Lusthof van Christelyke dank- en beedezangen
(1715)–Daniël Willink– Auteursrechtvrij
[pagina 4]
| |
Op de Wyze van Psalm 24. 62. 95. en 111.IDe Zon is aan de Westerkim
Gedooken, en, gelyk een schim,
Van ons gezigtsbereik verdweenen;
Haar ligt, dat ons den Dag toebragt,
Geweeken, maakt den duist'ren Nagt,
En dryst van ons de blyschap heenen.
| |
II.Elk Schepsel voegt zich naar de rust,
En kiest des Nagts daar in zyn' lust,
Om op den dag, in nieuwe krachten,
Aan 't afgebrooken werk te gaan,
Zyn plichten yv'rig gaê te slaan,
't Schynt alles naar het licht te wagten.
| |
III.De Maan het zilverschynend ligt
Haar voorgestelden loop verrigt
Aan 't dak der tintelende sterren;
Aan 's Hemels-dak, zo wyt en breed,
Daar elke Ster haar standplaats weet,
Geschikt om nimmer te verwerren.
| |
[pagina 5]
| |
IV.Dus zie ik dat elk Schepsel helt
Om 't werk, van Godt, zich voorgestelt,
Ten dienst der menschen te verrigten;
En zou ik op myn bed en pluim
Gaan leggen, en my aan 't verzuim
Nu schuldig maaken in myn plichten?
| |
V.O Vader, O getrouwe Godt,
Ik zal in U, myn hoogste lot,
Met recht te danken, my verlusten,
En loven U, die deezen dag,
My voor verdriet, en naar geklag,
Bewaart hebt, eer ik weêr ga rusten.
| |
VI.Gy hebt, o Godt, myn ziel bevrydt,
Geduurend' al myn leevenstyd,
Voor al der boozen list en vonden.
Ach, had ik my toch naauw gewagt;
En meer op uwe Wet gedagt,
Geschuwt den Nagt der booze zonden!
| |
VII.Wisch uit, ô Heer, al myne schuld;
Heb met myn zwakheid toch geduld;
Wil myne zonden my vergeeven;
Ach reinig my door Christus bloed;
Maak door Zyn Geest, myn hart, zo goed,
Dat het U mag ter eere leeven.
| |
[pagina 6]
| |
VIII.Bewaar my, met myn gantsche Huis
Voor al het snoode Nagtgespuis,
Dat in het duister legt te loeren,
Wees onze schut, wees onze scherm,
Laat geen geschrei, geen naar gekerm,
Geen kwaad, de rust uws volks ontroeren.
| |
IX.O Godt, gy zyt de sterkste Wacht,
Wel zaalig, die by U vernacht,
Hy heeft geen ongeval te vreezen;
Gy zyt myn deel, myn schat, myn erf;
't Zy dat ik leef, of dat ik sterf;
O Heer, wil altyt by my weezen.
| |
X.Ik leg my dan gerust ter neêr,
Beveel U ziel en lyf, o Heer!
Gy zult my weder doen ontwaaken,
En in den vroegen morgenstond,
Met uwen lof in hart en mond,
Bekwaam tot mynen arbeid maaken.
|
|