Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 1
(1837)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 454]
| |
Aenteekeningen op eenige der oude stukken uitgegeven in het Belgisch Museum.Luik, 7 November 1837.
Aen den heer J.F. Willems, uitgever van het Belgisch MuseumGa naar voetnoot1.
Mynheer,
Hier ook iets van mij voor ons Belgisch Museum, eenige aenteekeningen op de drie eerste afleveringen, of eerder kantteekeningen, uit mijn exemplaer overgenomen. Ik geef ze u voor 't geen zij weerd zijn, zoo als de franschman zegt, en bij gebrek aen beter. Zij bevatten meestal verbeteringen of gissingen op den tekst zelven, en zullen het minst ongepast aen 't einde der vierde aflevering geplaetst worden, waer dezelve, in zoo verre ik mij niet vergist heb, voor een Errata, soms ook voor een Addenda, dienen mogen. Eenige betreffen ook uwe aenmerkingen en ophelderingen, te weten wanneer de eene of de andere duistere plaets mij voor eene betere uitlegging vatbaer scheen, dan die, welke onder den text door u geplaetst werd. Ik wil dat het publiek wete, dat ik daer toe door uwe goedkeuring in andere gelegenheden verstout geworden ben, en dat het ons sedert lang geoorloofd is elkander tegentespreken, wanneer onze taelkennis er iets aen gewinnen kan. Verschil van meening over enkele punten kan tusschen ons nooit geschil worden, om dat wij het aengaende de hoofdzaek eens zijn, | |
[pagina 455]
| |
en wy beide alleen de waerheid, en, in de waerheid, het belang van onze schoone moedertael, dat is, van 't vaderland, zelf zoeken. Moet ik dan hier nog bijvoegen, dat wij nooit verschillend van gevoelen gebleven zijn, en dat, na vergelijking en onderzoeking onzer meeningen, of van den eenen kant dadelijke toestemming, of, wanneer de zaek niet klaer te maken was, van beider zijden eene openhartige bekenning van onze onzekerheid, altijd het gevolg geweest is? Waerom zouden wij elkander voor het publiek niet toestaen, wat wij in 't bijzonder zochten; of hoe zou het uitwerksel verschillig zijn, daer het doel hetzelfde blijftGa naar voetnoot1?
Bladz. 21. Charter etc. Dit voor de geschiedenis van het onderwijs in ons vaderland zoo belangrijk stuk is door de afschrijvers zeer mishandeld geworden. Het begin is naeuwelijks verstaenbaer, en al het overige getuigt, door de bederving van vele woorden, dat wij hier geenszins den oorspronkelijken tekst hebben. Ik merk alleen het volgende aen: Linie 4. Want langhen tijt discoort (twist) ende beclachte opgestaen heeft geweest, etc. Zoo heeft hertog Jan nooit gesproken; opgestaen komt uit eens afschrijvers pen, het kan even zoo weinig | |
[pagina 456]
| |
neffens langhen tijt staen, als met heeft geweest verbonden worden. Lin. 7. Poerters. Die schrijfwijze is strijdig met het overige, waer immer poorters, toehoort, voort, ooc, etc. geschreven wordt. Iets anders is het, wanneer de klinker de lettergreep sluit: alsoe, doch ook also. Lin. 10. De woorden van harer officien wegen zijn een inschuifsel, of eerder eene bedorvene herhaling van 't gene volgt: van ander officien. Dat harer uit ander gesproten is, blijkt hier uit, dat het betrek heeft tot den scolaster, dien het, beide van rechte ende van ander officien (wegen) ende usagien of hercomene, toehoort, etc. Dus zijner, niet harer officienGa naar voetnoot1. Lin. 12. Schijnt te doen uitgevallen te zijn vóór visenterene, waer zonder men waerschijnlijk door en niet van gebruikt zou hebben. Dien het toehoort te ordinerene ende visenterene door eenen rector of sinen subjecten alle de scolen, etc. Maer het tweede van, welk ik nitgelaten heb, schijnt ook verplaetst te zijn geweest, terwijl 't oorspronkelijke dus luidde: Dient toehoort te ordinerene ende Te Doen visenterene (of te doene