Bedevaart naar Jerusalem in 1525
(1884)–Arent Willemsz– Auteursrecht onbekend
[pagina 308]
| |
CLXXV.Sententie, van den Hoogen Rade in Holland, approbatoir van een Sententie van den Hove, daar bij dat zekere weddinge gedaan op het doen van een Jerusalemsche reise verstaan is stand te grijpen. In date den 29 Martij 1597. In der zake hangende voor den Hoogen Rade in Holland, tusschen Govert Pietersz. van der Haar tot Gornichem, Impetrant in cas d'appel met de clausule van relief ter eenre, en Gerrit van Broekhuisen Chirurgijn mede aldaar, Gedaagden en mede Impetrant van requeste civile ter andere zijden; zijnde dese questie geresen ter cause van betalinge van zekere vier en twintig honderd karolus guldens, en partijen daar omme eerst in rechten gekomen zijnde, voor Schepenen van Gorichem, en den Impetrant aldaar vonnisse 't zijnen achterdeel hebbende geobtineert, hadde daar van geappelleert aan den Hove Provinciaal en ten dage dienende doen allegeren, dat hij met den gedaagden in den beginne van den jare vijftien honderd vier en tnegentig onderlinge aangegaan hadde, zeker contract van Jerusalemsche reis, in dier vouge dat hij Gedaagde den Impetrant zoude aantellen honderd rosen- | |
[pagina 309]
| |
nobelen in specie, ofte die waarde van dien in anderen gelde, op conditien dat die voornoemde Impetrant hem gedaagde daar voren zoude restitueren, drie honderd gelijke nobels, ofte die waarde van dien in anderen gelde, zoo wanneer hij gedaagde tot Jerusalem geweest, en wederom tot Gorchom gekomen zoude zijn, dan hij Gedaagde des anderen daags berouw gekregen hebbende, overmits die groote perikulen en onkosten in de voorsz. reise gelegen, en dat hij als Chirurgijn in dienste was van de Stad Gornichem, mitsgaders van de Heeren Staten van Holland, zoo hadde hij Gedaagde groote instantie gedaan, omme van 't voorsz. contract door onbedachtheid aangegaan, ontslagen te mogen worden, presenterende tot dien einde te roukoop te geven aan den Impetrant zekere zomme van penningen, waartoe die Imp. niet begerende te verstaan, hadde hij hem Gedaagden betrokken voor Schepenen van Gornichem, contenderende aldaar tot leveringe van de voorsz. honderd Nobelen, en was eindelijk zoo verre geprocedeert, dat hij gedaagde gecondemneert was, volgende 't voorsz. contract, aan den Impetrant te tellen honderd Rosennobels in specie, ofte die waarde van dien in anderen gelde, mits dat den Impetrant zoude stellen cautie souffisant voor de zomme van driehondert gelijke Nobels, ofte die waarde van dien, zoo wanneer hij Gedaagde tot Jerusalem geweest en wederom tot Gorchom gekomen zoude zijn, breeder blijkende bij den Vonnisse daar van zijnde, in date den 26 Martij vijftien honderd vier en tnegentig, welke voorsz. penningen monterende ter zomme van achthonderd karolus gulden, hij Gedaagde uit krachte van 't voorsz. Vonnisse hadde moeten furneren en hadde dienvolgende den Impetrant, comparerende voor den voorsz. Schepenen, gesteld behoorlijke cautie, en voorts gepasseert ten behoeve van hem Ge- | |
[pagina 310]
| |
daagde, een schult-brief innehoudende die zomme van vier en twintig honderd gulden, met belofte van de zelve penningen aan hem Gedaagden te betalen, zoo wanneer de zelve tot Jerusalem geweest en wederom binnen der voorschreven Stede van Gornichem gekomen zoude zijn, daar voren die Impetrant verbonden hadde alle zijne goederen roerende en onroerende, als ook gedaan hadde de voorsz. borgen, bij den Impetrant gesteld, waar na hij gedaagde hem zelven opte voorsz. perikuleuse kostelijke en zeer verde reise begeven hebbende, hadde hij zijn passagie genomen op Amsterdam, en van daar op Hamburg en zoo voorts op Venetien, waar hij gevonden hadde eenen Jakob Kater van