vastgesteld dat Van Looys gedicht ‘misschien de eerlijkste uiting is van de gedachten die meer menschen koesteren omtrent de verhouding tusschen twee menschen in dit land, Willem Kloos en mij, in verband met de wijziging in richting, van West naar Oost, van Noord naar Zuid, die de Nieuwe Gids in Oktober '93 onderging. In dit vers [...] zal dan met: Een God gelijk, in kalme majesteit, Willem Kloos, de dichter en prozaschrijver en mensch zijn bedoeld en met het Beest: P. Tideman,’ waarna voor Van Looy werd verhoopt ‘dat de Tijd hem tot andere inzichten zal brengen’.
79 Jac. van Looy, De tuin, 1893. Particuliere verzameling.
| |
[pagina 24]
| |
september Draagt ‘Feesten’, ii [Het vuurwerk], bij aan de eerste aflevering van het door Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey geredigeerde Tweemaandelijksch Tijdschrift. 1895, januari Het Tweemaandelijksch Tijdschrift opent met ‘Feesten’, iii, [Hartjesdag]. februari Draagt aan de eerste aflevering van De Nieuwe Gids, Nieuwe Reeks, onder redactie van Willem Kloos en H.J. Boeken, het prozagedicht ‘Najaar’ bij. september Reist naar Londen waar hij onder meer op Leicester Square het Empire Theatre bezoekt.
80 Jac. van Looy, Boerderij in Noord-Brabant. Partic. verz.
81 Jac. van Looy, Zomerweelde. Stedelijk Museum, Amsterdam.
82 Eerste aflevering van de eerste jaargang van De Nieuwe Gids, Nieuwe Reeks.
83 Van Looys nooit herdrukte prozagedicht ‘Najaar’.
Hier zitten de kijkers of zaten ze er honderd jaar [...] Voor zooveel centen wordt de orgelman niet moe [...] telkens vervat hij den slinger met een uitgeruste hand. Hij laat de paren dansen, die elkaâr bij de schouders houden, want veel danst meid met meid. En hun voeten kennen de keien; hun gedaanten, verstompende in den schemer, die altijd tusschen lantarens is, schuiven, keeren, weêrwiegelen het heete leven van den wals.
84 Jac. van Looy, Hartjesdag (Dans), ca. 1893. Particuliere verzameling.
| |
[pagina 25]
| |
85 Piet Tideman (1871-1943), die het leven van Willem Kloos binnenkwam op 23 februari 1892. Foto Willem Witsen.
86 Portret van Jac. van Looy, getekend door Jan Veth voor het weekblad De Kroniek van 21 juni 1896.
87 Eerste aflevering van het Tweemaandelijksch Tijdschrift, met vemoeming van Jac. van Looy onder de medewerkers.
88 Een van de voorstudies van het Empire Theatre London, 1895. Stichting Jacobus van Looy.
Vraag vooral Kobus. Als hij niets geven wil, laat hij dan in elk geval beloven dat hij meewerkt. Wij moeten zijn naam hebben. Van Van Looy heb ik de formeele toezegging dat zijn Feesten alleen bij ons zullen verschijnen. Ik wist van morgen niet hoe ik 't had, toen ik de aflevering inkeek van 't Tw.T. en ik ben nog onder den indruk. Het was een fameuze verrassing. Ik kan niet recht gelooven dat het heusch dezelfde Kobus is, heelemaal alleen. Wat een oolijkert en wat een geniale vent. Het is een schitterende editie van Jean Paul. Het is van alles, een superbe Multatuli, een groote André Jolles, het is een mirakel en het is toch Kobus.' 1896, januari Het Tweemaandelijksch Tijdschrift opent met ‘Feesten’, iv, zijnde ongeveer de helft van het ‘Eerste boek’ van wat later De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus zou gaan heten. 21 juni In De Kroniek verschijnt Lodewijk van Deyssels opstel over Jac. van Looy, bij diens door Jan Veth getekend portret. 19 september Woont in Leiden de inaugurele oratie bij van de wijsgeer G.J.P.J. Bolland en bezoekt na afloop, samen met Albert Verwey, de schilder Floris Verster, een en ander binnen het kader van een voetreis samen met zijn vrouw, waarbij Dordrecht, Woerden en Kuilenburg worden aangedaan.
89 Handschrift van de ‘Inleiding’ tot ‘Feesten’, iv en daardoor tevens de Inleiding tot De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus.
| |
[pagina 26]
| |
1897, maart, april Publiceert in De Nieuwe Gids ‘Bladzijden van thuis en van op-reis’, ii en iii, [waarvan ii opgenomen in Proza, derde vermeerderde druk, 1904, als ‘Londen’]. mei Bespreekt in De Nieuwe Gids ‘Jacques Perk versierd door T. Nieuwenhuis’. december Verblijft (tot in januari 1898) met zijn vrouw in Parijs. 1898, januari Maakt in De Nieuwe Gids, voorafgegaan door een sonnet ‘Aan mijn leermeesteres’, een begin met de publicatie van zijn vertaling van Shakespeare's Macbeth. augustus Opent De Nieuwe Gids met ‘Bladzijden van thuis en van op-reis’, i, [opgenomen in Proza, derde vermeerderde druk, 1904, als ‘Een wandeling’]. september-december Draagt maandelijks [behalve in oktober] sonnetten bij aan De Nieuwe Gids. 1899, maart ‘Feesten’, iv, [Moeders verjaring], verschijnt in het Tweemaandelijksch Tijdschrift. juni Beschrijft in De Nieuwe Gids, in ‘Een verbeeldings-praatje met een verbeelding’, hoe hij tijdens het werken aan zijn Macbeth-vertaling ‘het drama in mijn hoofd zag vertoonen’. Van Looy is een man die niet door waagzieken geest of veelheid van avontuur, maar alleen door de eigenheid van zijn wezen, zich een leven geschapen heeft met zijn hoogten en laagten, zijn donkers en afgronden, een leven rijk aan gebeuren, maar innerlijk, en verborgen onder het burgermansbestaan, alleen geuit in verbeeldingen. Lees zijn boek Gekken eens: zie zijn schepping van den mensch Vogel daar: wat bezielde hem toch om dat te schrijven? Iets heel eenvoudigs: de erkentenis dat het groote Leven tegelijk heerlijk en rampzalig is. Ziet ge de heerlijkheid, wees dan zeker dat de rampzaligheid haar keerzij is. Albert Verwey in het Tweemaandelijksch Tijdschrift, mei 1901, 457-458. De lijn in Van Looys produktie schijnt mij te gaan óp met den Proza-bundel, eenigszins néder met Gekken en weêr op met de Feesten. Maar in de Gekken is de zon zoo mooi! De zuider zon, die reeds zoo wolkte en poeyerde door de ‘Stierengevechten’, - hoe heeft hij haar in de heerlijkheid van haar lichtval neder doen zijgen over de donkere krochten van het bonte Tanger. Hoe staat haar heete goud, al het leven verguldend, over markten en wallen [...] Van Looy heeft de zon in Tanger gezien.’ L. van Deyssel in De Kroniek, 21 juni 1896. Wat zijn de Feesten van Van Looy prachtig mooi. Ik lees ze nu met Mien Schuylenburg. Gisteren zaten we op een heel stil plekje in den Hout, we hebben ons verkneuterd van pret, die heerlijke humor.
