Oude Vlaemsche liederen(1848)–J.F. Willems– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 425] [p. 425] CXCIII. Herderkens-zang. 1 Maene, sterren, nachtplaneten, Noyt en was u glans so claer, O wat hemelsche secreten Brengt gy in het openbaer! In het midden van uw smaelen Met een aengenaeme stem, Siet men eenen enghel daelen, Die ons noodt tot Bethleëm. 2 's Hemels alderhoogsten coningh, Die het al te boven gaet, Die met d'Enghels hebt uw woningh, Hoe licht ghy hier soo versmaet! Hoe is uw' ghesicht gheswollen! Hoe is 't dat ghy sucht en beeft! Hoe siet men uw traenen rollen, Vreucht van wat op d'aerde leeft! [pagina 426] [p. 426] 3 Vorsten van de jodsche landen, Borghers van het Bethleëm, Herders der Jordaensche stranden, Hoort ghy niet die droeve stem? Hoort ghy niet Messias suchten? 't Is Messias die hier leyt, Hoort ghy niet vol onghenuchten, Hoe dat hy om hulpe schreyt? 4 Isser niemand van hier boven? Isser niemand op het land? Enghels die Godt stadigh loven, Die altijdt in liefde brandt, Daelt hier neder allegader, Siet des hemels vreugt bedroeft, Siet het woordt van Godt den vader, Siet hoe dat hy troost behoeft. 5 Mensch, aenschouwt hier dat groot wonder, Godt light machteloos en cranck, Die den blixem en den donder Stadigh heeft in sijn bedwanck; Die (met gheen ghewelt van wercken Maer met sachte woorden cracht) Aerd en hemel kan verstercken, Weent om bijstandt in de nacht. 6 In de nacht, als selfs de beesten Rusten by een stille wey, Light den schepper van de geesten Waeckende met droef gheschrey. Als den mensch light in de sonden Gansch verslonden tot de doot, Wordt den heer der heer' gevonden In benaudtheyt overgroot. [pagina 427] [p. 427] 7 Soete kindt, siet ons hier knielen Met een verootmoedight hert, Wilt ontfermen onze zielen Door uw lyden, door uw smert: Wilt ons hier beneden geven, O bedruckte Majesteyt, Dat wy met u namaels leven Boven in der eeuwicheyt. [Woorden en muzyk komen voor op een geschreven los blaedje uit het midden der zeventiende eeuw.] Vorige Volgende