Amsterdam, die op de voorsz. reise mede hadde verkocht, en den zelven Kater tot zijn Compagnon genomen, en te zamen eene beurse gemaakt hebbende, was hij Gedaagde daar mede, mitsgaders vier Italianen, die mede hare reise gedestineert hadden op Jerusalem, van Venetien gevaren, op den 12. Juny vijftien honderd vier en tnegentig, en gepasseert hebbende verscheiden Eilanden als Slavonien, Corffau, Candien, en meer andere, niet zonder groote perikelen van gevangen ofte berooft te worden bij de Piraten en andere, waren zij eindelijken gekomen tot Cypres daar zijlieden zekere dagen gesejourtneert en stille gelegen hebbende, waren zijluiden aldaar weder 't schepe gegaan, en gearriveert zijnde tot Joppe, waren zijluiden bij de Turkschen Genitsares, van daar te lande geconvoijeert op Rama, en van daar op Jerusalem, daar zij gekomen waren geweest op den 15. Augusti, 1594. en bij de Religiosen van den convente Montis Sion, geleid zijnde in den zelven Convente werden zijlieden alle zes aldaar gelogeert, na ouder gewoonte, waar na zij alle gader in groote ziekte en krankheden gevallen zijnde, was de voorsz. Jakob | |
[pagina 311]
| |
Kater, zijn Gedaagdens compagnon in den voorsz. Convente overleden, en waren aldaar mede gestorven twee van de voorsz. Italianen, dan hij Gedaagde geconvalesceert zijnde, was hem demonstratie gedaan, van de plaatsen en anders, als men gewoon was den Pelgrims te demonstreren, daar van na ouder gewoonte hem verleend was testimoniaal, geschreven bij een van de voorschreven Religiosen, besegeld en geteikent bij den Guardiaan van den voorsz. Convente, gesurrogeert in de plaatze van den overleden Guardiaan, in date den 12 Octobris, anno 1594. vermeldende 't voorsz. Testimoniaal, onder anderen dat hij gedaagde binnen Jerusalem was geweest ontrent twee Maanden, en dat zijn voorsz. Compagnon aldaar was gestorven, en hoe wel dat het zelve testimoniaal, per liniamenta sui corporis, aut alia signa, niet en was gedescribeert ('t welk men gewoon was, zulkx te doen binnen Romen in Italiën) zoo en konde nochtans 't geloove van 't voorsz. testimoniaal daar door niet gedibiliteert nochte geredargueert worden van valscheid, nademaal dat men niet gewoon was andere bescheiden en Testimonialen binnen Jerusalem te geven, dan alleenlijk expressie van den naam en toenaam van de Pelgrims, die de zelve worden verleend, welke testimonialen geschreven worden in 't Latijn bij den genen die daar toe bij den Gardiaan van 't voorsz. Convent, in der tijd wezende, worden geordonneert, dan worden die zelve Testimonialen bezegeld bij den voorsz. Guardiaan, met het gewoonlijke zegel van den Guardiaan van den Convente, en bij hem met zijnen naam onderteikend, en overmits dat die voorsz. Guardiaan en andere Religiosen, alle drie Jaren veranderd en gewisselt worden, die niet even expert waren, in lingua Latina et in scribendo, zoo waren alle Testimonialen niet even gelijk, nochte eenparig, en waren door imperitie | |
[pagina 312]
| |
van de Schrijvers, dikwils daar inne gecommitteert solecismi, gelijk daar van naarder mochte blijken bij copien autentijk van verscheiden Testimonialen, van den genen die mede tot Jerusalem waren geweest, die alle gader niet anders mede en brochten, dan die namen en toenamen van Pelgrims, zonder dat daar in gedaan worde eenige discriptie van de Liniamenten ofte teikenen van de zelve Pelgrims, als daar van mede mocht blijken, uit zeker Testimoniaal van een Burger van Turnhout die in den voorsz. Jare 94. tot Jerusalem was geweest. alle welke Testimonialen, al zulken geloove hadde gemeriteert, dat uit krachte van dien die Debiteurs hadden moeten betalen, en Kornelis Huigensz. van Rijk, Burger tot Delft, met zijnen Vader Huig