| |
| |
| |
Dagelyksche zangen geschikt naar het gebed des Heeren.
Zondagszang.
Onze Vader, die in de Hemelen zyt.
Galat: iv. Vers 4. 5 en 6. Maar wanneer de volheid des tyds gekoomen is, heeft God zynen zoon uitgezonden, geworden uit eene Vrouwe, geworden onder de Wet:
Op dat Hy de geenen die onder de Wet waaren verlossen zoude, ende op dat wy de aanneeminge tot kinderen verkrygen zouden.
Ende overmits gy kinderen zyt, zo heeft Godt den Geest zyns Zoons uitgezonden in uwe herten, die roept, Abba, Vader.
| |
Stemme, Psalm 36 en 68.
I.
O Vader, die uw Hemeltroon,
Zo onbegryplyk, heerlyk, schoon!
Gevest hebt in den Hemel,
Van waar uw Majesteit en kracht,
Uw wysheid, goedheid, oppermagt,
Heerscht over al 't geweemel;
Van waar Gy elk uw zegen zendt,
Die zich boetvaardig derwaards wendt
En ziet op uwe kind'ren neêr,
Die in 't Geloof in Christus, Heer,
Hier voor uw aanschyn treeden.
| |
| |
| |
II.
Gy hebt, uw beeld in ons herstelt,
Ons van den vloek, des doods geweld,
En last der snoode zonden,
Uit enkle gunst, door 't heilzaam bloed
Het duur rantzoen uws Zoons, zo goed
Gy schenkt ons ook uw goeden Geest
Die ons in Christus, onbevreest
Doet tot uw heiltroon keeren:
Van waar de ziel 't geen zy begeert
Ten leven, en dat haar ontbeert,
U afsmeekt, Heer der Heeren.
| |
III.
Een regt 't geen Christus door zyn' dood,
En 't lyden van zyn bangen nood,
Van U, ons heeft verkreegen;
Waar van uw Geest ook, door zyn licht,
In ons een vast vertrouwen sticht,
Daar 't al aan is geleegen;
Uw Geest die ons het hart ontsluit,
En zelfs in ons het smeeken uit,
Verzeeker' ons nu meer en meer
Dat wy uw Kind'ren zyn, ô Heer!
| |
IV.
Op dat wy als uw Kind'ren, hier,
Van 't zondig ydel-aards-gezwier
In Godtsvrugt leeven hier op aard,
Zo grooten gunst en voorregt waard,
En wand'len voor uw' oogen;
| |
| |
In dankbaarheid voor 't geestlyk goed,
Oprecht en zuiver van gemoed,
Als nieugeboore Kind'ren;
Tot dat wy, uit dit aardsche perk
Gevoert, U loven boven 't zwerk,
Daar ons geen leed zal hind'ren.
|
|