Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 4
(1840)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 298]
| |
Van den Derden Eduward, Koning van Engeland.Het was my uit enkele aenteekeningen bekend dat 'er te Brussel een oud gedicht der XIVe eeuw bestond, handelende over de daden van Eduward den derde, koning van Engeland, tydens zyn verblyf hier te lande, in 1338 en volgende jarenGa naar voetnoot1. De heer Van Wyn, wist ik, bezat er een kopy van. Dit gedicht, even belangryk voor de geschiedenis van Engeland als voor die van de Nederlanden, heb ik terug gevonden in een handschrift der bourgondische bibliotheek te Brussel, no 5753-5759: het beslaet de achttien laetste bladen van eene verzameling van vlaemsche ea latynsche kronyken, in-folio formaet, op papier, schrift der XVe eeuw, zynde eertyds het eigendom geweest van Edmond De Dinter, den historieschryver van Braband, die er met zyn eigen hand verscheidene brokken en tweemael zyn haadteeken in stelde. Later behoorde hetzelve tot de bibliotheek van het klooster Groenendael, blykens het volgende opschrift van het eerste schutblad: Provenit liber iste ex monasterio nostro Viridis-Vallis ex parte venerabilis patris et confratris nostri domini Jacobi De Dynter, quondam prioris hujus domus, cui | |
[pagina 299]
| |
derelictus fuerat a germano suo magistro Ambrosio De Dynter, canonico Antwerpiensi hereditaria ad eos successione devolutus ab avo eorum magistro Edmondo De Dynter, domini Philippi ducis Burgundiae secretario, cujus liber olim fuerat, qui cathalogos ducum Brabantiae et imperatorum, qui in hoc libro sunt, studiose collegit, partemque manu propria conscripsit. En een weinig lager: Bibliothecae regiae Bruxellensis ex dono Rmi et amplissimi domini prioris et monasterii Vallis-Viridis canonicorum regularum S. Augustini in Sylva Zonia.
De schryver noemt zich nergens in dit gedicht; doch het blykt dat hy de zelfde dichter is als waeraen wy de Brabandsche Yeesten verschuldigd zyn, Jan De Klerk van Antwerpen. Immers wy lezen in deze Yeesten, in 't 46ste hoofdstuk van het Vde boek, ten aenzien der togten van Eduward III: Diet al wille weten, vore ende na,
Ic rade hem dat hi ten boeke ga,
Daer ic dhistorie al te male
In hebbe gheset, redenlic waleGa naar voetnoot1.
Hy woonde te Antwerpen, zie vers 108: Al tAntwerpen in die stad
Daer ic woene, als ic thuus ben.
Hy schynt by sommige gebeurtenissen tegenwoordig te zyn geweest, en hoorde, onder andere, het gesprek van koning Eduward, toen deze vernam dat de keizer hem niet zou ter hulp komen, vers 495: Doe die coninc dat vernam
Dat die keiser niet en quam,
Sprac hi aldus dese woerde,
Also als ic se seggen hoerde.
| |
[pagina 300]
| |
Wel is waer, dat het laetste vers niet duidelyk genoeg is om zulks vast te stellen: er zou daertoe moeten gestaen hebben: Also als ic se hem seggen hoorde.
Nu kan Jan De Klerk het door hooren zeggen van iemand anders vernomen hebben. Wat er van zy, zeker is het dat hy een tydgenoot der gebeurtenissen was, die, zoo wel in dit werk als in zyne andere schriften, volkomen geloof verdient. Hy leefde te Antwerpen toen Eduward daer verbleef, en zal voorzeker den vorst van zeer naby hebben leeren kennen. Men weet dat deze de Antwerpenaers zeer lief had, en dat hy in hunne stad verscheidene muntstukken heeft laten slagenGa naar voetnoot1. In het kabinet van de heeren Geelhand te Antwerpen zag ik twee zulke stukken in zilver, een van Antwerpen en een van Brussel, door alloy, gedaente en slag, zeer gelyk aen de oude esterlings van dien tyd, en overeenkomstig de afbeelding voorkomende in A view of the silver coin and coinage of England, London 1762, in-folio, plaet 2, tegen over bladz. 22. Een gelyksoortig stuk bewaert de heer Fr. Verachter, archivarius van Antwerpen, die de goedheid gehad heeft my daervan eene nauwkeurige teekening mede te deelen. Op de voorzyde vertoont de munt het gekroond hoofd des konings met het omschrift: Monet. Nra. Antwerp. (onze munt van Antwerpen) en op de keerzyde: Bndictu (benedictum) Sit. Nomen. Dni. Nri, verders in het midden een kruis met het omschrift: Signum Crucis. By de uitgave van het onderstaende gedicht heb ik, ter vergelyking van den tekst, gebruik gemaekt van een handschrift der XIVe eeuw der Brabandsche Yeesten, | |
[pagina t.o. 300]
| |
Bladz 300.
| |
[pagina 301]
| |
berustende ter archiven generael te Brussel, afkomstig van de abdy van Afflighem, in hetwelk het een en ander overgeschreven is uit dit vroeger opstel van Jan De Klerk. Ik zeg vroeger opstel; want, daer de schryver der Yeesten het vyfde boek van zyne brabandsche kronyk eindigt omtrent het jaer 1349, en daerin van zyn gedicht over Eduward den derde gewag maekt, zoo moet dit laetstgemelde kort na het vertrek diens konings uit de Nederlanden berymd zyn geweest.
J.F. WILLEMS. | |
[pagina 302]
| |
Van den derden Edewaert, coninc van Ingelant,
| |
[pagina 303]
| |
Mer God vercoesse daer toe
Dat si die sonden wraken also,
25[regelnummer]
Alse nu hier en alse nu daer.
Nu siet, ende merket openbaer,
Oft God van den iersten stonden
Dus gewroken heeft die sonden;
Wat wonder eest dan dat hi nuGa naar voetnootVs 29
30[regelnummer]
Die sonden wreect, des vragic u,
Nader sonden menichfuldicheit,
Daer die werelt nu met ommegeit?
God beidde .xlij. jaer
Eer hi wrac sine doot swaer,
35[regelnummer]
Over die joden, wi lesent aldus,
Mits eenen coninc, hiet Titus.Ga naar voetnoot36
Nu heeft God eenen verwect,
Daer hi die sonden mede wrect,
Des hi swaerlijc begint, te waren,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Ende comt van over zee gevaren
Van daer die zonne gaet onder,
Daer hi gewracht heeft wonder
Van manslachte, sekerlike,
Ja ten einde van eerdrike
45[regelnummer]
(Dats in Scotlant) ende daer toe mee
Neffens Vlaenderen op die zee,
Des gelike men voir dien
Herde selden heeft gesien.
Hets tontsiene, na minen sin,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Dats noch maer es een beghin,
Ende datter wonder na sal volgen,Ga naar voetnoot51
God en wille sijn abolghen,Ga naar voetnoot52
Mits sire ontfermertichede,Ga naar voetnoot53
Keren van den menschede.
| |
[pagina 304]
| |
55[regelnummer]
Dit so heet ene prologe,
Daer ic u eens deels in toge
Die materie, die hier na
Volghet, also ict verstae.
So groet opset no so hart,Ga naar voetnootVs 59
60[regelnummer]
Als die derde Eduwart
Van Yngelant heeft op geheven,
En vint men nerghent bescreven.
Dat die griecken, in ouden dagen,
Voir Troyen .x. jaer laghen,
65[regelnummer]
Ende niet en consten gewinnen,Ga naar voetnoot65
Sonder veranesse van binnen;Ga naar voetnoot66
Dat van Persen coninc Cyrus
Wan ende strueerde aldusGa naar voetnoot68
Tgroete rike van Babylone;
70[regelnummer]
Dat Alexander, Philips sone,
Die hertoge was van Macedone,Ga naar voetnoot71
Dariuse af wan sine crone,
Die coninc was van al Asia
(Dats half erdrike, als ic verstae);
75[regelnummer]
Dat Machabeus, die stoute man,
So menigen groeten strijt verwan,
Met luttel volcs, mids Gods gewelt,
Jegen volc dat was ongetelt;
Dat die Romeine van cleine dingen
80[regelnummer]
Also clommen ende opwaert gingen,
Dat si dwongen al ertricke;
Dat Kaerle, oic des gelike,
Zassen ende Spaengen onderdede,
Ende brachte ter kerstenhede;
85[regelnummer]
Dat van Bullioen her Godevaert
Bestoet die heilege zeevaert,
Ende Antiochen wan doe,
| |
[pagina 305]
| |
Ende Jherusalem daer toe;
Dat Jan, hertoge van Brabant,
90[regelnummer]
Die derde daer also genant,Ga naar voetnootVs 90
Hem verweerde also wijslike
Jegen den coninc van Vrancrike
Ende jeghen XV lantsheeren,
Die Brabant wouden onteeren;
95[regelnummer]
Soe en dinct mi en gheen van desenGa naar voetnoot95
Desen opsetten gelijc wesen,
Dat een man comt van over meerGa naar voetnoot97
Getogen dus, mit eenen heer,Ga naar voetnoot98
Ende wilt Vrancrijke winnen,
100[regelnummer]
Ende coninc sijn daer binnen,
Ende neemt hem titel ende wapen an,
Eer hier borch of stat in wan,Ga naar voetnoot102
Dit es immer wonder groot.
Nu so moeghedi horen, al bloot,
105[regelnummer]
Dbegin van deser hystorien,
Also ic in mine memorien
Wel hebbe onthouden dat,
Al tAntwerpen in die stad,
Daer ic woene, als ic thuus ben.
110[regelnummer]
God verleene mi den sinGa naar voetnoot110
Die waerheit te seggene: wats gesciet,
In geesten en sal men liegen niet.Ga naar voetnoot112
Dese historie, na mijn versinnen,
Willic op Philipse beginnen,
115[regelnummer]
Die groote coninc ende die scoone,
Die in Vrancrijck droech crone,
Die de twelfste is geset
Na Hughen, die men heet Capet,
Mits welken scalken Hugen
| |
[pagina 306]
| |
120[regelnummer]
(Also vraye historien tughen)Ga naar voetnootVs 120
Karels geslachte wart onterft
Van der croonen, ende noch derft,Ga naar voetnoot122
Dat es thoge geslachte van Brabant:
Dits in croniken wel bekant.
125[regelnummer]
Dees groote Philips liet na sijn doot
Drie sonen, scoen ende groot,
Die alle drie, te waren,
Deene na dandre coninge waren,Ga naar voetnoot128
Die sonder oor storven alleGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
(Dit schijnt teeken van ongevalle).
Een dochter hadde hi mede dan:
Dander Eduwaert was haer man,Ga naar voetnoot132
Van dien name also genant,
Die crone droech in Engelant,
135[regelnummer]
Die qualijc met haren man droech,Ga naar voetnoot135
So dat si, om selc ongevoech,Ga naar voetnoot136
Eduwaerde haren sone nam,
Ende in Vrancrijc daer met quam,
Tote haren broeder den coninc,
140[regelnummer]
Dien si vertrac al haer dinc,Ga naar voetnoot140
Die hare an haren man gebrac;
Maer, wat dat si hem vertrac,
Si vant daer den troost so cranc
Dat si moeste, an horen-danc,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Weder nemen hare vaert,
Met haren sone tYngelant waert.
Ende doe sijt ter waerheit verstoetGa naar voetnoot147
Dat haer man sette den moetGa naar voetnoot148
| |
[pagina 307]
| |
Dat hi haer ende tkint soude vaen,
150[regelnummer]
So waer hise mochte beghaen,
Si bestaet die meeste dincGa naar voetnootVs 151
Die vrouwe je aneginc;Ga naar voetnoot152
Want si den raet dede dan,Ga naar voetnoot153
Dat si een deel volcs gewan,
155[regelnummer]
Omtrent vjc ende niet mere,
Daer af was die meeste hereGa naar voetnoot156
Mijn heer Jan van Heinegouwe.
Aldus ginc doe die vrouwe
Te scepe al tote Dordrecht,
160[regelnummer]
Ende seilde tEngelant waert recht.
Die coninc heeft die havenen dan
Beset, so hi alre beste can,
Daer hi hoopte ende hadde vernomen
Dat si te lande soude comen;
165[regelnummer]
Maer God en wouds also niet.
Met quam een wint, diese stietGa naar voetnoot166
An een lant, met snelre spoede,
Daer die coninc was sonder hoede,Ga naar voetnoot168
Daer si op gingen al te hant,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Ende wonnen al Yngelant
Sonder stoot ende sonder slach.