visenteren) van eenen rector of Van sinen subjecten Alle De scolen, groot ende cleene, van Bruessele, ende binnen der vrijheit der selver stad, clercken, etc., want na stad moet een onderscheidingsteeken komen, of eerder de parenthesis gesloten worden, die begint lin. 8: Sonder den scolaster, etc. Duidelijkheids halve, en om nog eene andere verbetering te doen, zal ik hier den samenhang aenwijzen: Mids dien dat eenige van onsen voors. poorters Die kindre te leeren hadden (sonder den scolaster te vragen..... binnen der vrijheit der selver stad), clercken, die hen selven maecten scolen te regeerne sonder recht ende ordinancie, bescermden ende voedden aldaer, alsoe dat, tgetal van hen van dage te dage meerende, Wi de (dat is die, Nous qui) vorseide kerke... sculdich syn te bescermene... geinformeert... begherende... wiser raet gebrukende, hebben geordineert, etc. Maer genoeg van deze charter; schrijf alleen nog bl. 23, lin. 7: meiskenen, overeenkomstig met de rest, al is nog heden de Brabandsche uitspraek mâesse voor meisje, dienstmeidGa naar voetnoot2. | |
[pagina 457]
| |
Bladz. 26. De Leuvensche campvechter. Vs 11. Lees zonder comma: En Daerna dat dit gesciede. Vs 26. Dat men te campe besciede echt. Echt kan hier geenszins na zijn. De zin is: De bisschop hield er altijd op aen dat men den twist in een kampgevecht beslissen zoude; dus te lezen: besciede decht: of beter bescie of bescied de echt; echt is twist, vijandschap (zie Meijer op 't Leven van Jesus), en nog meer eigenlijk, wettelijke uitdaging, zoo als hierGa naar voetnoot1. Vs 38. In Luikerland zegt men ook ieverans, nieverans; mogelijk van ie (een, iet) en waer of waerts, met bijvoeging van heen of aen. De s op 't eind is die van den genitivus. Vs 67. De variante geeft hier alleen een goeden zin. Zoo ook Vo 73 en 79, waer poren of liever anporen (geen anporen) ons aenporren, aenhitsen is; en doorgaens zijn de varianten beter dan de tekst. Vs 80, staet al in 't begin te veel, ook voor de maet. Vs 85. Na gelaet moet een comma staen, en in den volgenden regel hetzelfde teeken na al geplaetst, of eerder al uitgeworpen worden, dat hier al te dikwijls voorkomt. Vs 99. Ik twijfel of wagebaerden iets met waeghals gemeen hebbe. Indien het niet bedorven is uit vagebaerden, se caresser la barbe, relever sa moustache, kan het naeuwelijks iets anders zijn dan zijne baerde of bijl wagen, zwaeijen, brandir sa hache, sa lance. Dat onze kempers alleen met kluppels gewapend later voorkomen, daer komt het in eene algemeene uitdrukking niet op aenGa naar voetnoot2. Vs 104. Also houde is alzoo haest, dadelijk, even als in de var. van Vs 73, waer de tekst boude heeft, dat wel de ware lezing zijn zal; boude is het duitsche bald; houde in dezen zin, schijnt ontstaen te zijn uit de verwisseling van b met h. Ook Hoffmann heeft die woorden niet genoeg onderscheiden in zijn Gloss. op Flor. en Blanchef. Ter vaert Vs 106, saen Vs 107 en vlus of vluchts Vs 192 hebben de zelfde beteekenisGa naar voetnoot3. | |
[pagina 458]
| |
Vs 112. Wat is wiken? Orthographisch kan het alleen voor wijken staen, en hem (zich) laten wijken is geen neêrduitsch. Het kan dan niets zijn dan eene schrijffout voor weiken, weeken, week maken, verteederen, in 't fransch fléchir; ten zij men versta dat de bisschop den camp niet ontwijken, of hem, den hertog, niet achteruit trekken liet. De var. schijnt nogtans op iets anders te wijzenGa naar voetnoot1. Vs 128. Benomen kan moeijelijk voor benamen staen. Indien men de aenvulling (hadden) behouden wil, kan gherne maer voor eene lettergreep gelden. Maer de volgende regel is ook te kort; mogelijk stond er eens:
Die den camp gherne benomen
Hadden, ja, hadden si geconnen;
Maer neen si, hets om niet begonnen.