van Rijk, tot Jerusalem geweest zijnde, en anders geen bescheid daar van gebracht hebbende, dan in voegen als hij gedaagde daar van gebrocht hadde, en bij den debiteurs daar tegens geopposeert, en ook geallegeert zijnde, 't gene bij den Impetrant tegens zijns gedaagdens bescheid werde geseid, hadden zijluiden op 't zelve haarlieder bescheid t' anderen tijden voor den Hove Provinciaal van Holland op de Rolle geobtineert namptissement, zonder eenig vorder bewijs van de purificatie van de conditien gedaan, ofte eenig ander bescheid, overgeleid ofte vertoond te hebben. En na dat hij gedaagde zijn voorsz. bescheid ofte Testimoniaal met het Jerusalems kruis op zijn rechter arm binnen Jerusalem hadde verkregen, was hij van daar gescheiden ziek gelaten hebbende, binnen Jerusalem twee van de vier Italianen, daar van die twee andere van te voren aldaar gestorven waren met den voorsz. Kater van Amsterdam, compagnon van hem Gedaagde, zulkx dat hij gedaagde van de zes voorsz. Pelgrims alleen van Jerusalem wederom tot Venetien gekomen was, en daar na | |
[pagina 313]
| |
gekomen zijnde tot Gorchom hadde hij den impetrant, gedaan vertoonen, zijn voorsz. testimoniaal, 't welk bij den Impetrant voor goed op genomen zijnde, en daar tegens niet wetende te zeggen hadde hij verzocht omme met hem Gedaagde te veraccorderen, om eenige quydscheldinge, en atterminatie te mogen gekrijgen, dan alsoo hem gedaagde niet gelegen was iet quyt te schelden, ofte na de betalinge te wachten, alzoo hij bij den Impetrant tot de voorsz. reise was geconstringeert uit krachte van 't voorsz. Vonnisse, en dat hij boven die zomme van acht honderd guldens, den Impetrant aangeteld, groote excessive kosten hadde moeten doen, om de voorsz. Reize te vorderen en perficiéren, die hij ook met Gods hulpe volbracht had: item dat hij ook deur zijn absentie zeer veel hadde versuimt nopende zijnen handel van Chirurgie en anders, en boven dien, zijn lijf en goet ook gehasardeert, hadde hij Gedaagde niet konnen verstaan tot eenig accoord, en den Impetrant, deur inductie van eenen Antonnis van Gent, Taalman tot Gorchom, zijnen Zwager, onwillig wesende omme met gemoede te betalen 't innehouden van den voorsz. schuld brief, was hij Gedaagde genootsaakt geweest den Impetrant te betrekken voor den Gerechte van Gorinchem, daar hij na verscheiden proceduuren, geobtineert hadde gehad, Vonnisse tot zijnen voordeel met den vangebrief daar op gedecreteert. Waar van bij den Impetrant zonder eenig grief geappelleert was geweest aan den voorsz. Hove Provinciaal, van meeninge zijnde hem Gedaagden met processen te houden slepen, en hem dood te pleiten, zulkx dat hij Gedaagden daar door genootsaakt was geweest te protesteren van kosten, schaden en interesten, en om zuiver en kort proces te maken, hadde hij Gedaagden 't voorschreven Vonnisse tot zijnen voordeel gewesen gerenun- | |
[pagina 314]
| |
cieert, en was bij den Commissarissen ter audientie van de Rolle gecommitteert geordonneert, raauwelijken eisch te mogen doen voor den voorsz. Hove Provinciaal, waar na hij Gedaagden geimpetreert hadde Mandament in raau actie, en uit krachte van dien den Impetrant gedaan dagvaarden tot zekeren dage, voor den voorsz Hove, concluderende ten dage dienende bij de voorsz. middelen, dat den voornoemden Impetrant zoude kennen ofte ontkennen zijnen voorsz. schuldbrief, voorts tot condemnatie en bij provisie tot namptissement van de zomme van vier en twintig honderd Carolus guldens, met den intereste van dien tegens den penning zestien, 't zedert den 4 Julij 1595. tot de effectuele betalinge toe, makende eisch van kosten, ofte tot andere alzulken finen en conclusien hem gedaagde oorboirlijkst zijnde. Waar tegens van