| |
| |
| |
C.
Pelgrims naar Jerusalem en het heilige land,
In de derde tot de zevende eeuw.
De bedevaarten naar het heilige Land waren reeds in de eerste eeuw der christelijke jaartelling begonnen, maar de te boek gestelde berichten omtrent die oude reizen zijn zeer zeldzaam. Slechts enkele namen van heiligen en van personen van aanzien zijn tot ons gekomen. Men kent bijv. den naam des reizigers niet, die in het jaar 333 het Itinerarium a Burdigala Hierusalem usque schreef, een zeer te waardeeren geschrift, ofschoon niets anders bevattende dan een lijst van de steden. Chateaubriand heeft het als bijlage toegevoegd aan zijn Itinéraire de Paris à Jérusalem. (Oeuvres complètes 8o, Paris 1836. Tôme II, p. 433.)
Ziehier eene naamlijst van eenige der meest beroemde pelgrims, die Arculphus naar Jerusalem zijn voorgegaan, ontleend aan het belangrijk geschrift van Ludovic Lalanne: Des pélérinages en terre sainte avant les croisades. (1845.)
Derde en vierde eeuwen. St Alexander, bisschop van Capadocië. In 212 werd hem in een visioen bevolen naar Jerusalem te gaan, waarvan hij in hetzelfde jaar patriarch werd. (Bolland. 18 Maart, Dl II, blz. 614.) |
Ao 325. St Helena. (Boll. 18 Augustus blz. 1.) |
St. Triphyllus, bisschop van Leucosië op Cyprus, † omstreeks 370. Hij werd vergezeld door zijne moeder. (Bolland Juni Dl. II, blz. 682.) |
| |
| |
Omstreeks Ao 373. St Melanie, eene edele romeinsche vrouw, † te Jerusalem ± 411, en Ruffinus, eerst de vriend, later de tegenstander van St. Hieronymus. |
Ao 382. St. Porphyrus van Thessalonica, die bisschop van Gaza werd. Hij had tot reisgezel zijn leerling Marcus, die het verhaal der reis heeft geschreven. Beiden werkten te Jerusalem voor hun levensonderhoud; Porphyrus maakte schoenen, Marcus schreef boeken over: Callebam enim, zegt hij, pulchre scribendi arte (Bolland. Februari Dl. III, blz. 646). |
Ao 385. St. Paula. Het verhaal van dezen pelgrimstocht door St. Hieronymus geschreven, vindt men in de werken van dien kerkvader. (Verona 1735. Dl. I, kol. 204: Epistola 46 sanctae Paulae et Eustochii ad Marcellum; (Bolland. Januari Dl. II, blz. 714). |
St. Philoromus, de vriend van St. Basilius (Bolland. Juni Dl. II, blz 863). |
Twee bisschoppen van Brescia: St. Philaster (Bolland. Juli Dl. IV, blz. 383) en St. Gaudencius, die nog in 410 leefde (Ceillier, Histoire générale des auteurs sacrés. Dl. XIII, blz. 517). |
Vijfde eeuw. Van 414 tot 416 Paulus Orosus, die naar Spanje eenige reliquien van St. Stephanus medebracht, de eersten welke naar het westen werden overgevoerd (Fleury l. XXIII, ch. 23). |
Omstreeks denzelfden tijd de Spanjaard Avitus, wiens doel het was, even als Orosus den h. Hieronymus te raadplegen: men weet dat laatstgemelde een gedeelte zijns levens te Bethlehem doorbracht (Id. ibid.) |
Ao 438 of 439. Eudoxia, de vrouw van Theodosus II. Haar echtgenoot had eene gelofte gedaan haar naar Jerusalem te doen vertrekken, indien hij lang genoeg mocht leven om zijne dochter getrouwd te zien (Theophanes, blz. 79; Baronius Dl. VII, c. 16 en 21). |
| |
| |
Omstreeks het einde der vijfde eeuw, St. Apollinaria, kleindochter des keizers Anthemius (Bolland. Januari blz. 259). |
Zesde eeuw. St. Cadoc, bisschop van Beneventa; hij ging driemaal naar Jerusalem (Bolland. 24 Januari blz. 604). |
St. Simeon genaamd Salus, een Egyptenaar (Bolland. Juli Dl. I, blz. 129). |
Vóór 572. St. Martinus van Duma, aartsbisschop van van Braga in Gallicie (Gregorius van Tours I, V, c. 38). |
St. David, aartsbisschop van Menevia; hij had tot gezellen St. Teliac en St. Paternus. De patriarch van Jerusalem deed hen na hunne terugkomst ter hand stellen per angelos suos, dat is te zeggen door zijne afgezanten, eene schel, een stok en een kleed met goud doorweven, welke geschenken elk der drie pelgrims in zijne kerk ophing. De dubbele beteekenis van het woord angelos deed later gelooven, dat deze geschenken een bovenaardschen oorsprong hadden; inde ea vocat vulgus coelo venientia, zegt de hagiograaf (Bolland. Maart Dl. I, blz. 44). |
St. Antoninus. |
St. Petrocus, abt in Cornouaille (Bolland. Juni Dl. I, blz. 401). |
St. Bertaldus, zoon van Theold koning van Schotland, kluizenaar te Chaumont in het bisdom van Reims, gestorven omstreeks 545, en St Amandus, kluizenaar te Beaumont in hetzelfde bisdom (Bolland. Juni Dl. III, bl. 98). |
Eene wet van Justinianus, gegeven in 539 betrekkelijk het vervreemden van goederen der kerk van Jerusalem, toont aan hoe groot in de zesde eeuw de toevloed van bedevaartgangers in Palestina was. (Novelle XL. 1561. Dl. II, blz. 550). |
| |
| |
Zevende eeuw. Ao 620. Heraclius, keizer in het Oosten Theophanes blz. 273). |
Omstreeks 678. Waimer hertog van Champagne, en St. Berchaire, die bij den overtocht stierf. Men leest in de Histoire littéraire de France (Dl. VI, blz. 475), dat Waimer een der schuldigen aan den moord van St. Legerus, dezen pelgrimstocht deed om zijne misdaad te boeten. De feiten worden op eene andere wijze verhaald door den monnik Ursinus in het Vie de saint Léger (ch. IV; Duchesne, t. Ier, p. 621). Volgens hem werd Waimer, schuldig bevonden dat hij de oogen had doen uitsteken aan den bisschop van Autun die meer dan twee jaren dit wanbedrijf overleefde, vóór den dood van dezen laatste op bevel van Ebroinus opgehangen. |
St. Theodorus van Sicca, bisschop van Anastasiapolis in Galatie (Bolland. 22 April Dl. III, blz. 38). |
St. Wephlagius, dorpspastoor in het bisdom Amiens (Bolland. Juni Dl. II, blz. 30). |
|
|