Dit wonder men nie en sach.Ga naar voetnoot172
Dus wrac God, dat verstaet,
Des conincs groote overdaet,
175[regelnummer]
Die hi lange hadde gedreven;Ga naar voetnoot175
Want hi hadde doen nemen tleven
Den grave van Erffoert, ende alsoe
Den grave van Langcastre daer toe,Ga naar voetnoot176 à 178
| |
[pagina 308]
| |
Om dat si wouden, sonder lette,Ga naar voetnootVs 179
180[regelnummer]
Dat men tlant te vonnesse sette,
Ende in allen goeden gevoeghe,
Ende gheene quade moente en sloege.Ga naar voetnoot182
Dus wart die coninc gevaen doe
Ende oic sijn quade raed daer toe,
185[regelnummer]
Die beide storven jammerlike.
Wie sach ye des gelike,
Dat eene vrouwe ende haer kint
Tconincrike van Yngelant wint,
Dat keiser Juliuse ontsacht,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Ende des ooc noyt en hadden macht
Coninge van Vrancrijcke,
Noch ooc Scotten diegelike,Ga naar voetnoot192
Dies hen allen pijnden seere?Ga naar voetnoot193
Nu wart coninc ende heere
195[regelnummer]
Dier vrouwen sone Eduwaert,
Die alder eren wel is waert,
Die derde daer van dien name,
Een stout riddre, sonder blame,
Wien dat dese geste toehoert
200[regelnummer]
Alsoo ghi nu sult horen voert.
Om dat men selden heeft gesien
Aldus groet een wonder geschien,
So hebbic dit aldus vertogen,Ga naar voetnoot203
Om dat men sal weten mogen
205[regelnummer]
Tcarnation, wel besunder,Ga naar voetnoot205
Men screef doen XIII hondertGa naar voetnoot206
Ende XXIV tjaer ons Heren.
Ter materien willic keren.
| |
[pagina 309]
| |
Doe des groets Philips iij sone,Ga naar voetnootVs 209
210[regelnummer]
Die in Vrancrijk droegen crone,
Sonder oor waren gestorven,
Soo heeft die croon daer verworven
Van Valois haers oems sone,
Philips hiet hi oic die ghone,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Want hi wouts, te dien tiden,
Naest sijn van der zweert siden,Ga naar voetnoot216
Ende sat coninc in rasten daerGa naar voetnoot217
Vele meer dan xx jaer.
Nochtan was daer te voren
220[regelnummer]
Hoire suster sone geboren,Ga naar voetnoot220
Die derde Eduwaert, als ic las,
Die ten sweerde comen was,Ga naar voetnoot222
Ende oic was, dat ghijt wet,Ga naar voetnoot223
Der croenen naere een let;Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Maer hi was so jonc van dagen,
Dat hi gheene wapene en mocht dragen.
Doet so verre was gedregenGa naar voetnoot227
Dat hi der wapene mochte plegen,
Ende hem nature gaf gehinc,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Te bedinckene alle dinc,
Quam hem in sijn herte te voren
Menege scade ende groeten thoren,Ga naar voetnoot232
Die de Scotten, sonder waen,Ga naar voetnoot233
Ende die Fransoysen hadden gedaen
235[regelnummer]
Sinen vordren, ende noch daden,Ga naar voetnoot235
Ende wart nu also beraden
| |
[pagina 310]
| |
Dat hi al dit werken soude,
Op dats hem God gehonnen woude.Ga naar voetnootVs 238
Ende ten iersten sette hi die vaert
240[regelnummer]
Met sinen volcke ten Scotten waert;
Want hi pensde, in sinen moet,Ga naar voetnoot241
Haddi die onder voet,
Dat hi te sekerre sine vaertGa naar voetnoot243
Nemen mochte te Vrancrijc waert.
245[regelnummer]
Hi wan hem af ter selver tijtGa naar voetnoot245
Meest haer lant, na menege strijt.
Daer belach hi mede
Berwijc, die groete stede,
Ende Sente Jans thonne tier stonde,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Die hi beide slechte ten gronde,
Ende ander borge ende castele.
Daer bleef doot also vele
Volx, naer dat ic hoerde gewach,
Alse omtrent .xl. dusentach.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Dus warp hi die Scotten neder,
Ende keerde thuuswaert weder,
Also bedacht, dat hi die vaert
Setten woude te Vrancrijc waert;
Want hi seggen woude, al clare,
260[regelnummer]
Dat hi een let nare ware
Der vrancscher croonen, dan
Philips, ofte ander man.
Philipse heeft hi ontboden te hant,Ga naar voetnoot263
Dat hi van der cronen sine hant
265[regelnummer]
Doe; want si hem nien bestuet;Ga naar voetnoot265
Si ware sijn verstorven guet,
| |
[pagina 311]
| |
Oft dat hi dat wel wiste,Ga naar voetnootVs 267
Hi soude, mit coste ende mit liste,
Daer na staen, in allen sinnen,
270[regelnummer]
Dat hi sijn eere soude gewinnen,
Dat hem scoene ende clare
Van sinen oem verstorven ware.
Philips antwoirde ende seide:
‘Dit doet mijns neven kinshedeGa naar voetnoot274
275[regelnummer]
Dat hi mi dese ding ontboot!
Nu segt minen neve, al bloot,
Dat ic hem ane die vrancsche crone
Niet en bekinne eene bone,Ga naar voetnoot278
Ende dat hi des wille begheven,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Oft ic loent hem, magic leven.’
Doe Eduwaert hadde vernomen
Dantwerde, die hem was comen,
Beghon hi te hant daer na pogen
Hoe dat hi soude mogen
285[regelnummer]
Gewinnen Vrancrijcke.
Dits wonder sekerlike.
Ende om dat hi hebben woude
Hulpe, spraide hi van goudeGa naar voetnoot288
In dese side der zee, hier ende daer,
290[regelnummer]
An hertoghen aen graven, dats waer,
An riddren, an knapen mede,
In Aelmaengen, te meneger steden.
Oic haddi, als men wel weet,
Van den keiser goet beheet,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
(Dats van Beyeren Loduwike)
Die geloefde, waerlike,Ga naar voetnoot296
| |
[pagina 312]
| |
Hem bi te stane mit ghewoude,Ga naar voetnootVs 297
Om eene groete summe van goude.
Hier waren bedriveren aveGa naar voetnoot299
300[regelnummer]
Reynout van Gelre grave,
Ende die grave van Gulken met,Ga naar voetnoot301
Dies beide hadden te bet,Ga naar voetnoot302
Want si in dit bedrijf te samen
Hoechden hoirs titels namen;
305[regelnummer]
Want deene wilt heeten hertoge,Ga naar voetnoot305
Ende dandre een marcgrave hoge,
Dat si in dat bedrijf gewonnen;
Want hem die keiser des woude onnen.Ga naar voetnoot308
Op desen troost, hebbic vernomen,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Soe es Eduwaert overcomen,
Ende besochte dat ierste lant
Al tote Antwerpen in Brabant.
Daer ging hi op, daert menich sach,
Op sente Marien Magdalenen dach,Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Met vierdalf hondert scepen groot,
In dat jaer ons heren al bloot
XIIIc ende XXX ende achte.
Ende op den alder iersten nachte
Ontstac thuis, daer hi in sliep,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Daer menich mensche toe liep.
Dese iiij graven brochte hi mede
Al tAntwerpen in die stede:
Van Noranthon ende van DerbiGa naar voetnoot323
Van Suffolc ende van Sailgeberi,Ga naar voetnoot324
| |
[pagina 313]
| |
325[regelnummer]
Ende iij bisscoppe oic mit hem,
Cantelberge, Lincoel ende Durem.Ga naar voetnootVs 326
Dus es die coninc overcomen;
Maer hine heeft niet vernomen
Gereedscap, dats sonder waen,
330[regelnummer]
Also hem was doen verstaen;
Want men seide, van dage te dage,
Dat die keiser gereed lage,
Als te comene met groter macht;
Maer anders heeft hi gedacht.
335[regelnummer]
Die coninc dede derwaert draven,
Alse nu bisscoppe alse nu graven,
Om dat hi emmer weten woude
Oft hi comen soude, ofte en soude;
Maer en besloet dit no dat,Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Soe dat die coninc selve op sat,
Ende trac daer hi den keiser vant
Tote Covelenche in Overlant,Ga naar voetnoot342
Dat seker was een groot bestaen,
Soet mislijc moght sijn vergaenGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
Van so groeten here, sijt seker das,
Als die coninc van Yngelant was;
Want coninc van Engelant voir dien
Was in dat lant selden gesien.
Doe die keiser dat vernam,
350[regelnummer]
Dat die coninc van Engelant quam,
Ontfing hine mit groter eeren,
Alse betaemt selken heren.
Die keiser wart beraden also
Dat hi woude besitten doeGa naar voetnoot354
355[regelnummer]
Een keiserlike consistorie,
Om ene euwelike memorie.
| |
[pagina 314]
| |
Daer ter stede so quamen
Alle die coervorsten te samen,
Ende menich lantshere bi hem,
360[regelnummer]
Sonder die coninc van Behem,Ga naar voetnootVs 360
Die Philipse was so hout,Ga naar voetnoot361
Dat hi hem diende om dat zout.Ga naar voetnoot362
Die keiser dede, ter selver tijt,
Ane sijn keiserrike abijt,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Dat sonderlinge dier gewant,Ga naar voetnoot365
Ende hielt sijn septre in deen hant,
In dander eenen appel ront
Van goude, daer een cruce op stont.
Die septre diet, alsic bevroede,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Een gheesele oft eene roede,
Daer hi eerdrike mede dwingt;
Die appel ons in bringtGa naar voetnoot372
Die ronde werelt, groot ende lanc,
Die hi al heeft in sijn bedwang;
375[regelnummer]
Tcruce, dat op den appel steit,
Bediedt dat heilige kerstenheit,
Daer God omme sterven woude
Aent cruce, tonsen behoude;
Dat sweert dat men hout bloot
380[regelnummer]
Getogen, boven sijn hoot,Ga naar voetnoot380
Bediedt dat hi, sonder hermen,Ga naar voetnoot381
Theilege kerstenheit sal bescermen,
Ende helpen, mit alre vreesen,
Ende der kerken kempe wesen,Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Ende elken doen gescien recht,
Niet bad den heere dan den knecht.
| |
[pagina 315]
| |
Dus sat die keiser daer ter stede
In den stoel siere mogenthede,
Ende hielt daer een gedinge,
390[regelnummer]
Dat groot was ende sonderlinge,
Des gelike dat voer dien
In langen niet en was gesien.
Daer maecte de keiser, scalc ende wijs,
Coninc Eduwaerde vicarijsGa naar voetnootVs 394
395[regelnummer]
Des heilichs rijcs aldanne,Ga naar voetnoot395
Met vonnesse sier manne.
Derdsbisscop van Triere voerwaer
Wijsde doen dat vonnesse daer.
Nuwe wette maecte hi met,
400[regelnummer]
Die hier namaels sijn geset.
Doe keerde die coninc weder
Tote Herken bi Halen weder,
Daer hi besat handelingeGa naar voetnoot403
Een hoge keiserrike gedinge,Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Als scrijcx vicarijs openbaer.
Srijcx manne maende hi daer,
Ende si wijsden hem also houde,Ga naar voetnoot407
Van al dat hi manen woude.
Al te Mechelne quam hi na dat
410[regelnummer]
Daer hi oic een gedinge besat,
Alse vicarijs des heilichs rijcx.
Waer hoerde noyt man desgelijcx?
Nu hoert .v. loye ende statute,Ga naar voetnoot413
Die de keiser daer gaf ute,
| |
[pagina 316]
| |
415[regelnummer]
In den stoel siere mogentheit,
Daer ic u af hebbe geseidt.
Dierste was, als ict bevande,
So wanneer in den duutscheu lande
Een duudsch coninc worde gekoren,
420[regelnummer]
Van den genen, dier toe hoeren,
Oft van der meere partien,Ga naar voetnootVs 421
Dat hi te hant sal bevrien
Ende bestimmen ende beleiden
Des rijcs goet, sonder beiden,
425[regelnummer]
Na confirmatie, groot no smal,Ga naar voetnoot425
Die hem die paus geven sal.Ga naar voetnoot426
Dander loy es so wanneere
Enich des rijcs huldenereGa naar voetnoot428
Jegen trijcke stuint of misdoet,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Om dat te cranckene, des sijt vroet,Ga naar voetnoot430
Dat hi dan, al sonder blijf,
Verboert sal hebben goet ende lijf.