wegen den voornoemden Impetrant geallegeert is geweest, dat het den Gedaagden belieft hadde hem Impetrant in rechte te betrekken voor den voorsz. Hove Provinciaal, en te contenderen tot betalinge van vier en twintig hondert gulden, sustinerende dat hij impetrant den Gedaagde de zelve somme schuldig zoude zijn uit krachte en in conformité van zekere schuld-brief voor Schepenen der Stede van Gornichem gepasseert, waar tegens hij Impetrant zeide, en de waarheid was zulkx, dat de voorschreven schuld brief niet zuiver ofte puur was, maar complecteerde een conditie, te weten dat hij Impetrant belooft hadde de voorsz. vier en twintig hondert guldens te betalen zoo wanneer den Gedaagden tot Jerusalem geweest: en van daar wederomme binnen Gornichem gekomen zoude zijn. En dat daar van, den rechten genoeg zijnde, niet gebleken was, want al was 't zoo dat den Gedaagden tot probatie van dien hem beholp met zekere attestatie in date den 12 October 1594. | |
[pagina 315]
| |
daar onder geschreven stonde Frater Joannis Fraie vicarius manu propria, zoo probeerde hij nochtans niet dat zulkx bij den voorsz. Joannis Fraie geschreven zoude zijn, en veel min dat den zelven Fraie zoude wesen vicarius, ofte hem tot Jerusalem onthouden, 't welk ook hij Impetrant niet konde gelooven aangesien dat d' Attestatien van andere Pelgrims die in Julio anno 1594. voorsz. tot Jerusalem geweest waren, bij eenen Broeder Felix van Fractaperumsa op een ander manier ofte forma gepasseert en geextendeert waren, alsoo dat hij Impetrant groote oorsake hadde, om zulke simpele attestatie geen geloof te geven Insonderheid zoo bij experientie bevonden was dat in gelijke zaken, veel bedrogs werde gepleegt: want blijken zoude dat veel Luiden, die bewijs van doen hadden, dat zij luiden tot Jerusalem zoude zijn geweest, andere subordineerden die naar Jerusalem gingen, de welke al daar in de Attestatie doen schrijveu, die namen van de gene, die hen luiden, uit gesonden hadden, en hadde hij Impetrant merkelijke redenen, omme te suspiciëren dat d' Attestatie van den Gedaagden niet na behooren en was gepasseert, en dat hij de zelve elders dan tot Jerusalem, ofte bij eenen anderen daar toe gesuborneert zijnde hadde laten schrijven, niet alleen over mits de voorsz. Gedaagde was een lichtvaardig persoon, en die lange jaren van sober regiment en conversatie was geweest, maar ook dat hij van Maritjen Kornelis Dochter Huisvrou van Adriaan van Nispen, die t' anderen tijden tot Jerusalem geweest was van de Steden en plaatzen onder wegen Jerusalem leggende, ondervraagt zijnde niet veel bescheids en hadde weten te zeggen, ja dat hij ziende dat die voorsz. Maaiken wat breeder met hem in communicatie wilde treden hem zelven geexcuseert, en gezeid hadde dat hij in haaste naar den Hage mosten | |
[pagina 316]
| |
reisen, belovende niet te min wederom bij de voorsz. Vrouwe te komen, zonder 't zelve gedaan te hebben: daar bij voegende dat die gedaagde in alles den tijd van een jaar, ofte dertien maanden uit was geweest, en dat hij na zijn wederkomste verklaard hadde, in den voorsz. tijd ontrent tien maanden krank geweest te zijn, 't welk een evident teiken was dat hij die Stad van Jerusalem niet gezien hadde, overmits die passagie genomen word over de zee, de welke zieke ofte kranke luiden niet verdragen konnen, beneffens dien, zoo was waar, dat die voorsz. Gedaagden mede terstond na zijn wederkomste tot verscheiden reisen geseid hadde, dat zekere hond die hij bij hem hadde, met hem tot Jerusalem geweest zoude zijn, en na dat hij Impetrant met zekere certificatien contrarie vertoonde, en den Gedaagde de aperto mendacio geconvinceert hadde, zo had der voorsz. Gedaagde ziende dat hij geconfondeert