90 Portret van L. van Deyssel door Jan Veth, 1893.
91 Aantekeningen door L. van Deyssel, gemaakt bij de herlezing van Proza en Gekken, met het oog op de voorbereiding van zijn voor De Kroniek bestemd opstel over Jac. van Looy.
92 Jac. van Looy, Zelfportret in blauwe schilderskiel, 1896 Stichting Jacobus van Looy.
| |
[pagina 27]
| |
93 De in 1897 verschenen tweede druk van Jacques Perk, Gedichten ‘vercierd door T. Nieuwenhuis’ (1866-1951).
94 Catalogus van Van Looys eerste, en tevens laatste overzichtstentoonstelling.
Langzamerhand is hij er toe gekomen geen werk meer ten toon te stellen; critiek was hem te pijnlijk, hij hield liever zijn werk voor zich. Ik vond, dat hij daarin ongelijk had. Wanneer de artiest weet, dat hij met de geheele overgave van zichzelf heeft gezwoegd, moet hij, zich om niets bekommerend, zijn werk in de openbaarheid brengen. Dit is het juiste standpunt, maar Kobus heeft dit alleen ten opzichte van zijn literaire werk ingenomen.
95 Advertentie in het weekblad De Amsterdammer van 28 april 1901.
Drie kuilen graven ze morgen, stom;
Drie krijschende gieren kringlen er om.
Daar in gaan drie knapen, van glorie zot,
Geschoten in 't hart door mijn gouden schot.
Van Looy, Een boeren-ballade [fragment]. 1900, januari ‘Feesten’, vi, [De maaier], verschijnt in het Tweemaandelijksch Tijdschrift. 1901, januari ‘Feesten’, vii, [De regenboog] verschijnt in het Tweemaandelijksch Tijdschrift. februari-maart Eerste grote overzichtstentoonstelling [34 schilderijen, 15 tekeningen, 42 studies en krabbels] in ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam. Naar aanleiding van de besprekingen van deze tentoonstelling besluit Van Looy nooit meer te exposeren. 28 april Publiceert in het weekblad De Amsterdammer ‘Een Boeren-ballade’, ‘naar het Duitsch van R. Presber’. mei Albert Verwey schrijft in het Tweemaandelijksch Tijdschrift over ‘Jac. van Looy: schilder-schrijver.’ september-oktober Draagt aan De Nieuwe Gids en aan De Kroniek gedichten bij. november In het Tweemaandelijksch Tijdschrift verschijnt ‘Feesten’, viii, het ‘Vervolg der Wonderlijke Avonturen van Zebedeus’. Het echtpaar Van Looy-van Gelder vertrekt via Frankrijk voor een reis naar Spanje, Marokko en Tanger.
96 Prentbriefkaart van het echtpaar Van Looy aan Albert Verwey, op 29 januari 1902 verzonden vanuit Tanger. ‘Dat hooge huis met open gaanderij is het hotel waarmee Gekken begint, het staat nu Iceg en is in verval’, aldus Titia van Looy in het onderschrift.
| |
[pagina 28]
| |
1902, mei Verblijf te Fez; 21 mei Einde van het verblijf in Marokko. Via Spanje (Cordoba en Madrid) in juni terug in Soest. september ‘Feesten’, viii, wederom een ‘Vervolg der Wonderlijke Avonturen van Zebedeus’, verschijnt in De xxe Eeuw. Eduard Verkade neemt voordrachtlessen bij Titia van Looy, de schoonzuster van zijn broer Ericus. Met Verkade studeert Titia scènes uit Macbeth in, daarbij gebruikmakend van de vertaling van haar man. 1903, januari De bundel Feesten wordt door L. van Deyssel uitvoerig besproken in De xxe Eeuw. augustus Draagt een zestal ‘Sonnetten’ bij aan De xxe Eeuw; 26 december Publiceert in De Kroniek het ‘Sonnet’ met de beginregel ‘Gebeurd verhaal, verhaal van jaren hèr’.
97 Het zogeheten Zocco in Tanger, getekend door Jac. van Looy. Particuliere collectie.
98 Groet uit Tanger van 22 april 1902.
99 Blad i van een brief uit Tanger aan Karel en Cateau Alberdingk Thijm-Horyaans te Baarn.
| |
[pagina 29]
| |
100 Jac. van Looy, tekening te Tanger uit maart 1902.
101 Door Van Looy gemaakte notities en illustraties over het weerzien van, onder meer, Granada, eind mei/begin juni 1902.