Dat derde es so wannere
De keiser, die Roomsche here,
435[regelnummer]
Oft sijn vicarijs, sijds gewes,
Dies van siere wegen machtich es,Ga naar voetnoot436
Teneger stede wille varenGa naar voetnoot437
Omme srijcken recht bewaren,
Dat hem den selven volgen daer
440[regelnummer]
Des riken huldeneren naer,
So waer dat hi voere vaert.
Diet liete bleve ombewaert.Ga naar voetnoot442
Dat vierde loy es dus geleidt:
Soe wie dat den anderen ontseitGa naar voetnoot444
| |
[pagina 317]
| |
445[regelnummer]
Sal daer na den derden dach
Liden laten, eer hi hem machGa naar voetnootVs 446
Evel doen, oft enege scade;
Ende waert dat hier jegen dade,
So soude hi geacht sijn voirtan
450[regelnummer]
Over eenen onwettegen man,
Ende verdeilt ende sonder wet,Ga naar voetnoot451
Ende buten allen rechte geset.
Dat vijfste loy es, des geloeft,
Soe wie dat opter straten roeft
455[regelnummer]
Sal verboert hebben lijf ende goet,
Ende die den strasseneren, des sijt vroet,Ga naar voetnoot456
Huist oft hoeft, si arm of rike,Ga naar voetnoot457
Sal verboren des gelike,
Ende die keiser en sal hem tleven
460[regelnummer]
Noch goet weder mogen geven.
Dit sijn die .v. loye waerlijc,
Die de vierde keiser Lodewijc
Uutgaf, mit grooter solempniteit,
Te Covelenche, als ic hebbe geseit.
465[regelnummer]
Om dat die keiser so trage was
Neder comen, als ic las,
So moeste die coninc van Engelant
Verwintert bliven in Brabant,
Al tAntwerpen in die stede,
470[regelnummer]
Ende sijn graven ende bisscopen mede,
Mit vele volcx, te waren,
Die int lant gesprait waren,
Op des keisers goet beheet,Ga naar voetnoot473
Dat hi comen soude gereet
475[regelnummer]
Als men hadde dnuwe gras.
Maer doe die somer comen was
| |
[pagina 318]
| |
Ende meer dan half leden, doe
Antwordde die keiser daer toe
In deser wijs sijn ontscout:Ga naar voetnootVs 479
480[regelnummer]
Om dat hem niet en was sijn soutGa naar voetnoot480
Volgheven, ens hem gebracGa naar voetnoot481
Ten dage als men hem toesprac,
So ware die vorwaerde te broken,Ga naar voetnoot483
Die te voren was gesproken;
485[regelnummer]
Maer sijn lettren heeft hi gesant
Aen den hertoge van Brabant:
Want hi si srijcken huldenare,Ga naar voetnoot487
Dat hi mitten vicarijs vare,
Ende holpe wreken ende wederstaen
490[regelnummer]
Donrecht, dat heeft gedaen
Philips den Roomschen rike,
Die hem seit coninc in Vrancrike;
Ende des gelijcs sendi mede
In Brabant an elke stede.
495[regelnummer]
Doe die coninc dat vernam
Dat die keiser niet en quam,
Sprac hi aldus dese woerde,
Also als icse seggen hoerde:
‘God, die almechtege vader,
500[regelnummer]
Doet dit om mijn goet algader;
Want waert dat die keiser quame,
Ende hem des orloochs ane name,
Ende ons God dan gave zege,
Soe soude men hem alle wege,
505[regelnummer]
Also lange alst volc soude leven,
Dere van der victorien gheven,Ga naar voetnoot506
Wiese verdiende ofte wan.
Ooc so es hi in den ban
Van den heilegen stoel van Rome,
510[regelnummer]
Also dat wi, als ict beghome,Ga naar voetnoot510
| |
[pagina 319]
| |
Sijns te wers mochten hebben seere.Ga naar voetnootVs 511
Nu bevelic Onsen Here
Alle mijn saken, voert ende na,
Ende bidde hem dat hi in staden sta
515[regelnummer]
Minen rechte ende anders niet.’
Nu hoert voirt wats geschiet.
Die coninc trac nu al te hant
Ane den hertog van Brabant,
Die siere moyen sone was,
520[regelnummer]
Ende versochte ane hem dasGa naar voetnoot520
Van srijcx wegen, dat hi
Met rechte hem woude staen bi,
Ende donrecht helpen wederstaen
Dat Philips hadde gedaen,
525[regelnummer]
Ende sijn vordren, den keiserrike,Ga naar voetnoot525
Ende sonderlinge aen Camerike,
Dat hi aen hem hadde gesaect,Ga naar voetnoot527
Ende sijn slot daer af gemaect,
Dat den rike behoert an;Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Ooc vermaende hijs hem danGa naar voetnoot530
Van maescapen, dat hiGa naar voetnoot531
Hem helpen woude ende staen bi,Ga naar voetnoot532
Donrecht keren ende scade,
Die hem Philips van Valoes dade,
535[regelnummer]
Ende des en woude bekennen niet.
Die hertoge hem doe beriet
Ende wart des te rade dan,
Want hi ware des riken man,Ga naar voetnoot538
| |
[pagina 320]
| |
Dat hi ende de sine souden
540[regelnummer]
Sriken palen helpen houden,Ga naar voetnootVs 540
Na dien dat hijs openbare
Van srijcs wegen versocht ware.
Oec gedachte die hertoghe mede
Die groote scade ende onvrede,
545[regelnummer]
Die hem Philips, al sonder waen,
Daer te voren hadde gedaen,
Daer hi mit sinen goude rootGa naar voetnoot547
Gewan .xv. lantsheren groot,Ga naar voetnoot548
Om dat si Brabant souden ontginnen,Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Ende den hertoghe sijn lant afwinnen,
Ende dien hem bringen gevaen,
Daer elc van hem, sonder waen,
Al sine macht dede toe,
Des hi mit eren ontstoet doe,Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Des men ewelijc wel mach
Met rechte daer af doen gewach.Ga naar voetnoot556
Dus gerees so lanc die dinc,
Dat die somer zeer henen ginc.
Doen nam die coninc sine vaert
560[regelnummer]
Ute Brabant te Vrankerike waert,
Omtrent Onser Vrouwen dachGa naar voetnoot561
Die in de maent van september lach,
Doer Henegouwe ende Camersijs.Ga naar voetnoot563
Die hertoge, in deser wijs,
565[regelnummer]
Gereede hem oic hier jegen,
Alse die sier manscap woude plegen,
Met vele heren, des zijt vroet,
Daer hi hem eerlijc mede loet,Ga naar voetnoot568
| |
[pagina 321]
| |
Alse graven ende baroenen, te waren,
570[regelnummer]
Die met hem onthouden waren,Ga naar voetnootVs 570
Die hertoge van Gelre quam toe,
Ende .ij. marcgraven also,Ga naar voetnoot572
Gulke ende Brandenborch, dat wet,Ga naar voetnoot573
Loen, Marcke, Verrenborch met,Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Van Catsenelboge die grave,
Ende van den Berge. Dese quamen ave.Ga naar voetnoot576
Die grave van Murssen quamer toe,Ga naar voetnoot577
Die here van Valkenborch alsoe,
Mijn her Jan Van Henegouwe,
580[regelnummer]
Die here van Kuuc, als ict scouwe,Ga naar voetnoot580
Ende ander heren, die ic u
Niet en can genoemen nu,
Die alle quamen willichlike
Op Philipse van Vrancrike.
585[regelnummer]
Die bisscop van Ludecke dan,Ga naar voetnoot585
Ende van Byhem coninc Jan,Ga naar voetnoot586
Ende van Henegouwe die grave
(Philips wasser oem ave):
Dese trocken waerlike
590[regelnummer]
Tot Philipse in Vrancrike.
Al was die grave van HenegouweGa naar voetnoot591
Over getogen, als ict scouwe,
Met Philipsen, sinen oeme,
Hine was niet sere willecome;
595[regelnummer]
Want Eduwaert, als ict u scrive,
Hadde sier suster tenen wive,
So dat Philips dat wel verstoet
Dat sijn neve droech den moet
Vele meer tot Eduwaerde,
600[regelnummer]
Hoe so dat hi daer gebaerde.Ga naar voetnoot600
| |
[pagina 322]
| |
Aldus, als ghi moget horen,
So trac Eduwaert voren
In den palen van Vrancrike,Ga naar voetnootVs 603
Ende die hertoge diegelikeGa naar voetnoot604
605[regelnummer]
Trac uut mit groeter gewelt,
Tote Haspre op dat velt,Ga naar voetnoot606
Ende woude sijns volcx ontbeiden,
Ende oic van daer niet sceiden,
Hine hadde gesproken, wet wel dat,
610[regelnummer]
Die van Camerike uter stad.
Gelede heeft hi hem gesant,Ga naar voetnoot611
Ende si senden, al te hant,
Van haren rade buten der poert,
Om te hoirne shertogen woert.
615[regelnummer]
Die hertoge hi seiden doe:Ga naar voetnoot615
Want Camerike hoerde toe
Van rechte den Aelmaenschen rike,
Dat si daden groot ongelike
Dat si de Fransoyse onthilden,
620[regelnummer]
Die dat rike cranken wilden;
Ende want hi srijcx marscalc ware,
Ende van srijcx wegen comen dare,Ga naar voetnoot622
So begeerde hi van rechte datGa naar voetnoot623
Si hem openden die stad.
625[regelnummer]
Doe si des niet doen en wouden,
Also si doen van rechte souden,Ga naar voetnoot626
Hadde die hertoge ocsuun dat hiGa naar voetnoot627
Den vicarijs soude staen bi,
Ende voert in Vrancrike varen.
630[regelnummer]
Ende om dat hi hem woude bevarenGa naar voetnoot630
So heeft hi tot Philipse gesant,
Ende ontseide hem, al te hant.Ga naar voetnoot632
| |
[pagina 323]
| |
Dus volghde hi mogendelike
Den vicarijs in Vrancrike,
635[regelnummer]
Daer hi strueerde, ten stonden,
So wat si buten vesten vonden.
Want om dat so bi was
Den wintre, alsic voren las,
Sone wouden si mit allen
640[regelnummer]
Vore engheene veste vallen.Ga naar voetnootVs 640
Dus trocken si in den lande,
Beide wit rove ende mit brande,
Ende also voert, met desen doene,
Tote bi der stede van Piroene,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Ende also henen, bat voert,Ga naar voetnoot645
Tote bi sente Quintens der poert,
Ende van daer niet verre van Louwen,Ga naar voetnoot647
Daer men anders nien mochte scouwen
Danne brant telken partien,
650[regelnummer]
Al tote Flamingerien.Ga naar voetnoot650
Tgoet, dat men daer toe wan,
En mochte vertrecken geen man.Ga naar voetnoot652
Drie weken dat si daer lagen,
Dat si noit viant en sagen.
655[regelnummer]
Philips was toornich ende erreGa naar voetnoot655
Ende was op die waerde van verre,Ga naar voetnoot656
Daer hi altoes bewaert was
Over riviere ofte anderen pas,
Dat men tote hem niet en mochte;
660[regelnummer]
Want hi pensde ende dochte
Dat hi mit subtylheiden
Die dinc so lanc soude beiden,
Dat se des winters vlagen
Uten landen souden jagen;
| |
[pagina 324]
| |
665[regelnummer]
Nochtan so vloech hem, des geloeft,
Die roec dagelijcs over thoeft.
Doe den heren aldus dochte
Dat men Philipse niet en mochte
Toecomen, no bestriden,
670[regelnummer]
Wat sine sochten tallen siden,Ga naar voetnootVs 670
Ende die regen ende die coude
Op hem quam, so menichfoude,
Ende si oic hadden vele faelgenGa naar voetnoot673
Van drancke ende andre vitailgen,
675[regelnummer]
Mits den sloten, sonder waen,
Die si achter hen lieten staen,
Worden te rade so die heren
Dat si weder wilden keren
Toter vriende lande waert,
680[regelnummer]
Ende versten also die vaert,Ga naar voetnoot680
Toten naesten saysoene,
Daer ne ware anders niet toe te doene.
Doe Philips dat vernam
Ende die mare tote hem quam
685[regelnummer]
Dat si trocken achterwaert,
Dachte hise in den steert
Te beslupene, mit siere macht,
Ende trac al dien langen nacht
Met sinen groeten heere alsoe
690[regelnummer]
Toter Flammingerien toe,
Tote op een mijlken, seidi diet sach,
Daer die coninc Eduwaert lach.