was, anders niet weten te zeggen, dan dat den voorsz. schuldbrief, niet vermelde dat hij met den voorsz. hond, na Jeruzalem zoude moeten reizen daar en boven werde bevonden, dat niet alleen de voorsz. pretense attestatie geheel vitieux, en vier ofte vijf solicismos, complecterende was, maar dat de zelve den voorsz. Gedaagden, nopende zijne Liniamenten niet describeerde, 't welk hem Impetrant ook niet zonder merkelijke redenen suspect was, aangesien dat den voorsz. Gedaagden voor zijn vertrek gewaarschout was dat hij hem selven perfectelijk moste doen describeren, namentlijk met een litteiken ofte schram die hij over zijn Neuze heeft en diergelijke, en indien hij zulkx tot Jerusalem niet krijgen konde, dat hij 't zelve zoude zien te bekomen van den patroon van het Schip ofte anderen, ofte anders dat hij weder gekomen zijnde, moeiten zoude hebben te verwachten, principalijken zoo hij anders geen bewijs brochte, dan van de Monniken | |
[pagina 317]
| |
tot Jeruzalem, zijnde zoo hem geseit worde den tijd zulkx te loopen, dat die Monniken niet vele geloofs hadden, waar bij bleke dat den Gedaagden niet suffrageren konde, dat hij zeide, anders geen bewijs te bekomen zoude zijn, dan bij hem geexhibeert worde. Want behalven dat ter contrarie waar was; dat die gene die het versoeken, zulke attestatie werden verleend als zijlieden, in de redelijkheid begeerden. Zoo hadde de voorsz. Gedaagde t' anderen tijden laten verluiden, dat vier Italianen met hem tot Jeruzalem zouden zijn geweest, daar van die twee aldaar overleden, en die andere twee met hem wederom van daar gekomen zouden zijn, 't welk zoo verre waarachtig ware, als hij Impetrant niet en konde gelooven, den voorsz. Gedaagde zoude van de twee pretense overgebleven Italianen wel attestatien hebben genomen, en overmits uit de gemelde en andere middelen, noch nader, waar 't nood in den processe te deduceren, vertoond worde dat hij Impetrant met goed fondament sustineerde, dat den voorsz. gedaagde tot justificatie van zijn vermeten, alzulk bewijs exhiberen moste, daar mede hij na rechte mochte volstaan, zoo concludeerde hij Impetrant ten fine van niet ontfangelijk, dat den voornoemden Geda. zijnen eisch en conclusie ontzeid en hij Impetrant daarvan geabsolveert zoude worde, en datter geen provisie en behoorde te vallen, makende mede eisch van kosten, ofte tot anderen zulken finen en conclusien hem Impetrant oorboirlijkst zijnde. Tegens welke antwoorde was van wegen den Gedaagden gerepliceert en bij zekere middelen gepersisteert, voor replijke soo ten principalen, als bij sijne versochte provisie, te vreden sijnde ten overvloed bij eede te verklaren, dat hij binnen Jerusalem geweest was, en het merk staande op zijn rechten Arm, aldaar gekregen hadde. En naar dat van wegen den voornoemden Imp. gepersisteert was | |
[pagina 318]
| |
voor duplijke bij de conclusie in zijne antwoorde genomen, was bij de Commissarissen, ter audientie van de Rolle geordonneert, de zake gehouden en gereserveert in advijs aan 't volle Collegie van den Rade. En na lange communicatien in de zelven Rade, daar op gehad, en gehoort het rapport van de voorsz. Commissarissen hadde 't voorsz. Hof den voorsz. Impetrant bij provisie gecondemneert te namptiseren in handen van den geda. de somme van achthondert Karolus guldens onder cautie souffisant de restituendo, in dien namaals bevonden mochte worden zulkx te behooren: Ordonnerende nopende 't vorder, partijen te compareren, voor een van de voorschreven Commissarissen, die best zoude mogen vaceren, die henluyden hooren en vereenigen zoude, waar 't doendelijk, in dien niet, maken proces verbaal en den voorsz. Hove rapport doen omme 't zelve gedaan voorts gedisponeert te worden