102 Blad i van het handschrift van L. van Deyssels bespreking van Feesten.
103 De xxe Eeuw, september 1902.
104 Feesten, verschenen bij S.L. van Looy in 1903.
En het was op een lichten morgen dat het geluid zijner voeten weder ritselde over de aarde, hij daar schreed met zijn hoofd in het ijle. Achter hem lagen nog, brokkelig gewolkte, zijne jongste bezoekingen en sombere ervaringen, verfrommeld gelijk de afgeworpen huid van een verveld hebbende rups... Van Looy is áltijd ‘goed’, dan weêr rijker, dan weêr minder rijk, maar nooit valsch, nooit er naast, nooit ledig. | |
[pagina 30]
| |
1904, 18 oktober Eerste voordracht van Macbeth, in de vertaling van Van Looy, door Eduard Verkade in de Kleine Zaal van het Amsterdams Concertgebouw; 22 oktober In het Algemeen Handelsblad bespreekt L. van Deyssel Verkade's optreden [opgenomen in de Tiende bundel Verzamelde Opstellen (Amsterdam, 1907) als ‘Macbeth, gespeeld door Eduard Verkade’]. 13 november Schrijft in het weekblad De Amsterdammer ‘Naar aanleiding van L. van Deyssel's lezing in Amsterdam [in de Kleine Zaal van het Concertgebouw op 8 november] met de bedoeling aldus ook propaganda te maken voor diens tweede optreden op 23 december: ‘Lodewijk van Deyssel, de prozaïst en kunstrechter, vóorman der Nieuwe Gids-beweging, in 't Amsterdamsch muziek-gebouw, zèlf, het beroemde ‘ik houd van het proza’ te hooren lezen, is als een gebeurtenis voor Hollands letteren en taal te zien.’ De rechter-greep om het houten handvat aan de ‘korte dol’ waar de kracht is en de stuur, en die van de linker om den knoest met de stang van ijzer, aan de ‘lange dol’ waar de vlucht van komt en de zwier, wijdbeens aan 't staan, wrong hij zijn romp, vèr-reikend naar rechts en schaduw, zoodat zijn nek-haar zich gelijk richtte met de straffe spits van den stok. Ik heb mijn vertaling van ‘Macbeth’ voltooid. Misschien boezemt dit je weinig belang in, mij natuurlijk zeer veel. Behalve dat ik er weer eenigszins? rijker door geworden ben, is het altijd een groot plezier als er wat gedaan is. Van Looy geeft in zijn Macbeth-vertaling de beschrijving der decoratie, die hij voor dit tooneelspel zoû wenschen. Zoo als de Macbeth-voorstelling, door dat een en dezelfde persoon beurtelings de verschillende rollen speelde, hier teruggebracht was tot iets dat het midden hield tusschen eene tooneel-voorstelling en een voordracht, - zoo waren de door Van Looy bedoelde decoratiën samengetrokken tot een tooneel-voorkomen, dat de doordringende werking, die Van Looy van het decor verwachtte, natuurlijk miste; maar dat toch, ten eerste een gedistingeerd en aangenaam zaal-toilet was, en, ten tweede, een, voor de geheele voordracht geldende, meêdoende kracht had.
105 Detail van een ‘Maaier’. Stichting Jacobus van Looy.
106 Jac. van Looy en zijn ‘Maaier’, ca. 1905. Stichting Jacobus van Looy.
107 Een van de ‘Maaier’-studies. Stichting Jacobus van Looy.
108 Eduard Verkade (1878-1961) als Macbeth. Het costuum is ontworpen door Cato Neeb; het ‘symbolische’ decor door Eduard Verkade in Van Looy's kleuren: rode dolken op een blauw doek.
| |
[pagina 31]
| |
109 Jac. van Looy, Ode aan Rembrandt. Tijdzang, verschenen in 1906.
110 Drie strofen uit de Ode aan Rembrandt.
111 Rembrandts standbeeld, door Louis Royer, op het Rembrandtsplein te Amsterdam.
In vele gevallen maakt pas de man den naam. Denk eens aan Rembrandt, een gewone voornaam, nog in onze Zaanstreek in zwang, gloeit zij niet in onze verbeelding gelijk gebrand glas? 1905, januari Publiceert in De xxe Eeuw ‘Zomerochtend’ [postuum opgenomen in Een feestdroom, 1982]. februari Is betrokken bij de oprichting van de Vereeniging van letterkundigen. Wordt vice-voorzitter en commissaris van het Ondersteuningsfonds van deze vereniging [dit laatste tot zijn dood]. maart ‘Zomeravond’ verschijnt in het zojuist door Albert Verwey opgerichte tijdschrift De Beweging [postuum opgenomen in Een feestdroom, 1982]. 24 juni In het weekblad De Kroniek publiceert P.L. Tak, onder de titel ‘Finis’, een open brief aan Jan Veth waarin wordt gesteld: ‘De tachtigers waren wel allereerst zij die vooral het literaire huis zuiverden. En dan kwamen zij met een mooien nà-bloei van diverse kleur en diepte maar die toch een lente bleek’; 1 juli In De Kroniek reageert Van Looy op deze zinsnede met een ‘Ondoordacht- en verzorgd klinkdicht aan P.L. Tak naar aanleiding van zijn “Finis”.’ 1906, januari Begin van de publicatie van Reizen, verspreid over zes afleveringen van Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. juli Opent De xxe Eeuw met ‘Voor Rembrandt's standbeeld’, voorzien van de aantekening: ‘Dit lied zal gezongen worden door het koor van den door de Maatschappij Arti et Amicitiae samen te stellen optocht, welke in den avond van Zondag 15 Juli, eer aan Rembrandt zal bewijzen bij zijn beeld op het Rembrandtplein’. De muziek voor dit lied werd geschreven door Bernard Zweers. augustus Opent De xxe Eeuw met de ‘Ode aan Rembrandt / Tijdzang’, bij gelegenheid van de Rembrandtherdenking op 16 juli voorgedragen in de Stadsschouwburg te Amsterdam door Rika Hopper en Willem Royaards. september Bij S.L. van Looy te Amsterdam verschijnt E(duard) Gordon Craig, De kunst van het theater, in de vertaling van Donaert van Elden [pseudoniem van Herman Roelvink] en drievoudig ingeleid door Jan C. de Vos, Jac. van Looy en M.A.J. Bauer.
Wij, kunstenaars al te gader
In huldigende stoete
Wij buigen voor Uw voeten,
Rembrandt, ons aller vader.
Slotstrofe van ‘Voor Rembrandts standbeeld’. | |
[pagina 32]
| |
1907, januari Wordt, onder de titel ‘Bij Jacobus van Looy’, door M.J. Brusse geïnterviewd in De Boekzaal, Maandelijksch bibliografisch tijdschrift. Dit vraaggesprek verscheen kort na Van Looy's dood, in een enigszins aangepaste versie, in boekvorm met in de colophon de onjuiste mededeling dat de betreffende tekst eerder zou zijn verschenen in de rubriek ‘Onder de menschen’, in de Nieuwe Rotterdamsche Courant. 7 april Titia van Looy-van Gelder beëindigt in Antwerpen haar in 1906, te Amsterdam en Rotterdam, begonnen reeks van drie voordrachten van een fragment uit ‘Feesten’, vi, [De Regenboog] en van Arij Prins, ‘Sint Margaretha’ juni-augustus Publiceert in De xxe Eeuw ‘Fragmenten uit Shakespeare's Hamlet’, vertaald op verzoek van Eduard Verkade. 31 augustus Publiceert in De Kroniek het gedicht ‘In memoriam Tak’ [herdrukt in het speciale Tak-nummer van 19 october]. oktober Verlaat Soest en vestigt zich te Haarlem, Ripperdapark nr. 16. In het Noblethofje, Nieuwe Gracht nr. 2 betrekt hij een atelier. Ook neemt hij zitting in de jury voor de ‘Prix de Rome’. 10 december Eduard Verkade speelt, in de Kleine Zaal van het Amsterdams Concertgebouw, Hamlet in Van Looy's vertaling als solo-toneel. Naar aanleiding hiervan tekende Elisabeth Diepenbrock-de Jong van Beek en Donk in haar Dagboek aan: ‘Het verveelde ons eerst, maar gaandeweg kwamen wij er meer in en Verkade ook waarschijnlijk, hij zag er heel mooi uit en heeft een mooie stem, heel buigzaam ook en van grooten omvang [...] Looy werd ook even toegejuicht, wij hadden hem zoo graag op het podium gezien, maar hij boog in de zaal, overgelukkig, hij heeft zoo weinig voldoening in zijn leven.’