Ende hi en wiste niet, seide men mi,
Dat hi Eduwaert was so bi;
695[regelnummer]
Want hi hielt hem, sijt seker das,
Over eenen groeten pas,
Daer eene brugge over stoet,
Die groot was starc ende goet,
| |
[pagina 325]
| |
Daer hi wel over waende tien,Ga naar voetnootVs 699
700[regelnummer]
Haddi sinen point gesien.
Nu was Philipse doen bekant
Dat die hertoge van Brabant
Thuuswaert ware getogen;
Des was hi seere in hogen;Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Want hi Eduwaerde met gewelt
Beloepen waende op dat velt,
Oft ander liede van sinen wegen,
Die hi daer seinden soude jegen
Als die dach ware opgegaen.
710[regelnummer]
Ende des nachts so heeft verstaen
Edewaert dese sake,
Die seere was te gemake,
Dat hi Philipse soude sien.
Weten liet hi dat mettienGa naar voetnoot714
715[regelnummer]
Den heren, die bi hem waren,
Dat si hem also bewaren,
Dat si ten wapenen souden sijn,
Tierst dat men sage des daegs schijn,
Ende haer batailgen wijslijc maken,
720[regelnummer]
Also behoert talselken saken;Ga naar voetnoot720
Want hi hadde also vernomen
Dat Philips soude overcomen.
Des morgens, in den dageraet,
Ghinct al te wapenen, dat verstaet;
725[regelnummer]
Men ginc missen lesen mede,
Ende biechten, alsoet es die sede,Ga naar voetnoot726
Ende ontfaen den Here, daer binnen
Leght al die zege ende tverwinnen.
Doe begonsten die heren
730[regelnummer]
Haer batailgen te ordineren:
Drie batailgen, alsic verstoet,
Hadden si daer, groet ende goet;
| |
[pagina 326]
| |
Maer die hertoge van Brabant
Hadde die scoenste, als ic bevant,
735[regelnummer]
Ende die meeste ten selven male,
Ende trooste die sine, herde wale.Ga naar voetnootVs 736
Die coninc reed toten batailien,
Ende gaf troost sonder falien,
Met eenen goeden aenzichte,
740[regelnummer]
So dat elcs herte verlichte.
Ter erden beetten si alle doe,Ga naar voetnoot741
Ende verbeiden die viande also;
Alse nu stoeden, alse nu saten;Ga naar voetnoot743
Luttel dat si op dien dach aten.
745[regelnummer]
Nu willic u maken vroet
Wat men in dander side doet.
Philipse was doen bekant
Dat die hertoch van Brabant
Seker thuuswert ware gekeert,
750[regelnummer]
Ende heeft aldus geordineert,
Dat die coninc van Byhem,
Die bisscop van Ludicke mit hem,
Ende die Oostheeren gemeen,Ga naar voetnoot753
Die daer waren menich een,
755[regelnummer]
Ende heren oic uut Vrancrike
Trecken souden gemeinlike,
Ende dien pas over liden,Ga naar voetnoot757
Ende Eduwaerde bestriden.
Doe dese heren gereet waren
760[regelnummer]
Ende som over den pas gevaren,
Quam een waerdsman sere gerent,Ga naar voetnoot761
Dien si voren hadden gesent,
| |
[pagina 327]
| |
Ende brachte hem selke mare,
Dat die hertoge noch daer ware,
765[regelnummer]
Met menegen vromen man,
Ende dat die coninc ware dan,
Ende sijn hulperen mit allen,
Neder te voet gevallen,
Alse die zege wilden verwerven,
770[regelnummer]
Oft opt velt te samen sterven.
Doe die heren hoerden claer
Dat die hertoge noch ware daer,
Ende opten velde also gescaert,
Ende so willich ten wige waert,Ga naar voetnootVs 774
775[regelnummer]
Keerden si, al sonder beiden,
Tote Philipse ende seiden
Hem al dese selve mare,
Ende dat die hertoge ware dare,
Metter scoenster batailgen, die
780[regelnummer]
Onder eenen here wart gezien je,
Ende dat hem wel voegen soude
Dat hi trecke, also houde,Ga naar voetnoot782
Te sinen vianden, daer si
Hem te velde lagen so bi,
785[regelnummer]
Gescaert in sijns selfs lande,
Die hem alsoo groeten scande
Ende scade hadden gedaen;
Ende, woude hijt wederstaen,
Si souden ter selver uren
790[regelnummer]
Haer lijf met hem aventuren;
Ende trocke hi oic des achter,
Hi bleve ewelijc in den lachter;Ga naar voetnoot792
Want de vianden waren gescaert.
Philips antwerdde, ter vaert,Ga naar voetnoot794
795[regelnummer]
Dat hi niet en woude so schiere
Tere cansen wedden so diere,Ga naar voetnoot796
| |
[pagina 328]
| |
Ende dat hi die crone van Vrancrike
Niet en woude so haestelike
Aventuren op eenre uren:
800[regelnummer]
So mislijc vielen daventuren.Ga naar voetnootVs 800
Nu hoert hier eene edelhede,
Die coninc Eduwaert daer dede.
Men brochte voir hem gevangen dan
Enen Fransoys, enen wardsman,
805[regelnummer]
Die opten velde quam gejaget,
Ende als hi hem hadde gevraecht
Al dat hi hem vragen woude
Gaf hi hem van sinen goude,
Ende daertoe een groot paert,
810[regelnummer]
Dat vele gels was waert.Ga naar voetnoot810
‘Gaet, sprac hi, zegt uwen here
Dat mi vernoit harde sereGa naar voetnoot812
Te liggene op deser heiden,
Daer ic hebbe liggen beiden
815[regelnummer]
Na hem, van vroech mitten dage,
Ende dat icken geerne sage
Op den velde, mocht mi gescien.’
Die knape trac henen mittien,
Ende heeft sine bootscap wel gedaen.
820[regelnummer]
Dus was mi seker doen verstaen.
Doen si daer dus mit gewelt
Gelegen hadden, op dat velt,
Met hongere in desen doene,
Tote lange over die noene,
825[regelnummer]
Braken si op, mitter vaert,
Ende elc trac ten sinen waert,
Ende Eduwaert trac tAntwerpen waert,
Tsinen wive, die hi hadde waert,
Tsinte Michiels in die abdie,
830[regelnummer]
Daer si lach met hare partie,
| |
[pagina 329]
| |
Daer si van eenen sone genas,Ga naar voetnootVs 831
Die Lyoen daer geheeten was.Ga naar voetnoot832
Dit gesciede, dat es waer,
Doen men screef xiijc jaer
835[regelnummer]
Ende xxxix, des zijt wijs,
Omtrent ten dage sinte Remijs,Ga naar voetnoot836
Op eenen saterdach, alsict ontfinc.
Nu hoert hier voert selsen dinc.Ga naar voetnoot838
Hier so moeghdi wonder horen.
840[regelnummer]
In deser tijt, ende daer te voren,
So droech Vlaenderlant qualike
Met haren grave Lodewicke,
So dat si hem niet en getruden,Ga naar voetnoot843
Ende sine wandelinge seere scuden,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Om dat hi altoos te rade ginc
Philipse, den vrancschen coninc,
Ende sinen raed algader dede,
Dat hem dicke verginc te lede,Ga naar voetnoot848
Also ghi nu hier na saenGa naar voetnoot849
850[regelnummer]
In corten woerden moeght verstaen.
Die van Brugge, sonder vermiden,
Quamen te Cortrike teenen tiden,
Ende vengen daer desen grave,Ga naar voetnoot853
Ende sloegen hem oic daer ave,
855[regelnummer]
Voer sijn oegen, ter selver stonde,
Sinen maech, here van Denremonde,
Den here van Nevele oic alsoe,
Ende andre riddren daer toe,
Die si bi den grave vonden.
860[regelnummer]
Horen grave dat si bonden
| |
[pagina 330]
| |
Op eenen wagen, mitter vaert,Ga naar voetnootVs 861
Ende voerdene te Brugge waert,
Ende leidene, met hoeden groot,
Ghevangen op haer bellefroet,Ga naar voetnoot864
865[regelnummer]
Daer hi lach lange stonde,
Eer hi ute comen conde.
Hier na moeste dicke gescienGa naar voetnoot867
Dat hi uut Vlaendren moeste vlien,
Ende te Vrancrike waert jagen,
870[regelnummer]
Oft sijn volc hadden verslagen,Ga naar voetnoot870
So ongemint was hi altoes
Met sinen volke ende graciloes,
Des men vele beteech doen
Heren Willeme van Ausoen,Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
Was een clerc van Borgelion:
Hi was sijn laten ende sijn doen,
Die, mids Philipse van Vrancrike,
Bisscop tsint was tot Camerike,
Die vele discoerds brachte toe.
880[regelnummer]
Eens so gevielt also,
Dat die grave, om sijn ongevoech,
Met sinen volke so qualiken droech,
Dat hi in Vrancrijc quam, geiaecht
Van vreesen, ende sere versaecht,
885[regelnummer]
Datten sijn liede willen ontliven,
Ende dat hi daer nien dar bliven,Ga naar voetnoot886
Om groote vreese van der doot.
Philips, met heere groot,
Gereedde hier omme sine vaert,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
Ende trac also te Vlaenderen waert.
| |
[pagina 331]
| |
Onder Cassele so viel hi doen,
Daer men sach menich pauwelioen.Ga naar voetnootVs 892
Nu hoert voert an dmeeste genindeGa naar voetnoot893
Dat ic ergens bescreven vinde:
895[regelnummer]
Die Vleminge, die in dien dagen
Uten westen te Cassele lagen,
Ende alle die pauwelioene sagen,
Begonst hem qualijc te behagen,Ga naar voetnoot898
Ende hem die coninc oic benamGa naar voetnoot899
900[regelnummer]
Dat hem geen vitaelge en quam,
Worden si te rade in dien
Dat sijt ten coninc wouden tien.Ga naar voetnoot902
Tien dusent was er, of daer omtrent,
Uut West Vlaenderen; want die van Gent
905[regelnummer]
Ende van Brugge en waren doe
Noch ander steden niet comen toe:
Dese setten al voer al,Ga naar voetnoot907
Ende trocken neder, sonder gescal,
Midden daegs, wel gescaert,
910[regelnummer]
Ende trocken tconincs tenten waert,
Ende waren tot daer bi comen.
En hadde die grave niet vernomen
Van Henegauwe dese dinc,
Die hen den streke onderginc,Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
Si hadden claerlijc doen met allen
In des conincs pauwelioen gevallen,
Eer hijs hadde geweten iet.
Selc genint is selden gesciet.
Al viel hem daventure swaer,
920[regelnummer]
De grave hi bestoese daerGa naar voetnoot920
Met een deel Brabantsoenen.
Het was rechte voer der noenen
| |
[pagina 332]
| |
Daer versloechise alle doot,
Datter cume een ontscoot.Ga naar voetnootVs 924
925[regelnummer]
xiijc ende twintig ende achtGa naar voetnoot925
Screef men, op sinte Bartelmeus dach.
Mids desen so ginc Vlaenderlant
Sinen grave te male in hant.
Die coninc trac weder thuis waert;
930[regelnummer]
Die grave trac int lant, ter vaert,
Ende ginc sieden ende braden,
Blinden, hangen ende raden,Ga naar voetnoot932
Te Brugge ende oec te Ghent,
Ende int lant daer omtrent,
935[regelnummer]
Ende hadde sijn lant wel in bedwange;
Maer en geduerde hem niet lange.
Doe Willam, grave van Henegouwe,
Desen dienst, scoen ende getrouwe,
Philipse van Vrancrijc hadde gedaen,
940[regelnummer]
Also ghi hier voren hebt verstaen,
So haddijs danc cume iet
Van Philipse, ofte niet.
Van doen hi hadde vercregen
Crevecuer ende Alut, jegenGa naar voetnoot944
945[regelnummer]
Eenen here van Denremonde,
Dies machtich was tier stonde,
Ende wel betaelt mit sinen gelde,
So onderginc hem mit gewelde
Philips, ende bleeffer here ave,
950[regelnummer]
Waest lief ofte leet den grave;
Ende doen hi geware waert das
Dat al sinen dienst verloren was,
| |
[pagina 333]
| |
Ende dat Philips en dachte mere
Op vromecheit noch op ere,
955[regelnummer]
Die enich goetman hadde verdient,Ga naar voetnootVs 955
Ende sijn en woude niemans vrient,
Ende anders niet en gheerdeGa naar voetnoot957
Dan scat ende groete hoeverde,
Dachte hi, in sinen moede,
960[regelnummer]
Hi soudt hem maken tontgoede;Ga naar voetnoot960
Want hi was wijs ende behindech,
Daer toe stout ende ghenindech,
Ende ginc te hant informeren
Deser werelt meeste heeren,Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
Dat was den keiser Loduwike,
Den coninc van Engelant die gelike,
Den grave van Gulke daer toe meer,Ga naar voetnoot967
Want hi was horen iijer zweer,Ga naar voetnoot968
Ende ander heren daer toe met.