naar behooren. Ende hadden partijen in conformitë van dien verbale voor den voorsz. Commissaris gehouden, haarluider stukken gelevert onder den zelven Commissaris en rapport en expeditie van Justitie versocht. Eindelijk hadden de voornoemde van den Provincialen Rade bij hare Sententie, in date den 15. July, 1596. den Impetrant gecondemneert aan handen van den Gedaagden op te leggen en te betalen de somme van vier en twintig hondert Karolus guldens in questie, met den intereste van dien, tegens den penning 16 a tempore litis contestationis tot de effectuële betalinge toe. Ontseggende den Gedaagden zijnen vorderen eisch en conclusie in desen gedaan en genomen en condemneren den Impetrant in de kosten van den processe tot tauxatie en moderatie van den voorsz. Hove. Bij welke sententie, den impetrant hem sustinerende zeer bezwaart, hadde daar om geappelleert aan den Hoogen Rade, en geimpetreert mandament in 't zelve cas d' appel | |
[pagina 319]
| |
met de clausule van relief om van indebite prosecutie zijnder appellatie gereleveert te werden. Ten dage dienende, was van wegen den Impetrant geconcludeerd ten interinemente van de voorsz. clausule van relief en voorts in appel, tot nullité ofte tot correctie van de sententie en questie, en doende recht, dat den gedaagden zijn eisch en conclusie ter eerster instantie gedaan en genomen, zoude werden ontseid. Makende eisch van kosten. Waar tegens van des Gedaagdens wegen tot subreptie en obreptie tot niet ontfangelijk, en bij ordine tot approbatie van de Sententie in questie en dat bij provisie af gedaan soude werden de clausule van inhibitie, wegens de som. van vier en twintig hondert guld. waar toe geconcludeert was, makende eisch van kosten, schaden en interesten, geleden en noch te lijden: en naar dat van wegen den Imp. gesustineert was, datter geen provisie behoorde te vallen, en voorts bij partijen van als voor replique en duplique gepersisteert, hadden die van den Hoogen Rade verklaart datter noch geen provisie behoorde te vallen, voorts het proces, beleid voor den Rade Provinciaal, ontfangen als proces bij geschrifte, om getermineert te worden, ex eisdem actis an bene vel male. Waar na den Gedaagden noch geraden vindende eenige nieuwe feiten te poseren, hadde daar toe van de hooge Overheid requeste civile geobtineert, en de selve binnen behoorlijken tijde doen presenteren, concluderende tot rejectie van dien, naar hare forme en inhouden, makende cas van debath, eisch van kosten, exhiberende de voorsz. nieuwe feiten. Waar tegens van des Impetrans wegen, debatterende de voorsz. nieuwe feiten bij denegatie en impertinentie, tot rejectie der zelver, onder gelijken eisch kosten zijnde geconcludeert, hadden partijen ter Ordonnantie van den Hove van de dingtalen artikulen doen | |
[pagina 320]
| |
maken, en tot de voorsz. requeste civile en nieuwe feiten bij den processe gevougt en recht versocht. 't Hof met rijpe deliberatie van Rade, deur gesien en over gewogen hebbende, alle 't gene ter materie dienende was, en heeft mogen moveren. Doende recht uit den naam van wegen, de Hooge Overigheid en Graaffelijkheid van Holland, Zeeland en Vriesland, interineert de clausule van relief, releveert den Impetrant van de indebite prosecutie zijnder appellatie, en zonder te letten op de requeste civile van den Gedaagden, die hij van geen noode hadde, verklaart den Impetrant bij de Sententie van den Provincialen Rade in questie, te wesen niet bezwaard, condemneert hem in de boete van 't fol appel, mitsgaders in de kosten van den processe tot taxatie van den Hoogen Rade.
Aldus gepronuncieert den 29. Martij, 1597. 't Oorconde 't Zegel van Justitie van den voorsz. Hoogen Rade hier onder aan gehangen. |
|