Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen
(1715)–Daniël Willink– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
Op de Maate van Psalm 100.I.O Godt, wat zyt Gy mild en goed,
Die aan den mensch schenkt overvloed
Van Schepslen, die hy noodig heeft,
Waar door zyn sterflyk lichaam leeft!
| |
II.Schenk by dit goed een matig hert,
Dat nimmermeer ontstooken werdt,
Tot gulzigheid noch overdaad,
Een snood en zielverdervend kwaad.
| |
III.Een kwaad, 't geen meenig t'onbruik maakt,
Waar door men haast tot armoê raakt,
Berooft van goed, verstand en geest,
En erger dan het domste beest.
| |
[pagina 156]
| |
IV.Dat ik uw schepslen, met beleidt,
Tot eer van U, in matigheid,
En zoet genoegen, hier geniet,
Terwyl myn ziel steeds opwaarts ziet.
| |
V.Dat ik in staat gevonden zy,
Om dankbaar, vergenoegt en bly,
Te houden 't spoor der middelmaat,
In eenen onbesproken staat.
| |
VI.Op dat myn ziele waaken mag,
En wagten op d'onzeekren dag,
Den zekersten van allen tyd,
Die mynen leevensdraad afsnydt.
| |
VII.Dat die onzeekre zeekre dag
My niet toekoome tot geklag,
Maar dat ik tot de dood bereid,
Gerust wagt op myn Zaligheid.
|
|