Vs 132. Ik kan mij onmogelijk met de uitlegging van den heer Willems vergenoegen, daer hier voor de eerste mael van stoelen gewag gemaekt wordt; ik schrijf dus Twee setelenGa naar voetnoot2. Vs 144. Help kan wel zijn, gelijk de heer W. zegt, help God! God help my! maer zoo te verstaen als stond er: God help u! wanneer de hertog zich in des mans plaets zet; maer de vocativus vrient, die er bij komt, schijnt eerder eene andere uitlegging te vereischen: help u, of help ons vriend! dat is, zijt beter beraden! Help! is ook eene enkele uitroeping, Rein. 575, 1545, etc.Ga naar voetnoot3. Vs 153. Dus is hi wech gegaen heeft eene lettergreep te weinig en schijnt ook, volgens de var. te oordeelen, in 't Brusselsch HS. te ontbrekenGa naar voetnoot4, ten zij aldaer drie versen te samen rijmen. Vs 159. Ende is hier en, het latijnsche et, niets meer: daer volgt immers noch doe, nog altijd. Vs 166. Men meene niet dat hier de h in ghene iets aen de beteekenis doe; vglk. Vs 159, 169, 173, 175, etc. | |
[pagina 459]
| |
Vs 172. Waerom niet herhalen?Ga naar voetnoot1 Doch de var. is wederom beter. Vs 178. Met allen, zoo gelijk hij daer gewapend stond. Vs 179-82. Hier is de variante slechter. Zou wel bij verdoling hier de lezing van 't Bruss. HS. in den tekst opgenomen zijnGa naar voetnoot2? Ik zou het gelooven, indien Vs 182 zijne volle maet had. Maer doorgaens zijn hier de varr. minder goed dan boven. Bijna al de regels zijn te lang, en 't woordje saen komt er al te dikwijls en zeer ongepast in voor. Dan, wat meer is, var. 188 is ongetwijfeld bedorven, daer het niet waerschijnlijk is, dat iemand anders dan de kemper zelf den overwonnenen het hoofd afgeslagen hebbeGa naar voetnoot3. Nogtans Vs 191 en vlgde. verdienen de varr. nog eens de voorkeur. Maer ook hiervan genoeg. Het oude formulier bladz. 40 vlgde. levert eenige drukfeilen op: Bladz. 45, lin. 7, mannen voor manen. Bladz. 57, omtrent het midden, hi der trauwen, voor bi etc. Als schrijffouten zou men ook kunnen aenzien zekere al te groote onstandvastigheid der orthogr., bij voorbeeld bl. 58, lin. 6, voortheesche; lin. 8, voertheesch; lin. 13, vortheesch; lin. 16, heessche ic voirt, etc. Verder eenige gissingen welke ik liever voorbijga, dan dat ik dezelve wijdloopig bevestigen en goedmaken zou. De Inhulding van Jan zonder Vrees sla ik insgelijks over, om tot de Oude rijmspreuken te komen, welke het einde der 1ste en het begin der 2de aflevering uitmaken. Daer ik de gelegenheid gehad heb het HS. van Van Hulthem in te zien, en met het eerstgenoemde gedeelte te vergelijken, zal ik tevens met mijne aenmerkingen de afwijkingen van 't HS. tot dus verre opgevenGa naar voetnoot4. Voorloopig dient | |
[pagina 460]
| |
gezeid dat in het HS. de rijmen, niet zoo als in den gedrukten tekst, elk naer zijn soort, maer veeleer naer den inhoud gerangschikt staen, zoo dat twee-en meer regelige spreuken met elkander vermengd zijn, waervan ook nog wel sporen bij den heer W. gevonden worden, zoo als reeds in het begin: Bladz. 101. Vs 1:
In trouwen ben ic bleven,
Hoe dat mi vergeet;
Ontrouwe heb ic verdreven,
Want ic hebse leet.
Waer dat staet voor dat 't, en ontrouwe zijne e verliest. En dus ook Vs 6, trouwe met trouwen; Vs 8, ane; Vs 10, te nieute; Vs 19, ik minne met trouwen ende ic en weet, waer wel te lezen is:
Ic min met trouw, en ik en weet
Ocht men mi mint: dat is mi leet.