112 Foto van Jac. van Looy, door A. Boer. waarop A. Kristians zich baseerde voor zijn portrettekening van Van Looy.
113 Omslag van ‘De ware Jacob’, zaterdag 10 december 1904, met Van Looy's portret door A. Kristians (1883-1957).
114 De in 1930 verschenen uitgave in boekvorm.
115 E. Gordon Craig, De Kunst van het Theater, ingeleid door Jan C. de Vos, Jac. van Looy en M.A.J. Bauer.
116 Opdracht van E. Gordon Craig aan het echtpaar Van Looy-van Gelder.
117 Marie Joseph Brusse (1873-1941).
Brusse is een aardige vent en 't ging waarlijk vlot. Verbazend, hij teekende maar weinig aan, hoe hij zooveel zich te herinneren weet [...] Dat hij van mij houdt weet ik, en ik geloof dat hem dit hier een weinig in den weg is geweest [...] Hij heeft zoo iets van een zeeman. We zaten in het voorkamertje als in een schip... | |
[pagina 33]
| |
118 Titia en Jacobus van Looy te Antwerpen, 7 april 1907.
Ik ben weer in mijn Zebedeus, schreef éen avond (10 bladzijden druk).
119 Blad 1 van een brief van Titia van Looy-van Gelder aan Karel en Cateau Alberdingk Thijm-Horyaans, d.d. 17 maart 1907.
120 Pieter Lodewijk Tak (1848-1907), na diens dood getekend door Jan Veth, die zich daarbij baseerde op een fotografische opname van 1892, gemaakt voor het huis van Jan Veth te Bussum.
121 Het Ripperdapark te Haarlem.
122 ‘In memoriam Tak’, zoals afgedrukt in Gedichten door Jac. van Looy, 1884-1925.
| |
[pagina 34]
| |
1908 Publiceert in dit jaar weer poëzie in De xxe Eeuw en in De Nieuwe Gids. 7 september Première, in het Odeontheater, Singel nr. 460 te Amsterdam, van Hamlet in de vertaling van Van Looy, door ‘Die Haghespelers’ onder leiding van Eduard Verkade, die ook de titelrol vervulde, en met Enny Vrede als Ophelia. 4 oktober Titia van Looy-van Gelder leest in hetzelfde theater onder meer acht sonnetten van haar echtgenoot. 1909, januari Treedt toe tot de redactie van De Nieuwe Gids, die van nu af wordt gevormd door Dr. A. Aletrino, Dr. H.J. Boeken, Lodewijk van Deyssel, Mr. Frans Erens, Willem Kloos, Jac. van Looy en Frans Netscher. Zal tot zijn dood als redacteur aanblijven. Vervolgt dit jaar [behalve in juni en juli] in De Nieuwe Gids De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus. juli Bezoekt Londen. Werkt, ditmaal op verzoek van Ericus Verkade, aan de vertaling van Shakespeare's Romeo and Juliet. 29 november Titia van Looy-van Gelder leest in Antwerpen, naast fragmenten uit Lodewijk van Deyssel's Kind-leven [sedert de uitgave van juni 1983 getiteld: De Adriaantjes] voor de eerste maal fragmenten uit De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus.
123 Programmaboekje van ‘Die Haghespelers’ onder leiding van Eduard Verkade.
124 Enkele van de vele wijzigingen, door Van Looy aangebracht met het oog op de tweede, in 1912 te verschijnen druk.
125 Portret van Enny Vrede, die de rol van Ophelia vervulde, door Chris Lebeau, juni 1914.
126 Portret van Eduard Verkade, door Chris Lebeau, (1878-1945), 1914.
127 Uit het werk van Jac. van Looy. Bijeengebracht [en ingeleid] door G. Bolkestein, verschenen bij S.L. van Looy te Amsterdam in 1908.
128 Omslag van het programmaboekje.
129 Titelblad van de in 1907 verschenen eerste druk van de Hamlet-vertaling.
| |
[pagina 35]
| |
130 Twee van de acht sonnetten door Jac. van Looy, speciaal gedrukt voor de middag van 4 oktober 1908.
131 Het met ingang van januari 1909 geheel herziene omslag van De Nieuwe Gids.
132 Programma.
133 Uitnodiging voor een ‘Voordracht-Middag’ op zondag 4 oktober 1908.
Ja, ik ben mederedakteur geworden (titulair onder ons) al zal er wel eens misschien mijn stem zijn noodig. | |
[pagina 36]
| |
1910, maart-juni Vervolgt in De Nieuwe Gids het eerste deel van De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus, dat nog hetzelfde jaar in boekvorm verschijnen zal. juni-juli Fragmenten van Romeo en Julia verschijnen in De Tijdspiegel, maandblad onder redactie van Dr. J.H. Valckenier Kips. oktober Draagt het gedicht ‘Vogelenzang’ bij aan het Gedenkboek van De Nieuwe Gids; in De Beweging schrijft Albert Verwey uitvoerig en waarderend over De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus. november Publiceert het gedicht ‘Achter de baar van Adriaan van Oordt’ in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift. Omgang met nieuwgewonnen vrienden als: Emmanuel de Bom, Frans Mijnssen, P.H. van Moerkerken, Arij Prins, Herman Robbers en Stijn Streuvels. 1911, juni Publiceert in De Nieuwe Gids de ‘Brief van Theobald van Horen aan een vriend’, voorzien van de aantekening: ‘Dit proza in brief-vorm is het laatste gedeelte eener reeks opstellen, die indertijd in Elseviers Maandschrift een plaats vonden onder den titel “Reizen”. Gezamenlijk zullen zij in den nazomer, met een voorwoord, in boekvorm verschijnen.’ [Dat zal echter eerst gebeuren in 1913]. september In het gezelschap van Frans Mijnssen bezoekt het echtpaar Van Looy Dresden.