970[regelnummer]
Dus ruerde tierst, dat ghijt wet,
Dese grave, voere sijn doot,
Dorloge, dat nu staet groot;
Ende ware hi te live bleven
Hi hadt daertoe wel verdrevenGa naar voetnoot974
975[regelnummer]
Dat die keiser al sine macht
Met hem hadde neder bracht,
Ende dat oic dorloge, sonder waen,
Vele bat hadde voert gegaen.
Dat ic dese toewale dus segge,Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Ende mede in die geste legge,
Alse ghi wel hoert ende siet,
Dat ne doe ic sonder sake niet;Ga naar voetnoot982
| |
[pagina 334]
| |
Want poeten ende cronisten,Ga naar voetnootVs 983
Die van dichtene wel wisten,
985[regelnummer]
Plagens oic, alsict verstae,Ga naar voetnoot985
Ende hetent incidentia.
Oec eest goed, alst mach gevallen,
Dat men coute ende hore van allen;
Want hier en es geset niet,
990[regelnummer]
En hoere te deser geesten iet.Ga naar voetnoot990
Des biddic hem diet selen lesen
Dat sijt in goede laten wesen.
Nu waert echt dese Loduwijc,Ga naar voetnoot993
Grave van Vlaenderen, qualijc
995[regelnummer]
In sijn lant onder sine liede,
Als hem menichwerf geschiede,
So dat hi nam sine vaert
Van vreesen te Vrancrike waert.Ga naar voetnoot998
Nu moeghdj horen vrimde dinc
1000[regelnummer]
Hoet in Vlaenderen nu staen ginc.
Binnen Gent so was verhavenGa naar voetnoot1001
Een knape, niet rike van haven,Ga naar voetnoot1002
Ende van geenre grooter geboort,Ga naar voetnoot1003
Die so wart getogen voert,
1005[regelnummer]
Dat al tlant an hem vel;Ga naar voetnoot1005
Maer hi conste spreken wel
Ende wart van groeter gewelde,
Ende hiet Jacob Van Artevelde,
Daer al tlant an viel seere,Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Jegen den grave sinen here.
Dese Jacop ginc nu pogen
Hoe hi hem soude mogen
| |
[pagina 335]
| |
Jegen den grave bewaren altoos,
Ende jegen Philipse van Valoes,
1015[regelnummer]
Die hem haetten totter doot.
Nu hoert hier wonder groot:
Hi bracht daer toe, dien stonden,
Dat te samen worden verbonden
Eduwaert, coninc van Engelant,
1020[regelnummer]
Ende Vlaendren ende Brabant,
Ende die grave van Hollant mede,
Met consente van elker stede.Ga naar voetnootVs 1022
Die steden van Vlaenderen quamen
Hier omme in Brabant te samen,
1025[regelnummer]
Ende die staden van BrabantGa naar voetnoot1025
Quamen weder in Vlaenderlant,
Om dat vaste te besaertereerne,Ga naar voetnoot1027
Ende met zegelen te confirmeerne,
Dat elc van hen soude wederstaenGa naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Donrecht dat hen worde gedaen,
Ende elc soude andren waleGa naar voetnoot1031
Helpen houden sine pale,
Ende al onrecbt helpen weren,
Dat den andren mochte deren,
1035[regelnummer]
Jeghen elc lant ende elken here,
Ende dit soude duren emmermere,
Met vele verweerden, des zijt vroet,
Die oirboirlijc sijn ende goet,
Die ic niet vertrecken en can.
1040[regelnummer]
Die heren zegelden vore dan,
Baenrootsen ende riddren daer na,Ga naar voetnoot1041
Uut elken lande, alsict versta,
Ende daer na elke vrye stede,
In Brabant ende in Vlaendren mede.Ga naar voetnoot1044
| |
[pagina 336]
| |
1045[regelnummer]
Houdt ment wel so eest goet,Ga naar voetnootVs 1045
Ende houdt ment qualijc, des zijt vroet,
So en eest maer sceren ende scop.
Hier staet hen wel te siene op;
Want ens here, onder der sonne,Ga naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Die hen soude gederen connen,Ga naar voetnoot1050
Op dat si hem wel te samen binden,Ga naar voetnoot1051
God en woudse selve schinden.
Doe die coninc te Ghent in quam,
Om dit gebont, alsict vernam,Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Brachte hi an, wel gevisiert,Ga naar voetnoot1055
Vrancrike ende Engelant gequartiert,
Ende screef hem coninc van beiden dan,
Ende ontfingen den goeden man
Over coninc van Vrancrike:
1060[regelnummer]
Wie hoerde je des gelike?
Doe dese dingen waren gedaen
Es die coninc gevaren saen
TEngelant waert, om meer baten,
Ende heeft binnen Gent gelaten
1065[regelnummer]
Sijn wijf, ende sijn kindre mede.
Oic gelach si daer ter stede
Van eenen sone, dat es waer,Ga naar voetnoot1067
Ende die coninc geloefde daer
Weder te commene, sekerlike,
1070[regelnummer]
Onsts hem God van hemelrike,Ga naar voetnoot1070
| |
[pagina 337]
| |
Alse die winter ware sier vaerde,Ga naar voetnootVs 1071
Ende men gras vonde op daerde.
Dus heeft Jacob van Artenvelde
Hem bewaert mit gewelde,Ga naar voetnoot1074
1075[regelnummer]
Met groeten heren, also ghi
Nu hebt horen seggen mi.
Hoe die van Camerike ute traken,
Ende Haspre algader ontstaken,
Ende andre dorpe also wale;
1080[regelnummer]
Hoe die grave, ten selven male,
Ende sijn oem van Beamont,Ga naar voetnoot1081
Trocken, ter selver stont,
In sconincs Philips lande,
Beide mit roeve ende mit brande,
1085[regelnummer]
Dat willic desen tiden
Al meest overliden.Ga naar voetnoot1086
In desen tijt geviel oic dat
Die van Risele der stad
Quamen in Vlaenderlant,
1090[regelnummer]
Ende stichten roef ende brant,
Ende een deel dorpe gedestrueert;
Maer si worden saen gekeert,
Want Vlaminge ende Engelsce mede
Jaeghdense weder in hoir stede,
1095[regelnummer]
Te horen scaden ende scanden swaer.
Maer ij graven vingen si daerGa naar voetnoot1096
Uut Engelant, geloevets mi,
Van Suffolc ende van Sailgebery,
Om dat si te verre volchden na
1100[regelnummer]
Den vianden, alsict versta,
Die men Philipse al te hant
Teenen presente heeft gesant,
De welke graven hi beide
In sijn vaste hoede leide.
| |
[pagina 338]
| |
1105[regelnummer]
Jegen dat die zomer naken
Soude, hadde Philips doen maken
Een vlot van c.c. scepen,
Daer hi mit hadde begrepenGa naar voetnootVs 1108
Altenen gader dat Swin,Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
So datter engeen goet in
Comen en mochte te Vlaendren weert,
Noch te Brabant, en wart geweert.Ga naar voetnoot1112
Oec was haer meninge mede,
Waert dat Eduwaert over lede,Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
Dat sine seker souden bestaen,Ga naar voetnoot1115
Ende dan vangen ofte verslaen.
Dese scepe daden groeten pantGa naar voetnoot1117
Beide in Vlaendren ende in Zeelant,
Ende in Brabant daer toe mede,
1120[regelnummer]
Al tote Antwerpen der stede;
Want die mare liep openbaer
Dat si souden comen daer,
Ende die stad daer bestriden.
Antwerpen, ten selven tiden,
1125[regelnummer]
Bewaerde hem hier jegen wale
Met meneger bliden ende springale.Ga naar voetnoot1126
Oec was, tier tijt, ane geleit
Die torne aen de visschemart steit,Ga naar voetnoot1128
Die starc, groot ende scone es.
1130[regelnummer]
Doe schreef men .xl., sijs gewes.
Een hooft roovere was dan
Van desen scepen een voerman,Ga naar voetnoot1132
Spoude-Visch was sijn toename,
Gode ende menschen onbequame.Ga naar voetnoot1134
| |
[pagina 339]
| |
1135[regelnummer]
Hierna seldj horen te samen
Hoe so dat si ende namen.
Doe die winter leden was,
Ende men hadde dnuwe gras,
Quam mijn her Jan, Philips zone,
1140[regelnummer]
Die oirloegs nien was gewone,Ga naar voetnootVs 1140
Met vele volcx wel te gereke,Ga naar voetnoot1141
Ende viel doe voor Tuinliveke,
Dat toehoerde den bisscop;
Maer daer so waren op
1145[regelnummer]
Sgraven liede van Henegouwe,
Diet hielden alse lieden getrouwe;
Want een riddre, een Henouwier,Ga naar voetnoot1147
Hiet van Maeny her Wautier,Ga naar voetnoot1148
Had thuis onder ronnenGa naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Sbisscops liede, ende afgewonnen,
Ende sijn partie daer op gedaen.
Doe dit die grave hadde verstaen
Van Henegouwe liet hijt te hant
Den hertoge weten van Brabant,
1155[regelnummer]
Ende dien Vlamingen daer toe,
Die allegader quamen doe,
Die hertoge quam met groter machte,
Want hi die gemeente met hem brachte,Ga naar voetnoot1158
Ende Jacob van Artenvelde
1160[regelnummer]
Quam daer met groeter gewelde.
Philips selve quam daer dan,
Bi sinen sone, met menegen man;
Maer si lagen over eenen pas,
Daer si met wel bewaert was,
1165[regelnummer]
So dat men hem en mochte doe
Van gheenre ziden comen toe.
| |
[pagina 340]
| |
De pas was wijt ende diep,
Die tusschen beide die heren liep.
Philips ende sijn sone Jan
1170[regelnummer]
Lagen in dander side dan,
Henegouwe, Vlaendren ende Brabant
Lagen over an den anderen cant,
So dat elc here, van daert lach,
In des anders here wel sach.
1175[regelnummer]
Noch toe en had men niet vernomen
Oft Eduwaert over soude comen.
Deen seide neen, ende dander ja.
Nu hoert voert alsiet versta.
Nochtan dat die pas was swaer,
1180[regelnummer]
Si vonden oftan tghewat daer,Ga naar voetnootVs 1180
Vlaminge ende Brabantsoene,
Die hem wouden maken coene,
So dat si dien pas som leden,
Ende metten vianden streden,
1185[regelnummer]
Ende scade daden ende scade namen,
Ende sere gequetst weder quamen.
Doe die heren sagen dat si doe
Philipse nien mochten comen toe,
Overmids den swaren pas,
1190[regelnummer]
Die tusschen hen beiden was,
Ende dat hi oic mit siere gewelde
Niet en soude topenen welde,
In gheer manieren, comen,Ga naar voetnoot1193
Hebben si den raed genomen
1195[regelnummer]
Dat van Henegouwe die grave
Sijn liede dede comen ave,
Ende stac int huus den brant,
Ende strueerdet tot int sant;
Want thuus sijns viands was
1200[regelnummer]
Des bisscops, alsic voren las.
| |
[pagina 341]
| |
Dus keerden si alle thuus waert.
Si wisten cleene dat EduwaertGa naar voetnootVs 1202
Der Sluus was comen so bi,Ga naar voetnoot1203
Als ghi nu horen moeght van mij.
1205[regelnummer]
Doe dit voren Thuin gesciede,
Quamen Eduwaert ende sijn liede
Getogen over die zee,
Mit .ijc. scepen of mee,
Als die ghene die woude volstaen
1210[regelnummer]
Int gelof dat hi hadde gedaen.
Ende ten iersten dat hi vernam
Dat hi bi tlant van Vlaenderen quam,
Dede hi hem, sonder letten,
Opt lant van Vlaenderen setten.
1215[regelnummer]
‘Geloeft si God (dat hi sprac)!
Doen ic uut desen lande trac
Geloefdiec, mitter trouwen mijn,
Dat ic hier weder soude sijn
Eer sint Jans dach, sonder waen,
1220[regelnummer]
Ende dat so hebbic gedaen;
Want ic hier stae opt sant.’
Tsinen scepe trac hi te hant,
Ende rechte op sinte Jans dach,Ga naar voetnoot1223
Die in midden den somer lach,
1225[regelnummer]
Omtrent den vespertide,
Bestoet hi mit scarpen stride
Van Vrancrike Philips scepen,
Die dat Swin hadden begrepen,
Die menegen coopman beroeft
1230[regelnummer]
Hadden, ende oic onthoeft.
