De literator R.M. van Goens en zijn kring. Studiën over de 18e eeuw. Deel 1
(1937)–J. Wille– Auteursrecht onbekend
Bijlage M. (bij blz. 433).
| |
[pagina 588]
| |
‘Les juges éclairés de l'Allemagne admirent dans Monsieur Jacobi une imagination vive, fertile et riante, mais surtout une délicatesse et une profondeur merveilleuse de sentiment, qui le met en communication intime avec tous les êtres qui l'environnent, et fait que les rapports les plus cachés qu'ils ont avec l'homme, se présentent naturellement à son esprit sous mille formes nouvelles.’ Verder voegt hij zijn gedachten juist en ordelijk tezamen, schrijft hij een klaren, vlotten stijl, en hebben zijn verzen een ongeëvenaarde harmonie. Geen wonder, dat hij zijn lezers onweerstaanbaar meesleept - naar de deugd. In een deel van zijn werk zijn ‘les idées, les images et la touche également voluptueuses.’ 't Is daarmee als men zei van schilderijen van Albani: ‘sans jamais blesser la pudeur, ils faisoient naître les plaisirs.’ Bij vertaling verliezen juist deze - ‘que l'éclair du sentiment produit, qui naissent du moment et sont les élans subits d'une ame passionnée’, zegt V.G. met een citaat - vrijwel alle geur en kleur. Andere stukken zijn vol vroolijkheid, ‘mais on voit qu'au milieu même des ris il ne perd jamais ce recueillement touchant, qui est la marque d'une ame sensible.’ In andere weer behandelt hij ernstige onderwerpen, maar ‘il sait y répandre une douce sérénité, et les larmes qu'il fait verser, sont toujours accompagnées d'un agréable sourire’. Van één slag van menschen komt geen lof voor Jacobi: ‘nos pédans’. Het gaat hun als Smelfungus, volgens het zeggen van Yorick: door hun verdorden geest zien zij zelfs het allerschoonste als verdord en wanstaltig. Altijd zijn er zulke lieden geweest, die vonden ‘qu'on ne rioit qu'aux enfers, et que le paradis étoit fait pour les ennuyeux.’ Plichtmatig spuwen zij gal bij de lezing van een Wieland, een Gleim, een Jacobi. Maar het is een ziekte, waar de Franschen zich wel heel weinig om zullen bekommeren. De fatsoenlijke lieden in alle landen van Europa denken als Anacreon, Horatius en hun opvolgers: ‘ils pensent qu' un même chemin doit les conduire à un même gite, et qu'il fait bon être partout où sont les plus aimables gens, soit dans ce monde-ci, soit dans l'autre. Qu'on nous dise ce que seroit un Paradis où on ne les recevroit pas?... Les sots et les ennuyeux auront beau faire, jamais ils ne pourront éviter d'être damées.’ - Nieuwe blijken vinden we hier van de groote bewondering van Van Groens voor Wieland en Jacobi, en voor den ook door hen hoogvereerden Sterne; blijken tevens van zijn ingenomenheid met den humor en met het ‘gevoel’ in de kunst. Het motto op den titel vraagt reeds, met een anonymus: ‘Mais quel heureux pinceau trace le sentiment?’ Veel dieper inzicht toont hij te bezitten in het wezen van de kunst en den kunstenaar dan we in zijn tijd en in zijn omgeving gewoon zijn; maar hinderlijk is de aanstellerige Klotziaansche minachting voor de ouderwetsche geleerdheidGa naar voetnoot1), en het uitstallen van zijn breede waardeering, die alle kunsten van alle tijden omvat. En onmiskenbaar is hier een volslagen onchristelijke denkwijze aan het woord, geheel aansluitend bij het ‘credo’ van WielandGa naar voetnoot2). De streng gehandhaafde anonimiteit verwondert ons na de lezing van deze ‘Préface’ niet meer. |
|