134 De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus, verschenen in augustus 1910.
135 Van Looy's vertaling van Romeo and Juliet, verschenen in 1910.
Hoe meer men zich verdiept in dit wonderlijke boek, hoe meer het ons duidelijk wordt, dat de Wonderlijke Avonturen, het wonderlijk verhaal zijn van een wonderlijke droomer. Men gevoelt zulks terstond bij den aanvang ervan. Wat doet hij? Hij neemt den held van een reis-verhaal zijner jeugd tot den held van zijn geschiedenis, en zijn punt van uitgang is juist daar, waar deze klaarblijkelijk verkeert in een staat van droomen. Je hebt gelijk: hoofdzakelijk heb ik Zebedeus geschreven om en voor mijzelf; het is geen ijdelheid wanneer ik zeg er zeker van te zijn dat de bedoelingen hier en daar, niet voor dovemansooren gezegd zijn geworden. Elk mensch heeft voor zijn kwade vapeurs een afvoerkanaal nodig. Konden wij allen maar Zebedeus schrijven! Ik lees op 't oogenblik Zebedeus, wat is dat een buitengewoon mooi boek, en hoe schitterend oorspronkelijk.
136 Sonnet bij gelegenheid van de begrafenis van Adriaan van Oordt, overleden te Bussum op 9 oktober 1910.
137 Adriaan van Oordt (1865-1910).
| |
[pagina 37]
| |
138 Emmanuel de Bom (1868-1953).
139 Frans Mijnssen (1872-1954).
140 P.H. van Moerkerken (1877-1951).
141 Arij Prins (1860-1922).
142 Herman Robbers (1868-1937). Foto A. Greiner, Amsterdam.
143 Stijn Streuvels (1871-1969).
| |
[pagina 38]
| |
144 Het echtpaar Van Looy in gezelschap van Frans Mijnssen te Dresden.
We gaan met Mijnssen [...] voor een groot deel, de gastheer, een dag of 10 naar Dresden [...] Waarachtig, het kon wel eens goed zijn voor mij de boog eens op een andere wijze te spannen, en nu wordt hij zoo zeer gespannen, dat wij ons aanvankelijk doel, een Rhijn-tocht, Keulen, voorbij mikken en de pijl, hum, onzer ontspannende spanning terecht komt in het kunstrijke Dresden. Wij hadden een heerlijk tijdje in Dresden en waren echt uit. [...] De Madonna van Rafaël, áller menschen verrukking, is ook mij als een apparitie verschenen.
145 Jac. van Looy's zelfportret, 't Dresdener petje. Nederlands Letterkundig Museum. Den Haag.
| |
[pagina 39]
| |
146 P.C. Boutens. geportretteerd door J.H. Toorop in 1905.
147 De Heilige Tocht, door Ary Prins, verschenen te Brugge in 1912.
148 Fragment uit de vertaling van Shakespeare's As you like it in De Nieuwe Gids van september 1913.
1912, februari Publiceert in De Nieuwe Gids naar aanleiding van de kritiek, uitgebracht op zijn Shakespeare-vertalingen, ‘Een praatje over “vertalen” met eenige vertaalde fragmenten’ [uit Goethe's Faust]. Dit ‘praatje’ werd, met weglating van de ‘vertaalde fragmenten’, postuum opgenomen in Een feestdroom, 1982. juli Bij Eduard Verbeke te Brugge verschijnt, in een oplage van tweeënzeventig exemplaren, Arij Prins, De heilige tocht, bezorgd door P.C. Boutens en opgedragen ‘Aan Jacobus en Titia van Looy’. 1 september Schrijft in het weekblad De Amsterdammer over ‘Het Futurisme’. 1913, september De Nieuwe Gids opent met de vertaling van het derde bedrijf van Shakespeare's As you like it. oktober Publiceert ook in het maandblad De Tijdspiegel een fragment uit deze vertaling. Betrekt aan de Kleine Houtweg nr. 57 [thans nr. 103] te Haarlem het huis met atelier dat hij zelf liet bouwen [later het museum Huis van Looy]. Je moet maar niet naar die lange kerel kijken op het omslag. ' t Is bijna gênant; misschien laat je er wel als wij doen een ander kaftje om maken. Zou het invloed Teirlinck zijn? In mijn geest is het niet, is het wel?
149 De tweede druk van de Hamlet-vertaling, verschenen in 1912.
150 Reizen, met een voorwoord en acht tekeningen van de schrijver. verschenen in 1913.
| |
[pagina 40]
| |
151 Van Looy's woning aan de Kleine Houtweg nr. 57 [later nr. 103].
In den Haarlemschen stijl, zoo als men die ziet aan de Hofjes, heeft Jacobus van Looy een huis laten bouwen, dat met zijn voorgevel, voorpleintje en straathek een toonbeeld van Hollandsche, Haarlemsche stemmigheid is. L. van Deyssel, Werk der laatste jaren, Amsterdam, 1923, 39.
152 Programma van de opvoering van Hamlet. in de vertaling van Jac. van Looy, uit december 1914.
153 Door Lodewijk van Deyssel bewaarde verhuiskaart.
154 Aanhef van De ar. Een berijmd verhaal, in 1920 te Arnhem gedrukt voor Palladium in een oplage van 300 exemplaren.
155 De vertaling van As you like it, verschenen in 1915.
| |
[pagina 41]
| |
156 Menu van het dîner waarmee enkele intimi van Van Looy diens zestigste verjaardag (13 september 1915) vierden.
157 Keerzijde van het menu met de handtekeningen van Arij Prins, Marguerite Mijnssen-Cochius, Herman Robbers, Nelly Prins-Goudkade, Jac. van Looy, Jet Robbers-Liernur, Frans Mijnssen en Titia van Looy-van Gelder.
158 Van Looy omstreeks 1913.
159 Handschrift van ‘Bij twee Duchesses d'Angoulême’.dat Van Looy zou bestemmen ‘Voor August Allebé’, voorzien van de aantekening: ‘In dit Sonnet [ii] is de herinnering verwerkt aan een Schilderij van den Meester in het Dordrechtsch Museum: in een achttiende-eeuwsch vertrek zit een oude heer in mijmering bij den haard, op de lambrizeering ligt een peer’.
