Vooraf
‘Jacobus van Looy is altijd geweest een tot in zijn diepste Ingrond zuiver, ja in alles onkreukbaar maar daarom ook juist onbewust-behoedzaam, dus eer teruggetrokken lijken willend dan langdurig en bijzonder véél met en over anderen pratend mens’, zo omschreef Willem Kloos de schilder / schrijver in Zelfportret (Amsterdam, 1986).
De jeugd van de Haarlemmer Jacobus van Looy voltrok zich onder moeilijke omstandigheden. Zijn vader was een door ziekte verarmde aannemer Spoedig verliest Van Looy kort achter elkaar zijn ouders. Als vijfjarige wordt hij opgenomen in een weeshuis. In de negentiende eeuw gold dat als een straf van God. Weeskinderen behoorden tot de onderlaag van de maatschappij. Jacobus van Looy heeft dat stigma zijn leven lang meegedragen. Als kind al stelde hij zich wonderlijke werelden voor, verzon hij pracht en praal om de deprimerende alledaagsheid van het gesticht te ontvluchten. De realiteit was dat hij na de lagere school uit moest gaan werken; eerst als leerling-letterzetter, later als aankomend huisen rijtuigschilder. Het duurde lang eer zijn artistieke aanleg ook de Regenten van het weeshuis overtuigde. Op de relatief hoge leeftijd van bijna tweeëntwintig jaar mocht hij naar de Amsterdamse Academie om zich te bekwamen als schilder. Van Looy ontwikkelde zich daar als beeldend kunstenaar, maar kwam er ook in aanraking met de literatuur. Hij verkeerde in de kring der Tachtigers, waaruit in 1885 het tweemaandelijks tijdschrift De Nieuwe Gids voortkwam. Van Looy was op dat moment in Italië voor de reis die behoorde bij het behalen van de Prix de Rome. Deze reis vormde hem sterk, als mens, als schilder én als schrijver. Hij ontdekte dat hij niet alleen in vert en in verzen, maar ook in klinkend proza zijn gevoelens kon uiten.
Na zijn terugkeer in Holland ontwikkelde Van Looy zich verder als dubbeltalent. Nadrukkelijker was hij in beide disciplines actief. Cruciaal zijn in die ontwikkeling zijn huwelijk met Titia van Gelder in 1892 en de expositie bij Arti in Amsterdam, 1901 Zijn vrouw beschermde hem steeds meer en sloot hem af van invloeden. De kunstkritieken, die niet al te positief waren voor zijn beeldend werk en hem vooral zagen als literator, motiveerden hem om nooit meer tentoon te stellen.
Vanaf dat moment treedt Van Looy steeds nadrukkelijker als auteur op de voorgrond. Een schrijverschap dat in 1917 een bekroning vond in populariteit bij een breder publiek met het boek Jaapje Merkwaardigerwijs zijn het juist de alleroudste jeugdherinneringen die Van Looy in de schijnwerper plaatsen, op een moment dat hij - zoals door Kloos beschreven - zeer teruggetrokken leefde. Hij ontliep het gewoel van de mensen en werkte rustig en tevreden in zijn atelierwoning, dichtbij de Haarlemmerhout, met pen en penseel. Want ondanks alles wilde hij schilder én schrijver zijn. De worsteling tussen beide disciplines voltrok zich in zijn persoonlijkheid. Daar liet hij zich nog maar zelden over uit. Maar Jacobus van Looy was, zoals hij zelf omschreef: schilder van huis uit, schrijver door toevallige omstandigheden. In het onderhavige schrijversprentenboek kan men hem, vanaf zijn prille weesjongenstijd tot in hoge ouderdom beschouwen, zoals hij was: onkreukbaar, onbewust-behoedzaam, teruggetrokken. Een eenvoudige Haarlemse weesjongen, die wondere werelden schiep.