En dus overal waer de maet en de uitspraek het toelaten of vereischen. Ook Vs 4. Ende dat, leest ent, etc.Ga naar voetnoot1. Vs 12. Schrijf Hoedet u, of Hoet ghi u, ic hoede mi. Maer wat beteekent in 't voorgaende vers sijn ons bi? zijn ons gunstigGa naar voetnoot2? Vs 15. Daer is vrede; goet is overtollig. Vs 21. Hier heeft het HS. nog twee regels, welke de heer W. waerschijnlijk bij verzinning achtergelaten heeft:
Die meneghe vreecht hoet met mi steet,
Voer ic wel het waer hem leet.
Bladz. 102. Vs 3, leest men:
Getrouwen vrient, langhe ghesocht,
Lettel vonden, ende saen verwrocht.
Indien men aenwijzen kon van wien deze twee regels zijn, zou men dan niet mogen hopen ook den schrijver van de ove- | |
[pagina 461]
| |
rige ontdekt hebben? Ik meen het ten minste. Zie hier wat de Leekenspiegel ons zegt, IIIe Boek, bladz. xix: Van Bruesele Heine van Aken,
Die wel dichte konste maken
(God kebbe die ziele sine),
Maecte deze twee versekine.
Welke? de zelfde twee, die ik uit ons Museum overgeschreven heb, maer een weinig minder bedorven (hetgene onze overige verbeteringen vrij wat gezag bijzet): ‘Vriendt die werden lang(e) ghesocht,
Selden vonden, saen verwrocht.’
En hij voegt er bij: Hy seide waer, dat verstaet:
Vrient es te vindene quaet;
Maer gherecht vrient, na mijn verstaen,
En es niet verwrocht so saen:
Want die sinen vrient begheeft
Om een lettel dat hy heeft
Ghedaen jegen sijn gherief,
En heeft dien vrient niet herde lief.
Bilderdijk, die deze versen aenhaelt, verheugt zich den naem van dien onlangs nog onbekenden dichter bekend te kunnen maken, van wien, zegt hij, eenig werk mede onder den Homburgschen (sic) schat begrepen is. Verheugen wij ons ook, dat wij hem zijne clein notabel (ja waerlijk notabel) verskine teruggeven mogen. Dat deze verskine niet uit een grooter werk uitgesneden zijn, maer oorspronkelijk, als spreuken, in rijm gebragt zijn geweest, schijnt de uitdrukking zelve van den Leekenspiegel genoeg te bewijzen. Men beschouwe dan de door den heer Willems ons medegedeelde rijmen niet voor een samenraepsel uit verschillige dichters, zoo als in 't latijn de spreuken aen Publius Syrus toegeschreven, maer men houde ze voor het werk van eenen en den zelfden schrijver: en dit blijkt ook wel uit den vorm en den aerd der spreuken zelve. Ik ben er nogtans verre van af, te willen beweren | |
[pagina 462]
| |
dat dezelve, zelfs in 't HS., hare oorspronkelijke gedaente of orde bewaerd hebben. Doch hiervan eldersGa naar voetnoot1! Vs 7. In 't HS. dreghet. Vs 9-10. Zijn van acht lettergrepen; Vs 13 en 14 van zeven; 17 en 18 van acht; dit voor de uitspraek. Vs 20. Het HS. Hi scheen mi vrient (sic). Vs 22. Is hi te veel voor de maet, welke op zoo vele plaetsen gebrekkig is, dat ik er verder geen acht meer op geven mag. Bladz. 103. Vs 2. HS. avonturenGa naar voetnoot2. - Vs (staet 51), HS. wijste; en Vs 21, beent. Bladz. 104. Vs 5. Lees herte, en Vs 7, dine (die) hope (hóóp). Vs 12. HS. cants, en Vs 17, Ach leider al mijns. Vs 19. HS. swijc; waerschijnlijk luidde de spreuk eens aldus:
Swijc e verdrach,
Wat werden mach.