Sonder voerraed ghinghen si toeGa naar voetnoot1231
Met eenen hoefde, sine wisten hoe,
| |
[pagina 342]
| |
Zonder avijs, alsict versta.
Deen quam vore ende dander na;
1235[regelnummer]
Maer God sender sine genade,
Om wech te doene die quade;
Want hi harer quader daden
Niet langher en woude gestaden.Ga naar voetnootVs 1238
Die Fransoyse, al ongelet,
1240[regelnummer]
Hebben hem ter were geset,
Stouteliken, hoochs noods.
Daer stortte men so vele blootsGa naar voetnoot1242
Dat wonder was te scuwen an;
Daer vochten si aldus dan
1245[regelnummer]
Van beiden ziden mit groter cracht,
Tote dat hem benam die nacht.Ga naar voetnoot1246
Des smorgens vroeg echt alsoe
Ginc die coninc weder toe,
Met geninde herde groot.
1250[regelnummer]
Menich man so bleef daer doot,
Ander verdroncken ende verslagen.
Dit seiden si diet wel sagen.
Die coninc was, wien lief wien leet,
Bi den iersten daer men street,
1255[regelnummer]
Ende vacht mitter hant so sere
Dat wonder was van selken here.
Die Fransoise mit groeten ghereGa naar voetnoot1257
Setten hen so sere ter weere,
Dat wonder was te scouwen an.
1260[regelnummer]
Daer moeste sterven menich man;
Dus so stoet die starke strijt.
Toter hoger primetijtGa naar voetnoot1262
| |
[pagina 343]
| |
Dat si streden, ongeviert.Ga naar voetnootVs 1263
Doe so worden gescoffiertGa naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
Die Fransoyse, ende so begrepen,
Dat si sprongen uten scepen,Ga naar voetnoot1266
Ende verdroncken mit hoepen groot.
Ende vele bleeffer in die scepe doot,
So dat men daer int bloetGa naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Tote bi den enkele woet.Ga naar voetnoot1270
Die doode worden geworpen voort
In der zee, over der scepe boort,
So dat dat water root stoet,
So menichsuldich was dat bloet.
1275[regelnummer]
Der Fransoysen bleven daer wale
Dertech duisent bi getale.Ga naar voetnoot1276
Ende der Engelschen, wien soes wondert,
Also luttel alse ses hondert.Ga naar voetnoot1278
Dese strijt geviel voor dat Swin
1280[regelnummer]
Doe men Gods jaer schreef, meer no min,
Derthien hondert ende veertach,
Dies men euweliken sal doen gewach.
Dese vrancrijcsche partien
Waren meest uut Normandien,
1285[regelnummer]
Ende van Kaleys uter stede.
Oic so waren daer mede
Een deel Vlaminge, te waren,
Die uten lande gebannen waren.
Oec was daer gevaen dan
1290[regelnummer]
Van der Sluus een voerbaer man,Ga naar voetnoot1290
| |
[pagina 344]
| |
Daer men voermaels vele hielt ave,
Ende was ute metten grave,Ga naar voetnootVs 1292
Daermen vele gouds om woude geven.
Haddj behouden mogen tleven,
1295[regelnummer]
Die men Jan van Eyle hiet;Ga naar voetnoot1295
Maer die van Brugge en woudens niet:
Daeromme sloech men hem af thoot
Te Brugge, vore dat Bellefroet.Ga naar voetnoot1298
Maer Spoude-Visch, als ic vernam,
1300[regelnummer]
Dede den raed dat hi henen quam;Ga naar voetnoot1300
Want hi des nachts alsoe
Wel met .x. scepen ontvloe.
Van deser hoeger victorien,
Die ewelijc blijft in memorien,
1305[regelnummer]
Worden blide ten selven male
Alle die spreken dietsche tale;Ga naar voetnoot1306
Want die zee, dat seggic u,
Wart sere gesuvert nu
Van die rovers, die daer voeren
1310[regelnummer]
Den coepmannen daden toren,Ga naar voetnoot1310
Ende Eduwaert bleef voert meeGa naar voetnoot1311
Vele bat here van der zee.Ga naar voetnoot1312
Nu sijn die Vleminge mit allen
An coninc Eduwaert gevallen,
1315[regelnummer]
Ende gereedden hore vaert
Met scepe te Vrancrijc waert.
Te rade worden si alsoe
Dat si voer Doernike vielen doe.
| |
[pagina 345]
| |
Van Henegouwe grave Willam,
1320[regelnummer]
Hollant ende Zeelant met hem,
Die van Zeeland setten hoir vaert
Met scepe te Vranckrike waert.
Die hertoge hi quam na;
Want, also alsict versta,
1325[regelnummer]
Was sijn gemeente so groot,Ga naar voetnootVs 1325
Dat het hem dede den noot
Dat si na moesten volgen.
Des was die hertoch zere verbolgen
Dat si so lange maecten dat.
1330[regelnummer]
Dus viel die hertoch voir die stad
Metten scoensten heere dat vor dien
Uut enegen lande je wart gesien.
Gelre ende Gulke quamen mede,
Die oic vielen voir die stede,
1335[regelnummer]
Loen, Valkenborch ende Beamont,
Ende andre, die mi nien sijn cont.
Dus es Doirnicke omlegen dan
Met menegen vromen stouten man.
Doe Eduwaert viel voer die stede
1340[regelnummer]
Dedi een groete edelhede;
Want hi Philipse heeft gesant
Een lettre; ende dede hem dus bekant:
‘Philips, neve, dits jammer groot
Dat so menich mensche blijft doot,
1345[regelnummer]
Dier scout toe en hebben engheen,Ga naar voetnoot1345
Om tocsuin van ons tween.Ga naar voetnoot1346
Het ware beter dat wi quamen
In eenen crite te samen,Ga naar voetnoot1348
| |
[pagina 346]
| |
Ende wijt becortten onder ons beiden,
1350[regelnummer]
Ende lieten gode die sake sceiden;
Oft, en wilt di hier niet an,Ga naar voetnootVs 1351
Neempt tote u .c. riddren dan,
Ic nemer .c. oic daer toe,
Ende latet ons becorten alsoe.
1355[regelnummer]
Ende eest oic dat engeen
En genuecht van desen tween,
So bringen wi ons volc te male,
Ende laet ons cortten dese quale.
Die tvelt behoudt hebbe deere
1360[regelnummer]
Ende blive Vrancs coninc voirt meere.
Ende laet nu uwen wille saen
Met desen selven bode verstaen.’
Dese lettre was ten selven male
Open besegelt, harde wale,
1365[regelnummer]
Met eenen groten segel gequartiert
Vrancrike ende Engelant, wel versiert.
Philips mercte den segel wel
Met eenen ansichte stuer ende fel,
Ende sweech lange al stille.
1370[regelnummer]
God wiste wel sinen wille.
Doe dede Philips weder weten
Dat hi die crone hadde beseten
In goeden rasten vele jare,Ga naar voetnoot1373
Ende dat se sijn recht erve ware,
1375[regelnummer]
Van rechter geboert verstorven,
Ende dat hi die hadde verworven
Met consente gemeenlike
Der genoten van Vrancrike,Ga naar voetnoot1378
Ende dat hier nieman an en kindeGa naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
Dan hem selven ene vinde,Ga naar voetnoot1380
| |
[pagina 347]
| |
Ende dat hi noch te desen tiden
Daeromme niet en woude striden;
Maer alst hem soude duncken tijt
So soudi hem leveren strijt,
1385[regelnummer]
Lichte eer hem lief soude wesen.
Hier met latic van desen.
Nu moeghdi horen openbare
Van dingen, die harentareGa naar voetnootVs 1388
In desen tiden sijn gesciet,
1390[regelnummer]
Also men in orloige pliet.Ga naar voetnoot1390
Het geviel in desen tijt
Voire Arie, in enen strijt,Ga naar voetnoot1392
Daer her Robbrechts van Artoes
Versloech soe menech fransoys,
1395[regelnummer]
Oec verloes hi der siere mede,Ga naar voetnoot1395
Dandre jaeghdi in di stede.
Men seide dat, al over waer,
Dat Lodewijc selve was daer,
Grave doen was van Vlaendren lant;
1400[regelnummer]
Want hi was sijns lants viant,
Ende plach tArie, tien tiden,
Tsine, ende uut ende in te riden.Ga naar voetnoot1402
Van Artoys dese here Robbrechts
Wart verdreven, jegen rechts,
1405[regelnummer]
Uten rike van Vrancrike;
Nochtan was hi sekerlike
Een vri edel fransoys,
Ende recht oer van Artoes,
Ende bat geboren, sijt seker das,
1410[regelnummer]
Dan coninc Philips selve was;
Maer die coninginne, Philips wijf,
Was hem so swaer ende so stijf,
Dat sine slants heeft verdreven,
Ende heeft dat graefscap gegheven
| |
[pagina 348]
| |
1415[regelnummer]
Van Bourgognien haren broeder,
(Van haren vader ende van moeder)
Ende hadde haren man in dienGa naar voetnootVs 1417
Dat hi al dit dede gescien;
Maer si toenderre redene ave,
1420[regelnummer]
Die vray en was noch gave.Ga naar voetnoot1420
Hoe dit vore ende na gevelGa naar voetnoot1421
Soude men u vertrecken wel,
Maer het soude te lanc gerecken.
Oec soude men u wel vertrecken
1425[regelnummer]
Hoe een wijf daer toe gehuert wasGa naar voetnoot1425
Dat si lide, sijt seker das,
Vore alle tvolc openbare,
Dat her Robbrecht sochte om hare,Ga naar voetnoot1428
Woud si den coninc vergeven
1430[regelnummer]
Ende die coninginne, hi soude haer geven
So vele, dat si ewelike
Daer na soude wesen rike.
Oec lide si meer saken,
Dat her Robbrecht hadde doen maken
1435[regelnummer]
Lettren, valschs ende loes,
Opt graefscap van Artoes.
Noch meer wonders si gewaechde;
Want, so wat dat men haer vraechde,
Si lide mede altoes das,
1440[regelnummer]
Also si geinformeert was.
Desen wive was doen verstaenGa naar voetnoot1441
Dat mense soude laten gaen
Alsi al hadde vollijt,Ga naar voetnoot1443
Ende dat si al haren tijt
1445[regelnummer]
Bi der coninginne sijn soude,
Ende oic ewelijk rijc van goude.
| |
[pagina 349]
| |
Dit wijf was sere bedrogen;
Want, doe si al hadde gelogen
Dat men haer te liegene beval,
1450[regelnummer]
En beide men groot no smal,
Men en warpse, dat geloeft,
In een vier tote over thoeft.
Al en hadde si, sonder waen,
Philips noyt meer argers gedaen,
1455[regelnummer]
Mochtene nochtan, voor waer geseit,Ga naar voetnootVs 1455
Scenden Gods gerechticheit,Ga naar voetnoot1456
Sonder tquade gelt dat hi slaen doet,
Ende oic der heileger kerken goet,
Daer af dat hi al geheel
1460[regelnummer]
Jaerlijcxen nempt thiende deel:
Des hem herde qualijc onnenGa naar voetnoot1461
Mate papen ende nonnen,Ga naar voetnoot1462
Die ute haren live ontsparen,Ga naar voetnoot1463
Daeromme dat si, te waren,
1465[regelnummer]
Menegen vloec hem daeromme geven.
Met rechte mochte hi des beven.
Hets oic te dinckene, sekerlike,
Dat hem God van hemelrike
Dese plage aldus toesent
1470[regelnummer]
Om dat hi hem nien bekent.Ga naar voetnoot1470
Doe dese goede man, her Robbrecht,
Verdreven dus was jegen recht,
Es hi getogen al te hant
Tote sinen neve in Brabant.
1475[regelnummer]
Die hertoge dien wel ontfing,
Ende oic loefde hem dese dinc,Ga naar voetnoot1476
Dat hi in sinen lande sate,
Ende om sijn gelt dronc ende ate,
| |
[pagina 350]
| |
Ende uut ende in rede, vroech ende spade,
1480[regelnummer]
Ende niemen arch no scade en dade.Ga naar voetnootVs 1480
Nu, alse Philips dit vernam,
Wart hi opten hertoge gram,
Ende ontboot hem handelinge
Dat hi heren Robbrechten vinge,
1485[regelnummer]
Ende dat hine hem haestelike
Gevangen sende in Vrancrike.