1914 In De Nieuwe Gids vervolgt Van Looy zijn in 1910 verschenen boek De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus met Nieuwe Bijlagen. Daaronder vallen op, in februari: ‘De ar. Een berijmd verhaal’ en in augustus: ‘Het verhevene’ (Nieuwe Bijlagen, vii) waarmee in 1917 Jaapje zal openen. 1915, januari De Nieuwe Gids opent met ‘De sprinkhaan’ (Nieuwe bijlagen, ix), voorzien van de aantekening: ‘De opstellen waarin van Jaapje wordt verhaald, zullen, naar ik hoop, eenmaal afzonderlijk verzameld worden.’ Van Looy gaat voort [ook in 1916] die ‘opstellen’ te vervolgen, maar publiceert eveneens in De Nieuwe Gids Nieuwe Bijlagen van De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus. | |
[pagina 42]
| |
160 Jac. van Looy, getekend voor het weekblad De Amsterdammer, door Felicien Bobeldijk (1876-1964).
161 Begin van Van Looy's bijdrage aan De Gids, januari 1917.
162 Blad 102 uit het handschrift van Jaapje.
| |
[pagina 43]
| |
We zijn bezig aan de IVe druk van Jaapje! Jaapje hoog! Hij helpt zijn ouwe vader aan een eerlijk stukkie brood. Tot uit Chicago komen de bestellingen. Boekhandelaars bestellen tegenwoordig de heele serie van Looy. Uit Indië kwam onlangs een bestelling van zeventig Prozas. Vriend, verlaat het tooneel nog niet, tenzij om eens je krachten te versterken op ander gebied! Leer van je Kobus.
163 Niet eerder gepubliceerde tekst waarin Van Looy vertelt wat hem voor de geest stond bij het schrijven van Jaapje.
164 Jaapje, verschenen in 1917.
1917, januari Publiceert in De Gids ‘De dood van den wolf, naar Alfred de Vigny’ en vervolgt Jaapje in De Nieuwe Gids. februari In De Nieuwe Gids verschijnt ‘Jaapjes einde’, voorzien van de aantekening: ‘Het is mijn bedoeling de hiermee sluitende reeks verhalen uit het kinderleven, onder den titel “Jaapje” als boek te doen verschijnen.’ [In 1926 zal Jaapje reeds een zevende druk beleven]. maart De Nieuwe Gids opent met een Inleiding (Nieuwe Bijlagen, xxxv) tot het vervolg van De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus, onmiddellijk gevolgd door het lange gedicht ‘Het verhaal van den provinciaal’: over diens bezoek aan een bioscoop waar een reportage-film werd gedraaid van het Engelse front in het tweede jaar van de Eerste Wereldoorlog. 1918, maart In De Gids verschijnt de, ook voor Van Looy zelf, belangwekkende bespreking van Jaapje, door Jan Veth; in De Nieuwe Gids verschijnen, sedert januari, regelmatig Nieuwe Bijlagen bij De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus.
165 Begin van de bespreking, door Jan Veth, in De Gids van januari 1918.
| |
[pagina 44]
| |
[Kanonnen sjorden aan en stonden stom,
Als steigerende rossen in hun stalen toomen,
Onder het loof van boomen;]
Kolossaal,
Als één stuk zwart metaal;
Machines als nog nooit een industrie gebruikte,
Ze nergen stuikten,
Na goed te zijn gesmeerd.
Het leek wel of zij 't hadden uit hun hoofd geleerd...
Ik zag het projectiel erin gedreven,
‘Many happy returns’, met krijt er op geschreven,
En toen ze schoten zag ik dunne smook,
En schimmen loopen gaan die leken rook,
Voorzover, met de vingers in hun ooren...
Hoe vreemd het is daar niet iets van te hooren...
Dan kreeg de dikke loop vanzelf een schok
En gliste weêr terug alsof er een aan trok,
Zoo zoetjes-an,
Si doucement.
En toen verscheen een randje gras met draad behekt,
Een lucht er boven was met wolkjes bedekt,
Het leek een droomerige aquarel,
Van Mauve of Israëls...
Dat al die mooie dingen gaan zoo duur...
Er ijlden door het bord stralen en spetten vuur;
't Verbeeldde ‘de overkant’.
En duidelijk was er brand,
Ik kan niet alles melden zoo ik wou,
Het ging zoo gauw.
Ik heb ook mijnen uit elkaâr zien slaan,
Fonteinen modder, als een inkt-vulkaan,
Of bergen sintels werden opgeblazen
Van al de boeken, schriften waar wij over lazen;
En daarna was
Weêr alles grijs als asch.
De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus, Nieuwe Bijlagen, 154.
166 Fragment van het handschrift van het gedicht ‘Het verhaal van den provinciaal’.
167 Tekening waarmee Van Looy reageerde op het niet aflatend geweld tijdens de Eerste Wereldoorlog. Stichting Jacobus van Looy.
168 W.L. Penning Jr. in De Beweging van september 1918.
| |
[pagina 45]
| |
169 Reactie door Van Looy in De Beweging van november 1918.
170 De dichter W.L. Penning Jr. (1840-1924).
1919, januari-augustus Maakt in De Nieuwe Gids, na een ‘Inleiding’, een begin met de publicatie van de Nieuwste Bijlagen bij De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus, die maandelijks [behalve in mei] en ditmaal zonder titels worden vervolgd. mei Haalt in De Nieuwe Gids herinneringen op ‘Bij de zestigste verjaring van Willem Kloos’, postuum opgenomen in Een feestdroom, 1982. december Vervolgt de Nieuwste Bijlagen met ‘Brigitta’.
171 Portret van Willem Kloos, bij gelegenheid van diens zestigste verjaardag op 6 mei 1919. Foto H.C. den Drijver, Den Haag.
172 Nieuwsjaardag, verschenen als ‘Feesten’, VIII, in De xxe Eeuw, mei en juni 1904, werd ‘voleindigd en herzien in 1916’. Onder de titel ‘Nieuwjaar’ werd deze prozaschets opgenomen in de derde uitgebreide druk van Feesten, 1920.
