5
Dat smaekt ons als een wafel,
En wy zingen langs den kant:
6
Wy gaen een pintje drinken,
Des zondags naer de noen;
En wy zingen in het groen:
7
Gy en zingt niet half zoo bly:
[Deze coupletten, behalve het vierde en zesde, nam W. in zyne verzameling over, zonder andere vermelding dan dat het lied tot de zeventiende eeuw behoort. Intusschen vond ik het in den bundel: De alder-nieuwste Leyssem-liedekens die ghesonghen worden op den Kersnacht ende de naervolghende daghen... Hier naer volghen noch eenighe nieuw liedekens die noyt te voren ghedruckt en sijn geweest enz. Antw. M. Verhulst 1684, bl. 39; ook in de Passi, Paesch en Pinxtergezangen, nevens de vijfthien mysterien van het Roosenkransje. Mitsgaders stigtelijke wereltsche liedekens byeen vergadert uit oude ende nieuwe liefde-boecken. Amst. Beekman (omstreeks 1750), bl. 90.
De drie texten komen niet volkomen met elkander overeen. By W. bestaet het lied uit zes coupletten, terwyl de uitgave van Verhulst er acht, die van Beekman slechts vyf telt. Deze twee laetste texten hebben evenwel veel overeenkomst met elkander, en moeten iets geleden hebben om het gezelschap, waerin zy geplaetst werden; doch de gene van W. verraedt moderne veranderingen en onbekendheid met de zangwyze, welke ik in de Amsterdamsche uitgave vermeld vond en opgespoord heb in den Bellerophon, bl. 235 der eerste uitgave (Amst., 1635). Deze wyze is: Lanter-lu.
Ik moet nog doen opmerken dat, naer myn oordeel, de text in den antwerpschen bundel, al schynt de tytel het anders aen te duiden, niet voor den oorspronkelyken mag aenzien worden.]