Om dat de hertoge, wats gesciet,
Dese dinc en woude doen niet,
So huirde Philips, also houde,Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
XVI. lantsheren mit goude,
Dat si den hertoge souden bestaen,
Ende tallen siden ane gaen,
Ende vanghene oft verslaen,
Ende voer hem bringen gevaen,
1495[regelnummer]
Ende mijn her Robbrecht mede,
Daer elc here sijn macht toe dede,
Beide mit stride ende mit brande,
Telker siden van den lande;
Dat .ix. maende duerde dan,
1500[regelnummer]
Des die hertoge doe nochtan
Wel ontstoet, met groeter eeren,Ga naar voetnoot1501
Mitter hulpen Gods ons Heren.
XXXIII. screef men doen
Ende xiijc dcarnatioen.
1505[regelnummer]
Nu nam her Robbrecht sine vaert,
Heimelike tEngelant waert,
Te sinen neve Eduwaerde,
Die tot hem nam goede waerde.Ga naar voetnoot1508
Daer so bleef hi, alsict vernam,
1510[regelnummer]
Tote dat Eduwaert over quam.
| |
[pagina 351]
| |
Voir tSwin, daer ic voer af seide,
Thoende hi sine vromichede,
Ende voer Arie, als ghi hebt gehoert.
Nu hoert van der geesten voert.
1515[regelnummer]
Onlange na dat dit gevel
Quam her Robbrecht also wel
Vore tsint Homaers die stede.Ga naar voetnootVs 1517
Die van Ypere quamen mede,
Ende hebben vele volcx met hem bracht.
1520[regelnummer]
De fransoyse worden so bedacht
Dat si ute quamen om striden.
Her Robbrecht, ten selven tiden,
Quam hem jegen, also houde.
Ende als men vergaderen soudeGa naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
Trocken die van Ypre achter waert,
Alse liede die sijn vervaert,
So dat her Robbrecht tachter wasGa naar voetnoot1527
Ene stonde, sijt seker das;
Maer daventure viel alsoe
1530[regelnummer]
Dattie van Brugge quamen toe,
Ende hebben, al ongeviert,Ga naar voetnoot1531
De fransoyse gescoffiert.
Men street daer ten selven tiden
Ridderlijc in beiden siden.
1535[regelnummer]
Die fransoyse vloen ten stad waert.
Daer so bleven in die vaert
Omtrent .xx. baenrotsen doet,
Die alle waren heren groet,
Edel, ende van groeten aerde.
1540[regelnummer]
Daer bleven oic voer den swaerde
C. riddren ende .xx. met
Ende wel .M. volcs, dat wet:
| |
[pagina 352]
| |
Dus volchden die van Brugge naer
Tote vore der steden porte daer.
1545[regelnummer]
Men seide oic over waer doen
Dat die grave van Alisoen,Ga naar voetnootVs 1546
Philips broeder, te dier tijt
So gewont was in den strijt,
Dat hi, onlange daer na,
1550[regelnummer]
Opt bedde starf, alsict versta,
Ende ander heren oic also,
Tote, achte ofte tot .ix. toe.
In deser tijt oic, dat
Men Dornicke belach, die stad,
1555[regelnummer]
Dede van Henegouwe die grave
Sente Amants ende Orsijs ave,Ga naar voetnoot1556
Met brande ende mitten swaerde,
Daer men man no wijf en spaerde.
Binnen Orchijs op dien dach
1560[regelnummer]
Een groete jaermerct gelach,
Daer men so groet goet doe wan
Dat ment niet geseggen en can.
Van daer voer die grave voert
Ende wan Merchines die poert,Ga naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
Daer hi groote scade in dede
Met roeve ende manslachte mede.
Ende al die dorpe die hi vant
Keerdi algader in den brant.
Aldus so ging die grave dan
1570[regelnummer]
Sinen oeme swaerliken an.
Nu mach wel comen sijn die stonde,
Die Christus sprac mit sinen monde,
Dat noch soude comen die tijt,
Dat in dese werelt wijt
1575[regelnummer]
Volc jegen volc soude opstaen,
Ende een rike dander verslaen,
| |
[pagina 353]
| |
Ende dat volc soude warren algader,
Tkint setten jegen den vader,
De brueder jegen den broeder,
1580[regelnummer]
De dochter jegen der moeder,
Ende die neve jegen den oem.
Nu merct ende neempt goemGa naar voetnootVs 1582
Oft dese tijt iet comen es?
Ja, hi es nu, sijt seker des;
1585[regelnummer]
Want tkerstenheit es gedeelt in tween:
Die Walsche tongen die es een,
Dandre die Dietsche al geheel.
Nu siet hoe God sijn oirdeel
Op dit kerstenheit verwect,
1590[regelnummer]
Daer hi die sonden mede wrect.
Doe Eduwaert hadde gelegen
Vore die stad, also heren plegen,
Omtrent eene maent ofte mere,
Dede hi hem selven grote eere.
1595[regelnummer]
Een minder brueder quam gestreken
Uter stad, ende woude spreken
Dien coninc van Engelant.
Hi wart vore hem bracht te hant,
Ende sprac: ‘here, hier ben ic gesint
1600[regelnummer]
Van vrouwen, die dragen kint.
Die voerbaerste, weet wel dat,Ga naar voetnoot1601
Die daer sijn binnen die stad,
Die den lost hebben so grootGa naar voetnoot1603
Na zeevischs, dats hen ware noot
1605[regelnummer]
Dat sijs hadden haer gehinct;Ga naar voetnoot1605
Ende sonderlinge na harinc,
Alsulken alsmen nu veit,Ga naar voetnoot1607
Ende bidden, doer uwer edelheit,Ga naar voetnoot1608
| |
[pagina 354]
| |
Dat ghi hen wilt gehingen
1610[regelnummer]
Dat mens hen mochte bringen.’
Die coninc was corts beraden,
Ende dede .ij. wagene laden
Met heringe, wel ter core,Ga naar voetnootVs 1613
Ende daer toe salm ende store,Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Gelijc men vant aldoe.
Dus sprac hi den bode toe:
‘Segt den vrouwen van der stede
Dat ict harde gherne dede;
Maer dat si doen haer hoeschede,Ga naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Ende deilens maten vrouwen mede;
Want ic en wille, te ghenen dagen,
Op vrouwen veede dragen.Ga naar voetnoot1622
Ende en dade alleene datGa naar voetnoot1623
Mijn viande des te bat
1625[regelnummer]
Hebben souden, te minen ontvromen,Ga naar voetnoot1625
Ic soude hen genoech laten comen,
Des sj begeerden, spae ende vroe.’Ga naar voetnoot1627
Die bode woude betalen doe,
Ende die coninc en woude hem laten.Ga naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Dus trac de bode siere straten,
Ende die vrouwen waren vertroest,
Ende uut haren crieme verloest.Ga naar voetnoot1632
Philips lach teser wilenGa naar voetnoot1633
Bi Dornike op .ij. milen,
1635[regelnummer]
Tusschen .ij. rivieren, alsoe
Dat men hemme nie mochte comen toe,
Daer hi dagelijcs sach de viande
Beide met roeve ende mit brande,
| |
[pagina 355]
| |
Dat hem die roec vloech over thoot.
1640[regelnummer]
Alsoe was hem die moet groot
Nochtan, dat hi met wijsheiden
Die dinc also dede beleiden,
Dat hi wachten soude sijn stade,
Den vianden te doene scade,
1645[regelnummer]
Ofte toete dat hise verderven soude,Ga naar voetnootVs 1645
Ende dat quame des winters coude,
Als hi vore hadde gedaen,
Also ghi hier voren hebt verstaen.
Dicke saten op, te waren,
1650[regelnummer]
Jonge lieden die lustech waren,
Ende bejagen wouden eere,
Beide knapen ende bachelere,Ga naar voetnoot1652
Tote .ij.c ofte drien,
Om tVrancsche here oversien,Ga naar voetnoot1654
1655[regelnummer]
Die dicke brachten mare
Hoe dat daer gescepen ware,Ga naar voetnoot1656
Die vore hem gevaen brochten dan
Dat si vonden, waest goed of man.
Eens worden si omlegen.
1660[regelnummer]
Daer so wart dootgeslegen
Her Willam van den Wikette dan,
Een jonc riddre, een willich man,
Ende een deel waser gevaen,
Die men op haer trouwe liet gaen.
1665[regelnummer]
Des ende vele des gelike
So geviel dagelike,
Dat ic hier late achter bliven,
Ende wille ander dinc bescriven,
Also alsict best versinne.Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Van Henegouwe doude gravinne,
| |
[pagina 356]
| |
Een goede godelike vrouwe,Ga naar voetnootVs 1671
Sgraven moeder van Henegouwe,
Philips suster van Vrancrike,
Ende Eduwaerts zweger waerlike,Ga naar voetnoot1674
1675[regelnummer]
Pijnde om den pais sereGa naar voetnoot1675
Tusschen, elken coninc ende here,
Vroech ende spade al haer macht,
Ende doet haer te doene ontsachtGa naar voetnoot1678
Es si gekeert, al te hant,
1680[regelnummer]
Toten hertoge van Brabant,
Ende vertrac daer al clareGa naar voetnoot1681
Alse waert dat hi viant ware,Ga naar voetnoot1682
Dat hi met groeter eeren
Daer toe hem wel mochte keeren
1685[regelnummer]
Dat hi omme den pais sprake;
Want verginge also die sake
Dat men daeromme strede,
Sone soude dat kerstenhedeGa naar voetnoot1688
De scade nemmermeer verwinnen;
1690[regelnummer]
Ende dat hi oic mochte versinnen
Wonne men mit stormen die stat,
Mit Engelschen ende Vlemingen, dat
Men groet jammer soude scouwenGa naar voetnoot1693
Ane kinderen ende ane vrouwen,
1695[regelnummer]
Ende an jonge ende an oude;
Want men niemenne sparen en soude,
No papen no nonnen mede,
Die men vonde in die stede,
Ende souden vore dsweert bliven doot,
1700[regelnummer]
Ende dat ware jammer groot,
| |
[pagina 357]
| |
Ende dat men jammer werken soude
Ane vrouwen, jonge ende oude,
Ane maeghden, ane nonnen mede,
Die men vonde in die stede,Ga naar voetnootVs 1704
1705[regelnummer]
Ende dat hi oic tallen stonden
Van rechte daer toe ware gebonden;
Want alle die heren, te waren,
In elke partie sijn mage waren,
Ende consti dorloge gebrekenGa naar voetnoot1709
1710[regelnummer]
Men souds hem ewelijc ere spreken.
Die hertoge, die wel verstoet
Dat die vrouwe was goet ende vroet;
Want hi altoos, vroech ende spade,
Geerne volchde goeden rade,
1715[regelnummer]
Antwaerde der vrouwen ende seide:
Waert dat die partien beide
Hem des wouden gehoren dan,
Hi souds geerne nemen an,
Ende daertoe doen, met goeder onste,
1720[regelnummer]
Dat alrebeste dat hi conste,
Om die ere van kerstenhede,
Ende om der vrouwen bede mede.
Doe dit die vrouwe had gehoert
Helt si hare an tshertogen woert,
1725[regelnummer]
Ende sat op, ende voer te hant
Daer si haren broeder vant,
Ende begonste hem te instrueren
Hoe hi daer met luttel eeren
Tote noch hadde gelegen;
1730[regelnummer]
Maer wouddi raeds noch plegen
Men soude die stad, harde saen,Ga naar voetnoot1731
Van dien groeten besitte ontslaen,Ga naar voetnoot1732
Ende dat hi oic wiste also
Dat ne mochte niement bringen toeGa naar voetnoot1734
| |
[pagina 358]
| |
1735[regelnummer]
Dan die hertoge van Brabant.
Ende al es hi u viant,Ga naar voetnootVs 1736
Si hoepte wel nochtan
Dat hi hem soude nemen an,
Eist dat ghijs an hem begheert.
1740[regelnummer]
Ende u es beter, hoe dat wert,Ga naar voetnoot1740
Die minre dan die meerdre scande;
Want si hebben in uwen lande
Seker so lange gelegen,
Sonder iet te doene jegen;
1745[regelnummer]
Ende in die stad es honger groot;
Ende eist dat si doir den nootGa naar voetnoot1746
Die stad op moeten geven,
Ic duchte ghi wart verdreven
Uwes lands, ende uwer eeren mede;
1750[regelnummer]
Want die beste van kerstenhede
Sijn si die u versoecken nu.Ga naar voetnoot1751
Daer bi, here, so biddic u
Dat ghi u te tide beraedt,
Eer ghi meer wart gescaedt.