Bij andere menschen en artiesten plegen de ‘fijnere puntjes’ [...] bij het rijpen der jaren, er wel eens af te gaan, maar bij Jac. van Looy daarentegen komen zij, zou men zeggen, hoe langer hoe beter uit. Een mijner vrienden van de schildersklasse kende persoonlijk den schrijver der ‘voorrede’ bij Perk's gedichten, wiens opvallende verschijning ik meer dan eens op straat gezien had, hij vertelde hem van mij en als gevolg trokken wij samen naar diens woning. Het was een kamer met twee kanten raam, boven in een enkelstaand huis, 't hoekhuis eener straat die er nog niet was en oprijzend zoo uit een gele zandwoestenij, de terreinen der nieuwe buurten die achter de Stadhouderskade zijn, waar nog de Akademie is van Beeldende Kunsten. Daar, drie hoog, naar ik meen, zag ik Kloos voor de eerste maal dichtbij en zijn dichteroogen schijnen als in glazen schrijn. | |
[pagina 46]
| |
1920, januari-mei Vervolgt maandelijks in De Nieuwe Gids de Nieuwste Bijlagen bij De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus. oktober Vervolgt in De Nieuwe Gids de Nieuwste Bijlagen met ‘Dries’. december Publiceert in De Nieuwe Gids het Gedicht ‘Zee’, met de aanhef: O, 't leven van de zee, waarbij ik was gezeten, Dat aanzwol uit een ruimt' waaronder bergen staan, En tot mijn voeten kwam met dreun en kolking slaan, En in een zwalp uitzwom van ruiseling verreten. 1921, februari-mei Publiceert in De Nieuwe Gids de laatste Nieuwste Bijlagen, gevolgd door de ‘Epiloog’, waarmee het derde en laatste deel van De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus voltooid is. juni In De Nieuwe Gids verschijnen enkele ‘Kleine gedachtenissen’ [Aan Alphons Diepenbrock], gedagtekend 7 Mei 1921, postuum opgenomen in Een Feestdroom, 1982.
173 Affiche, ontworpen door H.Th. Wijdeveld (1885-1987).
174 Shakespeare's Hamlet prins van Denemarken en Macbeth, beide geïllustreerd door Rie Cramer en verschenen te Utrecht in 1922.
175 Shakespeare's Hamlet prins van Denemarken en Macbeth, beide geïllustreerd door Rie Cramer en verschenen te Utrecht in 1922.
176 Illustraties door Rie Cramer in respect, Macbeth en Hamlet.
177 Illustraties door Rie Cramer in respect, Macbeth en Hamlet.
178 De classicus en componist Alphons Diepenbrock (1862-1921). getekend door Jac. van Looy. Partic.verz.
Eens kwam ik hem tegen, jonkheerlijk als hij was, in de Utrechtsche straat en hij liep wat met mij op of ik met hem. En plotseling, met die stem eens dichters die de woorden zoo lief heeft, zei hij: ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid, hoe vind je dat?’ Wij wandelden en gingen om met Mei, het toen nog onbekende gedicht van zijn vriend en studie-genoot, Herman Gorter en als gevolg er van kwam Gorter in mijn werkplaats het mij voorlezen, drie avonden lang. | |
[pagina 47]
| |
179 H. Marsman (1899-1940).
180 Brief van H. Marsman aan Jac. van Looy, 21 mei 1921.
181 Brief van H. Marsman aan Jac. van Looy, 21 mei 1921.
Het briefje dat de jonge Marsman me onverwacht zond was natuurlijk zeer aangenaam voor mij [...] Ik schreef hem dat ik met geen andere vrienden bijna geregeld omging dan met jou, Prins en Mijnssen en dat ik daar natuurlijk zelf niet over kon beginnen; wie zou dat wel kunnen, denk ik, in deze benarde tijd. | |
[pagina 48]
| |
182 Blad i van het prospectus van de eerste volledige, driedelige uitgave van De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus, verschenen in 1925.
183 De Wonderlijke Avonturen
184 De Wonderlijke Avonturen
185 De Wonderlijke Avonturen
186 De Wonderlijke Avonturen
187 Een der houtsneden door J.B. Heukelom (1875-1965).
188 Jaap, verschenen in 1923.
Het is mij onmogelijk dit boek [De Wonderlijke Avonturen van Zebedeus] te zien als een aanval, of zelfs maar als een fel verzet. Het is het lijdelijk verweer van den vervreemden mensch tegen anderen, tegen de dingen, die hij niet in zichzelven begrijpt, tegen den achterkant der wereld. De ‘Zebedeus’ is Van Looys onbegrepen hoofdwerk, een warreling van associaties, een vrije vlucht van zijn verbeelding. Het is het eerste ‘andere proza’ in Nederland, een volstrekt experimentele roman waarin de taal en het verhaal onderworpen zijn aan Van Looys meest levendige fantasie. | |
[pagina 49]
| |
189 Jac. van Looy, Portret van Kobus Scheffer, op veertienjarige leeftijd. Deze weesjongen, die als loodgietersknechtje een karweitje bij Van Looy kwam opknappen, werd min of meer door het kinderloze echtpaar geadopteerd. Samen met een andere protégé, Evert Jansen, zal hij - ook nog na de dood van het echtpaar - hlijven waken over het Huis van Looy.
190 Zelfportret uit 1927. Rijksdienst Beeldende Kunst, 's-Gravenhage.
191 Jakob, postuum verschenen in 1930 bij A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij te Leiden.
Jaapje verbeeldde het kindertrekje, Jaap meer de jongensgang, Jacob wil reeds mannelijker stappen over de wereld en zoo werd het dan met meer sprongen. Zoo is er wel nog een en ander te wachten misschien.
192 ‘Zij aan zij, elf delen van Vondels werken, waarbij ik het deel nog altijd blijf missen wat ik uitleende eens.’
Vondel, nu ja, maar wie ten onzent, slaat nog het werk eens op van Jeremias de Decker, de vriend van Rembrandt; wie Luyken of Breeroo? Wanneer ik er mij 's avonds soms in verdiep, kan mijn hoofd ineens goud van binnen worden, letterlijk goud. 1922, januari Publiceert in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift het gedicht ‘Bij een denkbeeldige roos’. 30 maart Overlijden te Bussum van zijn uitgever en neef Simon Leonardus van Looy. Schrijft daarover, in een brief aan Herman Robbers van 5 april 1922: ‘Simon's overlijden was een groote droefheid voor mij en zal dat nog wat blijven. Hij was zoo een groot deel van mijn leven mijn geestelijk metgezel [...] Simon heeft nog geweten dat ik Jaapje bezig was te vervolgen. “Dat is aardig”, heeft hij gezegd.’ mei-december Publiceert in De Nieuwe Gids maandelijks een hoofdstuk uit Jaap. 1923, januari-oktober Vervolgt in De Nieuwe Gids maandelijks Jaap. Binnen ditzelfde jaar verschijnt Jaap in boekvorm en beleeft drie drukken. Onder het schrijven van dit boek hebben de daardoor losgewoelde emoties Van Looy sterk parten gespeeld. juni Draagt aan Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift een vijftal gedichten bij. 1925, oktober In De Nieuwe Gids verschijnt de prozaschets ‘De muur’. 1926, januari Van nu af [tot en met augustus 1927] verschijnen in De Nieuwe Gids en in Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift de prozaschetsen die, samen met ‘De muur’, zullen worden opgenomen in de bundel Nieuw proza, 1929. 1927 Schrijft aan een tekst, die postuum gepubliceerd zal worden in Een feestdroom (1982) en die aanheft: ‘Ik wilde graag, dames en heren, getrouwe lezers en lezeressen van De Nieuwe Gids, gevolg gaan geven aan een voornemen, wat ik reeds lang met mij om droeg en nu voor mijn eigen ontspanning verwezenlijken ga. Ik wilde U gaarne iets van mijn schrijftafel vertellen en vraag daartoe verlof om als het ware met de deur in huis te mogen vallen.’ september Maakt in De Nieuwe Gids een begin met de publicatie van Jakob. Tussen april 1928 en september 1929 verschijnt dit boek in acht vervolgen. | |
[pagina 50]
