7
O violette, als ik beseffe
Uw schoonheid liggend plat ter aerd,
Ik leer d'ootmoedigheid beseffen,
Die waer geluk en vreugde baert.
8
Zijn schoon en rieken wonder goed:
Die zich met ware deugd versieren
Stichten de minsten in het goed.
9
De zonnebloem om glans te ontvangen
Keert haer gedurig naer de zon:
Dus is tot U mijn zielsverlangen,
O eeuwig licht, o vreugdebron.
10
Veel werktuigen van Christus lijden
Toont ons de passiebloem g'heel bloot,
Opdat wy zouden t'allen tijden
Denken op zijne bittre dood.
11
Men ziet den Aloës maer bloeijen
Schier éenen keer in honderd jaer:
Die van jongs af in boosheid groeijen
Ach, hun bekeering is zeer raer.
12
De blauwe bloemkens, schoon van verven,
Die schier maer duren éenen stond,
Die leeren dat ik haest kan sterven,
Schoon ik nog frisch ben en gezond.
13
Uw schoonigheid, o zoete bloemen
Behaegt aen ieder mensch die leeft;
Maer nog veel meer zijn nog te roemen
De schoone lessen die gy geeft.
[Dit lied wordt in de omstreken van Gent gezongen. Met sommige der voorgaende is het een bewys, hoe zeer de bloemspraek ook de godvruchtige zielen streelt. Dergelyke liederen zyn thans nog by ons meer bekend dan de minnezangen op het zelfde thema.]