Myn ziel op 't spoor des Hemels, langs hoe verder,
Daar niets ontbreekt op Sions zuivre wegen:
Hy koestert my daar 't heylzoet is geleegen
In grazig veldt, besproeit door klare stroomen,
En leid my, om zyns Naams wil, zonder schromen.
1. Een Psalm Davids.
De HEERE is myn Herder, my en zal niets ontbreeken.
2 Hy doet my nederliggen in grazige weiden; hy voert my sagtkens aan zeer stille wateren.
3. Hy verkwikt myne ziele, hy leid my in 't spoor der geregtigheid om zyns Naams wille.
II.
Al ging ik ook in naare doodsvaleyen,
Geen vrees zou my van mynen Harder scheyên.
Gy zyt by my, uw staf, uw hand zo goedig
Stut myne ziel, en troost my overvloedig:
Uw tafel rigt Gy voor myn oog vol spyze,
Ten spyt des doods, uw grooten Naam ten pryze.
4. Al ging ik ook in een dal der schaduwe des doods, ik en zoude geen kwaad vreezen; want Gy zyt met my; uw stok, ende uw staf, die vertroosten my.
5. Gy rigt de Tafel toe voor myn aangezigte, tegen over myne tegenpartyders.
[pagina 241]
[p. 241]
III.
Gy zalft myn hoofd met zielverkwikbren balsem,
Myn beeker vloeit van vreugdenwyn voor alsem,
Uw liefde maakt myn matte ziel doordronken
Met uwen kelk des heyls voor my geschonken:
Uw trouw zal aan myn ziel voortaan beklyven;
En ik in 't huis van U voor eeuwig blyven.
Gy maakt myn hooft vet met Oly, myn beker is overvloejende.
6. Immers zullen my het goede, ende de weldadigheid volgen alle de'dagen myns levens; ende ik zal in het Huis des HEEREN blyven in lengte van dagen.