| |
193 Brief aan Frans Erens, bij gelegenheid van diens zeventigste verjaardag op 23 juli 1927.
194 Voor Willem Kloos bestemd gedicht. In de rechter bovenhoek, in het handschrift van Hélène Swarth: Proef zenden aan Den Heer J. van Looy, 103 Kleine Houtweg Haarlem.
195 Nieuw Proza en Op reis, verschenen in 1929 bij W.A. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij te Leiden.
196 Nieuw Proza en Op reis, verschenen in 1929 bij W.A. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij te Leiden.
197 Gedichten, 1884-1925, postuum verschenen in 1932, bij A.W. Sijthoff's Uitgeversmaatschappij te Leiden.
Het boekje ‘Op Reis’ is verschenen en ziet er werkelijk waardig uit, zoo zelfs dat ik in het ex. voor onze neef en nicht in Amerika, die hun koopren bruiloft vieren en dat daartoe nog in perkament werd gebonden, mijn handteekening niet waagde te zetten.
198 Rouwcirculaire.
| |
[pagina 51]
| |
199 Tekst van de niet door Van Deyssel uitgesproken rede, zoals die werd openbaar gemaakt in het Algemeen Handelsblad van 1 maart 1930.
200 Herman Robbers spreekt aan het graf van Jacobus van Looy, nu Lodewijk van Deyssel zich niet in staat voelde zijn rede uit te spreken. Achter Robbers, met hoge hoed, Lodewijk van Deyssel. Geheel rechts, met hoge hoed en wandelstok, Albert Verwey.
201 Gedicht van Willem Kloos waarmee De Nieuwe Gids van april 1930 opende.
1929, 21 september Opgenomen in het St. Elisabeth's of Groote Gasthuis te Haarlem voor een operatieve ingreep. oktober Zijn laatste publicatie in De Nieuwe Gids betreft een zeven strofen tellend gedicht ‘Voor de Nederlandsche dichteres Hélène Swarth, bij haar zeventigsten verjaardag met erkenning en hulde’, overigens gedagtekend 1900. 1930, 24 februari Overleden in het St. Elisabeth's of Groote Gasthuis te Haarlem. 28 februari Wordt begraven op de Algemeene Begraafplaats aan de Kleverlaan te Haarlem. Bij het graf spreekt Herman Robbers namens de vrienden, in tegenwoordigheid van de auteurs D.A.M. Binnendijk, H.J. Boeken, Emmanuel de Bom, Frans Coenen, Charles M. van Deventer, Lodewijk van Deyssel, Roel Houwink, Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe, Frans Mijnssen, P.H. van Moerkerken en Albert Verwey, en van de beeldende kunstenaars J. Bronner, R.N. Roland Holst, S.H. de Roos, E.R.D. Schaap, W.B. Tholen en Cornelis Veth.
202 Blad 2 van een bijdrage door D.A.M. Binnendijk aan De Vrije Bladen van maart 1930.
| |
[pagina 52]
| |
203 Pagina 4 en 5 uit de vijftien pagina's tellende catalogus van ‘Schilderijen en teekenwerk’ van Jacobus van Looy in het ‘Huis van Looy’ te Haarlem.
204 De trouwe suppoosten en, na Titia's overlijden, de voorbeeldige huisbewaarders van het museum Huis van Looy: v.l.n.r. Evert Jansen en Kobus Scheffer. Op deze foto flankeren zij het portret van Kobus Scheffer; zie afb. 189.
205 Titelblad van het tweede deeltje Tot het lezen in Jacobus van Looy, door zijn vrouw, verschenen in 1938.
206 Titia van Looy-van Gelder in haar ouderdom.
207 Veilingcatalogus uit januari 1949. In totaal bracht deze veiling ƒ 27.243,- op.
| |
[pagina 53]
| |
208 Blad 1 en 2 van het handschrift, begonnen op 10 februari en voltooid op 12 februari 1946, van Lodewijk van Deyssel, Bezoek aan het Huis van Looy, voor de eerste maal verschenen in Elseviers Weekblad, 30 maart 1946.
209 Blad 1 en 2 van het handschrift, begonnen op 10 februari en voltooid op 12 februari 1946, van Lodewijk van Deyssel, Bezoek aan het Huis van Looy, voor de eerste maal verschenen in Elseviers Weekblad, 30 maart 1946.
| |
[pagina 54]
| |
210 Bloemlezing uit de briefwisseling met August Allebé gedurende zijn Prix de Rome-reis 1885-1887, verzorgd door F.P. Huygens en verschenen in 1975 bij Meulenhoff te Amsterdam. Het ‘Zelfportret’ op de omslag is in het bezit van het Frans Halsmuseum te Haarlem.
211 Een keuze uit ongebundeld en ongepubliceerd werk, samengesteld en van aantekeningen voorzien door Peter J.A. Winkels en Chris Will, verschenen in 1982 bij Nijgh & Van Ditmar te 's-Gravenhage.
212 Bulkboek, Jrg. 8, nr. 91, een uitgave van Patty en Theo Knippenberg: Fragmenten uit Jaapje, Jaap en Jakob, uitgezocht en ingeleid door Godfried Bomans.
213 Jaapje. Negentiende druk als Salamander, Em. Querido's Uitgeverij B.V., 1981. Omslag: Sorella.
214 Jaap. Vierde druk als Salamander, 1983. Omslag: Juke Hudig.
215 Jakob. Tweede druk als Salamander, 1983. Omslag: Jakob Kuijper.
216 Mieke van der Wal, Jacobus van Looy, Haarlem 1982.
217 Een Epos in 1st. Samengesteld en toegelicht door Chris Will en Peter J.A. Winkels, Uitgeverij Vriendenlust, Nijmegen, 1985.
218 De door Pieter d'Hondt vervaardigde penning, behorend bij de in 1985 voor de eerste maal - en toen aan Armando - uitgereikte Jacobus van Looy-prijs.
|
|