1755[regelnummer]
Doe die coninc hadde gehoert
Ende verstaen sier suster woert,
Antworde hi: ‘Hoe soudic mogen
Mi selven daer toe gebogen,Ga naar voetnoot1758
Dat ic soccoers soude soeken daer
1760[regelnummer]
Men mijn viant es so swaer.
Sone gesciede desgelike
Noit coninge van Vrancrike.Ga naar voetnoot1761, 1762
Ets waer, ic weet dat wel,
Dat mi daventure es fel,
| |
[pagina 359]
| |
1765[regelnummer]
Ende dat mijn liede tallen lagen
Gevaen worden ende verslagen;
Ooc sijn mijn liede in groter noot
Om die sterfte, die hier es groot.
Aldus ben ic sere tachter.
1770[regelnummer]
Mochtic, sonder minen lachter,Ga naar voetnootVs 1770
Uut deser noot sijn ontslagen,
Ic soude al vore al wagen,
Met rade van minen lieden,
Ende doen dat si mi rieden.’
1775[regelnummer]
Doe sine liede dit vernamen,Ga naar voetnoot1775
Quamen dedele liede te samen
Mitten coninc van Behem,
De bisscop van Ludicke met hem.
Vore Philipse quamen si
1780[regelnummer]
Ende seiden hem dat hi
Niet eerlijc daer en lage,
Daer hi sijn viande dagelijcs sage
Varen ende keren in sinen lande,
Beide met roeven ende brande,
1785[regelnummer]
Ende dat si van dage te dage
Verloren vriende ende mage,
Onder, verslagen ende gevaen,Ga naar voetnoot1787
Nochtan ware, sonder waen,
De sterfte daer so groot,
1790[regelnummer]
Dat tvierdendeel volcs waer doot,
Ende dander vierdeel lage
Van siecten swaer ende trage;
Ende dat oic sijn viande
Reden met roeve ende met brande
1795[regelnummer]
In sijn lant, met groter werre,Ga naar voetnoot1795
Wel .xv. milen verre,
Also dat men daer int lant
Spise no forage en vant,
| |
[pagina 360]
| |
Ende dat hen oic dochte dat
1800[regelnummer]
Hi nien soude mogen de stat
Ontsetten metten sinen,
Alse woude hijs hem pinen;Ga naar voetnootVs 1802
Want die beste van kerstenhede
Daer lagen voer sijn stede,
1805[regelnummer]
Die striden souden wale
Jegen heidenesse te male;Ga naar voetnoot1805, 1806
Dat hi wel sage ende vername
Hoe hi eerlecst van daer quame,
Oft si souden nemen haer vaert,
1810[regelnummer]
So si ierst mochten, thuus waert,Ga naar voetnoot1810
Oft dat hi strede met geninde
Ende maecte des oirloogs een inde.
Die coninc andwaerde dan
Alse een seer bedruct man:
1815[regelnummer]
‘Ghi heren weet dat mi es leet
Dat onse sake niet bad en geet.Ga naar voetnoot1816
Lichte ic hebbe verdient desGa naar voetnoot1817
Dat mj daventure jegen es.
Ic wille nu gherne ane gaen
1820[regelnummer]
So wat u dunct best gedaen.’
Soo droech men daer over een,
Metten rade al gemeen,
Dat niemen daer toe en dochte,
Die vrede of pais maken mochte,
1825[regelnummer]
Dan die hertoge van Brabant;
Ende alse ware hi viantGa naar voetnoot1826
Hi souds hem wel ondervinden;
Ende dat men aen hem soude sinden
Janne coninc van Behem,
1830[regelnummer]
Den bisscop van Ludicke met hem,
| |
[pagina 361]
| |
Om den orbore, groot ende hoege,Ga naar voetnootVs 1831
Te doene ane den hertoge.
Van Henegouwe die gravinne,
Die seere wijs was van sinne,
1835[regelnummer]
Es voert gekeert te hant
Aen den coninc van Engelant,
Die was hare dochter man,
Ende ginc hem wijslijc an,
Ende began hem seggen ende leeren:
1840[regelnummer]
Woudijs hem ten hertoge keeren,
Alsoe haer broeder hadde gedaen,
Hi soude scoene soene ontfaen;
Want al dat goet, dat te voren
Sijn vordren hadden verloren,
1845[regelnummer]
In Gasscoengen ende elre mede,Ga naar voetnoot1845
Also ment vonde ter waerhede,
Dat soudj weder gewinnen,
Sonder oirloge, met minnen.
Die coninc dachte, in sinen moet,
1850[regelnummer]
Dat dese raet een deel waer goet;
Want hine hadde silver no gout
Daer hi met mochte sijn scoutGa naar voetnoot1852
Sinen lieden betalen voert,
Also toten orloge hoirt;
1855[regelnummer]
Want hem en quam goet en geen
Uut sinen lande, als hem wel sceen,Ga naar voetnoot1856
Soo datten die noot dwanc daer toe
Dat hi dit ane ginc also.
In desen mannieren so waert
1860[regelnummer]
Hier toe geleit een dachvaert,
In eene kerke die Esplesijn heet,Ga naar voetnoot1861
Die niet verre van Dornike en steet,
| |
[pagina 362]
| |
Daer men helt dat parlement.Ga naar voetnootVs 1863
Philips heeft aldaer gesent
1865[regelnummer]
Den bisscop van Ludicke, dat wet,
Ende den coninc van Byhem daer met,
Ende ooc .ij. graven also.
Eduwaert sende daer toe
Den bisscop van Lincole,Ga naar voetnoot1869
1870[regelnummer]
Die ginc ter wiser scole,
Ende .ij. graven oic daer mede.
Daer quam oec, ter selver stede,
Die hertoge ende die gravinne,
Die sere scarpten haer sinne
1875[regelnummer]
Hoe si van dien groeten saken
Een goet gevoech souden maken;
Want mens hen betruwede best.Ga naar voetnoot1877
Si brachtene daer toe, int lest,
Dat wesen soude een bestantGa naar voetnoot1879
1880[regelnummer]
Tusschen elken here ende elc lant,
Tote op sint Jans Baptisten dach,
Die in midden den zomer lach,
Ende men soude, hier en binnen,Ga naar voetnoot1883
Ondersoeken ende bekinnen
1885[regelnummer]
Alle die poenten, die Eduwaert
Te seggen hadde te Vrancrike waert;
Ende so wat men vonde clare,
Dat sijn goed ende sijn recht ware,
Dat soude hem gescien te male.
1890[regelnummer]
Ende om dit te gescienne wale,
Sonder enich meswenden,Ga naar voetnoot1891
So soude Philips te gisele sendenGa naar voetnoot1892
Janne den coninc van Byhem,
Den bisscop van Ludicke mit hem,
| |
[pagina 363]
| |
1895[regelnummer]
Ende .ij. graven daer mede,
Tot Valenchen in die stede,
Ende van daer dan en keren niet
Voer dat Eduwaerde ware gesciet
Sijn vorwaerde, gelijc dat ghi
1900[regelnummer]
Nu hier hoert vertrecken mj;
Maer des incomens daer naGa naar voetnootVs 1901
Wart hem verlaten, als ict versta,Ga naar voetnoot1902
Ende hier met souden, te waren,
Alle heren thuuswert varen,
1905[regelnummer]
Ende die stad soude sijn ontset,
Daer men vore lach, dat ghijt wet,
Thien weken, of also wel.
Nu hoert voert wat gevel.
Alse dit die Vlaminge hebben verstaen
1910[regelnummer]
En wonden sijs niet ave gaen,
Si en haddender meer baten af,Ga naar voetnoot1911
So dat hen Philipse quite gaf
De sententie, die hi mochteGa naar voetnoot1913
Op hen werpen, als hem dochte
1915[regelnummer]
Dat si in onrechten saken
Op die vrancsche crone staken,
| |
[pagina 364]
| |
Gelijc in den pais stoet bescreven
Die vore Risele was gegeven,
Also die paus Bonifacius
1920[regelnummer]
Onder sine bulle ontgaf aldus,Ga naar voetnootVs 1920
Doe groete Philips daer vore lach,
Daer menech groot here toe sach
Doe men screef openbare
Dertien hondert ende jare.Ga naar voetnoot1924
1925[regelnummer]
Si hadden oic quite daer bi
Alle die fayte, die si
Voer dien tijt hadden mesdaen,
Ende daer toe oic, sonder waen,
Al dat ongelt, groot ende swaer,
1930[regelnummer]
Dat die Vlaminge menich jaer
Van tribute moesten geven,
Alse in den pais was bescreven.
Ende aldus, dat ghi dat wet,
So wart Dornike ontset,
1935[regelnummer]
Ende Eduwart nam sine vaert
Te sinen wive te Ghent waert.
Die grave quam in Vlaenderlant
Ende sloech aen sijn goed te hant,
Ende geloefde dat hi vort mereGa naar voetnoot1939
1940[regelnummer]
Wesen soude een goet here,
Ende recht ende vonnesse doen int lant;
Maer dat was omme niet gewant,Ga naar voetnoot1942
Hine mochte emmer, wats gesciet,
Tsier liede vrienscap comen niet.
1945[regelnummer]
Hier so moghdi wonder horen.
Philips, niet lange hier te voren,
Hadde gehuert .xvj. lantsheren,
Dat si Brabant souden strueren,
| |
[pagina 365]
| |
Daer elc toe dede sine macht
1950[regelnummer]
Al waest dat hen ontsacht.Ga naar voetnootVs 1950
Des die hertoge, des sijt vroet,
Met groeter eren wel ontstoet,
Waest lief of leet hen allen.
Nu es dit contrarie gevallen;
1955[regelnummer]
Want Yngelant, Vlaenderen ende Brabant
Gulke, Gelre ende Hollant,
Ende ute Almaengen vele heren
Wouden Philipse nu onteeren.
Nu marct Gods recht vonnes!
1960[regelnummer]
Soude hi ontslagen worden desGa naar voetnoot1960
Dat moeste de hertoge setten voert,
Also ghi nu hier hebt gehoert.
Hier bi es weldoen altoes goet;Ga naar voetnoot1963
Want God can werpen onder voet
1965[regelnummer]
Alle erdsche mogentheit
Alse hi wille: dats hem gereit.Ga naar voetnoot1966
Hier na, omtrent sinte Andries dach,
Doe Eduwart te Gent lach,
Quam hem mare haestelike
1970[regelnummer]
Dat hi quame in sijn rike,
Oft hi soude sijn lant verliesen;
Want sijn liede wouden kiesen
Tenen coninc sinen sone,
Ende hem opgeven die croene,
1975[regelnummer]
Ende dat si hem selven souden
Uten lande willen houden.
Doe dit vernam Eduwaert
Trac hi te hant te Sluus waert,
Metten grave van Noranthoen,
1980[regelnummer]
Die bi hem daer was doen,
| |
[pagina 366]
| |
Ende ginc te scepe al ombekint.Ga naar voetnootVs 1981
Ende God gaf hem sulken wint
Dat hi sderde daegs ombekant
Over was in Engelant.
1985[regelnummer]
Ende eer hi daer was comen
Haddj, in die zee, vernomen
Dach ende stede, waer si souden
Haer parlement te gader houden,
Om dat si dan, in waren saken,
1990[regelnummer]
Den sone wouden coninc maken.
Ende te hant nam hi sine vaert
Sonder merren daerwaert,Ga naar voetnoot1992
Want en was niet verre van daer
Daer hi op ginc, dat es waer.Ga naar voetnoot1994
1995[regelnummer]
Daer vant hise tere roten,Ga naar voetnoot1995
In een huus alle besloten,
Die twint en moedden dat hiGa naar voetnoot1997
Hem daer ware also bi,
Want si wouden weten clare
2000[regelnummer]
Dat hi over in Vlaenderen ware.
Daer vinc hi, ende die grave
(Daer ic vore seide ave)
Van Noranthon, ter selver stede,
Bisscoppe ende graven mede,
2005[regelnummer]
Ende ander heren in desen doene,
Die hi leide in vasten prisoene,Ga naar voetnoot2006
Daer af hi hadde groten scat,
Des hem sere was te bat,
Ende die hem wel quam te staden;
2010[regelnummer]
Want hi hadde hem sere geladen
| |
[pagina 367]
| |
In desside der zee met groter scout,
Die hi met desen goede gout.Ga naar voetnootVs 2012
Sider was, dat ghi dat wet,
Dat bestant ute gesetGa naar voetnoot2014
2015[regelnummer]
Tote sint Jans dage, des geloeft,
Dat men hem afsloech dat hooft,Ga naar voetnoot2016
Ende van dan wart verlinct mede
2018[regelnummer]
Al tote chinxenen die vrede.Ga naar voetnoot2018
|
|