Vs 23. HS. bi den (sic), welk goed is. De vier regels hooren zonder twijfel te samen: Dies biddic u bi den ghenen, etc. Bladz. 105. Vs 10. Horat. Nescit vox missa reverti. Vs 13. HS. en bidden, zonder streepje op en. Vs 15 en 16, zijn voor mij, zoo als dezelve hier staen, onverstaenbaer. Ik verbetere: Dienc (dien'c) niet en cost, etc. met dezen zin: Indien God voor mij (armen) zorgen wil, wat kan het dengenen schaden dien ic niets en cost. Of wel Dient niet en cost, dat is, wat kan het God schaden mij te beraden, daer het hem niets kost, en zoo gemakkelijk is. Het eerste staet mij beter aen. Vs 18. HS vroech. Mogelijk stond hier eertijds:
Comt altijd te staden.
Vs 20. De uitlegging van den heer W. schijnt mij niet al te | |
[pagina 463]
| |
zeker; mogelijk ook tot straf. Vergelijk bladz. 109, Vs 21. Vs 25 en 26, kunnen naeuwelijks zoo alleen gestaen hebben; soe scone als wat? als de wereld? Geen man zag ooit zoo schoone wereld als deze, dat diende immers niet in rijm gebragt te worden om belagchelijk te heten. Bladz. 106. Vs 4, heeft eertijds gestaen: soe waer ic (waer'c) een groot here. Vergelijk bladz. 112, Vs 1-4. Vs 7-9. Ik zie hierin den naem van 's dichters geliefde: die ghene kan niet licht iets anders aenduiden. Vs 15. HS. anschijn. - Vs 18, souden sijn, dat is, moesten, zouden moeten zijn; het comma na gestade moest weg blijven. Bladz. 107, Vs 17. Waerom niet gherichte geschrevenGa naar voetnoot1? Vs 19-20. De zin is: onthaelt men zijne gasten met een blij gelaet, zoo bekomt men dank van hen, indien ze verstandig en goed zijn, voor al wat men doet. De maet moet door de uitspraek geholpen worden. Vs 22. Rampt van rammen, etc. Dat is schrander uitgedacht, en het zou moeijelijk zijn iets bij te brengen dat zekerder ware. Ik herinner alleen dat meest allen op mp uitgaende woorden dikwijls nog eene t aengehangen wordt: bamp, bampt, etc. Zie het Leven van Jesus, door Meijer uitgegeven. Met gestootte en dergelijke collectiva of frequentativa kan het, alleen om het geslacht, niet vergeleken worden. Bladz. 108, Vs 11. Die mi heeft gemaekt, geschapen, de schepper, God. Van al den goede hangt af van loven e danken, en na gemaekt moet een comma staen. Vergelijk bladz. 107, V. 4. Vs 17. Zou de dichter niet geschreven hebben:
Ic was lief, lief was ic;
Liever quam, doen Leet ic;
Maer, bi den oghen die mi leiden,
Ic doe noch lief van Liever scheiden?
Leet, van liden, voorbijtrekken, of ook van lijden, souffrir; maer het eerste laet zich beter verdedigen, door de tegenstellang quam: liever quam; ic leet d.i. ging. Die leidert of leederde behouden wil, moet het noodzakelijk afleiden van | |
[pagina 464]
| |
't adj. leed, leelijk, gehaet (Rein. 1280); zoo dat leederen zij leeder, verachtelijker worden, en dan is het aen liever tegenovergesteld. Vergelijk bladz. 110, Vs 17, en zie Clign. Bijdr. bladz. 198. Vs 25. Plaetste men beter een comma na mensch, en een ondervragingsteeken na ere. Bladz. 109. Vs 2. Mogelijk Dien comt die tijt niet tallen tiden, of met uitlating van Die: Tijt en comt niet tallen tijden, te weten voor den man die tijt laet liden. Vs 11. Tsnachs is uit een verkeerde uitspraek gesproten, voor 's nachts. Vs 16. Ik lees des wachtens. Bladz. 110, Vs 21. Ook de zin vordert cluve, te weten in de rots. Cluve van clieven, nog heden kleuf op vele plaetsen. Bladz. 112, Vs 7. Schrijf oudt (out) man in twee woorden, en dus ook blad. 122. Vs 15 aerm man. Vs 19. Mogelijk ook:
Si es in mi, vrouwe,
Ik bid u op trouwe.
