6
Wat doet die eer, die layde eer
Al vrouwen lust ontbreecken,
Dat sy niet vry, na haer begheer,
Van liefde moghen spreecken.
7
Dit doet mijn hert en mijn gemoet
Met droevige ooghen claghen;
Misschien mijn lijden waer geboet,
Dorst ick mijn lief ghewaghen.
[Genomen uit den Nieuwen verbeterden Lusthof, Amst. 1607, derde druk, in-4o. Dit lied ben ik verschuldigd aen de heuschheid van den reeds gemelden heer J.J. Nieuwenhuijsen, te Amsterdam. Hetzelve werd gezongen op de wys: Och legdy nu en slaept, waerna het zelf als melody overging, blykens den Amsterdamsche Pegasus, 1627, bl. 137, en Bellerophon, 1695, bl. 181.]