Op iets bidden, hetzelfde als om iets bidden? dit is twijfelachtig. Huyd. op St. vol. II, p. 514. Vs 22. Borghe moet zijn sorghe, dat is armoede: Sorge brinct wijsheit in, waerom? Si peinst meneghen list. Vs 25. De zin van deze spreuk is: dieven worden gehangen. Bladz. 113, Vs 3. Die in diewile schijnt te veel te zijn; meneghe wile, menigmael, hetzelfde als die wile. Vs 11. Omdraeijing, voor in staet te zijn te leven. Vs 15. Ik zou liever och met wie eenig verbinden; voor wie eenig ook, of, indien 't noodig is, och in noch veranderen. Vs 16. Met onsten vrie, met ware gunst. Vrie voor vri, gelijk sie voor si. Vs 20. Heygher, lees reygher (ardea), wiens grootste vijand de valk is. Deze spreuk komt overeen met bladz. 118, Vs 13 en volgenedeGa naar voetnoot1. Blads. 114, Vs 11. Ic hebs verdient, valt op de gansche bede, en is even zoo stellig als ic ben u vrient. | |
[pagina 465]
| |
Vs 27. Ghemeert is hier geen deelwoord, maer hangt af van dat, te weten lief. Ook onweert is niet versmadelijk, maer onweerdig, die iets niet verdient. De zin is: wat betere proef van achting (liefde) kan men geven, dan ijdel wachten te doen na een lief, dat zich des onweerdig toont, en juist alsdan langer wegblijft dan het gewoon is. Nogtans meen ik, dat in plaets van wats meerre achten, wats meer te achten moet gelezen worden, te weten in een' minnaerGa naar voetnoot1. Bladz. 115, Vs 19. Deze allerschoonste versen zijn ook een weinig bedorven: schrijf: Die morghen doet sorghen,
Die nacht verteert tgoet:
Woude davont sorghen
Als die morghen doet,
Het sou menech riden
Die nu gaet te voet!
'T en zij menech, zoo als dikwijls, maer ééne lettergreep zij (men'ch). Bladz. 118, Vs 7 en volgende zijn hard dooreengevlochten. De zin schijnt omtrent dezelfde te zijn als van 't volgende sprookje:
Kwam na lijden geen verblijden,
Zoo waer lijden groot verdriet;
Als na lijden komt verblijden
Dan en acht ik 't lijden niet.
Nogtans mag men vermoeden dat er eens, in plaets van e mi verbliden, sonder verbliden gestaen heeft. Nu is die regel eene parenthesis. Vergelijk bladz. 110, Vs 5. Vs 13. Cuccuc nest, waerin een ander zijne eijeren is komen leggen; vergelijk bladz. 111, Vs 5-6. - Kerskorf, waer de uitgedoofde keersen in neêrgelegd worden? of wordt hier | |
[pagina 466]
| |
een kriekenkorf bedoeld? mij is de vergelijking duister. Aen kerkhof is wel niet te denkenGa naar voetnoot1. Vs 20. Daelt, in den tremel mindert. Clinct, op nieuw om koren. - Soude peysen, is vrij duister, en waerschijnlijk bedorven van sonder peysen, zonder middel om haer te bevredigen, van peys, anders pays, vrede. Bladz. 119, Vs 25. Weth ende raet, lees wech. Bladz. 120, Vs 25. De zin is: Eenen goeden heere zal geheel zijn land zulk kwaed klagen, dat zij (de onderdanen), noch groot noch klein, eenen kwaden heer doen (klagen) zouden. Dus zijn de klagten van 't volk dikwijls de proef van 's vorsten goedheid, te weten wanneer het niet over hem, maer bij hem klaegt. Bladz. 121, Vs 8. Lees om miede of goed, zonder parenthesis, en onere of oneere voor onnere, en dus ook bladz. 126, Vs 10. - Ontsint is zeker de ware lezing, maer zou het niet mogen beteekenen ontsiert, onteertGa naar voetnoot2? Vs 14. Verwert is hier verweert, beschutGa naar voetnoot3. Bladz. 122, Vs 2. Dien, lees die doech den dach, die kan den dag verdragen, mag zich vertoonen, lucem fert. Vs 13-18. Zijn wel verbeterd, doch schijnen nog andere gissingen toe te laten:
Een arem man
Doet dat hi can.
Wat een aerm doet,
Daer ist vrome
Dat hem come
Af ere e goet.
Bladz. 124, Vs 3. Dat het hem wel staet, te weten het zingen. Vs 21, 22. Al ziet hij het, hij kan niet weggaen. Achter nochtan moet geen comma zijn. Vs 35. Na dat, etc, naer iets staen, is iets najagen, begeeren; vergelijk bladz. 129, Vs 10. De zin van de drie volgende re- | |
[pagina 467]
| |
gels is: want hij kan in geener wijze iets van haer afstaen. Hars is van haer; niemen moet nemen zijn; niet een twint, is niet en zier; van hem, van zich. Bladz. 125, Vs. 10. Daerom moet niemand al te zeer zijn (eigen?) ongeval klagen. Waerom? om dat hem, wien God genegen is, beide geluk en eer bijvallen? Ik beken dat ik de kracht van die reden niet wel en vatte. Zou daer wel gestaen hebben Die mist menichfout, of:
Dien nes menichfout
Weder geluc noch ere;
Hetgeen een afschrijver, wien het vreemd voorkwam, gemakkelijk kan veranderd hebben? of eindelijk is sijn ongheval hier niet zijn eigen, maer deszelfs, van hem dien God es hout? Vs 18. Ontsiet, vreest, haet. Vs 22. Als int is bedorven; valt (valt het) int verdriet, te weten het kind (of de vader), is geene goede syntaxis; vallen se int verdriet, hoewel voor de ouden een tweevoetig vers kunnende uitmaken: vall'n sint verdriet, schijnt te hard. Wat dan? als wint verdriet. Bladz. 126, Vs 1. Tspoede. De t verbeeldt hier het lidwoord, en kan, dunkt mij, niet voor te staen; vergelijk bl. 124, Vs 12, tschalcheit, en bladz. 123, Vs 25, tsmenschen herte. Vs 4. Ik lees meest zijn op hoede. Vs 16. De gissing van den heer W. dat Pallas onze Paillasse zij, is hoogst waerschijnlijk. Hoewel de overlevering van zulke namen dikwijls zeer hoog opklimt, meenen wij nogtans niet aen den vermaerden gunsteling van keizer Claudius te mogen denken. Eerder zouden wij ons pain d'épices van een' der beroemde Apiciussen durven afleiden (pain d'Apice, panis Apicii), waerin de geschiedenis ons eenig zins ter hand staen zou. Vs 20. Doen is doon, dooden, hier sterven, gelijk bij de Engelschen to die. Vergelijk de voorgaende en de volgende spreuk. Bladz. 127, Vs 7. Die doghet can, vergelyk Vs 17, Die wijsheit can. Vs 11. Mogelijk beter: niet en can el; vergelijk bl. 129, Vs 12. Vs 30. Men schijnt hier het HS. slecht gelezen te hebben; ik meen dat men er vinden moet int int, dat is, in't eind, ein- | |
[pagina 468]
| |
delijk. De treken van im en int verschillen naeuwelijks in de HSS. Vergelijk bl. 130, Vs 18. Bladz. 128, Vs 7. Ik kan den zin, welke de heer W. aen deze drie eerste regels geeft, er niet in wedervinden. Ik beschouw dezelve als bedorven, en meen dat het comma vóór God geplaetst, na dat woord komen moet. En, Vs 9, neem ik voor de conjonctie e, ende, welke nog op andere plaetsen zonder schreefje voorkomt in 't HS., als bl. 105, Vs 13; voor te sine schrijf ik de sine, dat is de zijne, les siens, aldus:
In noet, in anxt, in pine
Versiet (helpt) altoes de sine
God, e steet hem (hun) bi,
Ende brinct haer ellende (E bringhet?)
Altoes ten besten ende
E maectse van al vri.
De zin is dus eensluidend met het fransch spreekwoord: aidetoi, Dieu t'aidera. De theologanten zeggen: facienti quod in se est Deus non denegat gratiam. Vs 21. Bepijnt is bewerkt, tot profijt gebragt. Maer waerom Vs 25-27 juist de weste-wind? om dat deze meest al de schepen in onze havens brengt; dus zoo veel als van achter, gunstig. - Vs 30, lees E comen tbest. De zin is: Er zijn menschen (selken), welken alles bijvalt, zoodra het geluk hun eens toelacht. Bladz. 129, Vs 1. Menig manspersoon (niet vrouwspersoon) misdoet verleid door schaemtelooze vrouwen. Te verbeteren in den derden regel ware voor waren; in den vijfden, Na betaemte, met uitlating van hare; in den zesden, so maechden, so wiven, of nader bij de letter: Ocht... ocht, d.i. of... of; want ik ken geen voorbeeld van noch, affirmatief gebruikt. Het is waerschijnlijk door eenen afschrijver hier ingevoerd, die zich de moeite niet gegeven heeft van den geheelen zin nategaen. Indien men noch behouden wil, moet men Vs 3 was en Vs 4 hebben lezen. Vs 18. In is te veel, zie Vs 16 daer in; overigens is de vollediging van den heer W. zeer aennemelijk; maer het comma achter lichte moet wegblijven. Bladz. 130, Vs 7. Ik plaets een comma na hem, d.i. zich; ont- | |
[pagina 469]
| |
sien en hem (zich) ontzien, beteekenen beide vreezen. Nu zeggen wij nog ontzien voor sparen, zich ontzien, voor het gevaer de moeite, etc. mijden, vreezen. De woorden die vliet hangen af van menich, en zijn eene verdere uitlegging (epexegesis), zoo veel als: menig ontziet zich en vliegt uit angst voor de dood, terwijl hij, wiens lijden onverdragelijk geworden is, dezelve niet vliedt. Men denke dus hier aen geen' vlugtenden vijand. Bladz. 131, Vs 1. Spel d.i. muzijk, en zoo elders spelen. - Vs 3. Bede staet voor beide, te weten sanc e spel; der herten is een dativus. Vs 25. Spreken schijnt hier beloven te zijn. Vs 31. Ik lees:
Lijf eer e minnen,
Troesten, ghewinnen,
Noet, dit sijn dinghen,
Daer om spreken moet
Dicwijls quaet e goet
Een man sonderlinghen.
Dat is: om iemand te troosten, om te winnen, uit nood, etc. wordt veel gelogen. Bladz. 132, Vs 10. Mogelijk: als si (die herte) dit kint, met een onderscheidingsteeken Vs 7, na bint; ten zij in de drie laetste regels nog meer moeste verbeterd worden. Vs 16. Ik lees: En mindi twint, indien hij in 't geheel niet minde. En is hier de ontkennings partikel. Vs 25. Na ontfeet moet alleen een comma staen. Vs 31. De dichter legt dit zelver uit: na groot ongeluk is voor ons het grootste genot iemand te vinden, die het zelfde als wij geproeft, gesmaekt hebbe, iemand gelijk in smake, dat is, als twee, etc. Bladz. 133, Vs 14. Waerschijnlijk: sijns onghelux en smerten, te weten ghedinct; mogelijk ook Vs 10 beter: Als soude hem, etc. Anders vind ik hier geenen zin. Vs 21. Ja, soe wie is op zijn hoogduitsch te verstaen, zonder nogtans een germanismus te zijn; wie voor hoe en als was ook eens dietsch of vlaemsch. De zin is: de lof (de faem) en het hof (de rechter) geven vroeg of laet elk naer zijne verdiensten. Bladz. 134, Vs 3. De parenthesis komt mij hier en elders als onnoodig voor. | |
[pagina 470]
| |
Vs 6. Waerschijnlijk aentevullen: Droch sijn e fantome. Vs 17. Deze spreuk is voor meer uitleggingen vatbaer; reg. 19 schijnt gebrekkig: nooit yet? Bladz. 135, Vs 9. De heer W. had hier reden om aen zijne uitlegging te twijfelen. De zin is: men zegt dat moord en verraed zelden blijven zonder ontdekt en met de dood gestraft te worden. De laetste regel moet zijn: Den selken tleven; ten zij men dat uitlegge: Deze dingen, moord en verraed, en geloent neme voor loont, kost. Doch ik niet. Bladz. 136, Vs 7. Eene nog bij 't volk bekende spreuk, zoo als ook bladz. 111, Vs 11, en eenige andere.
J.H. BORMANS. |
|