Een zoet akkoord
(1992)–Frank Willaert– Auteursrechtelijk beschermdMiddeleeuwse lyriek in de Lage Landen
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hoofse liedcultuur aan het Hollands-Beierse hof omstreeks 1400Ga naar eind*
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blikatie van Jonckbloet als bijlage bij zijn literatuurgeschiedenis uit 1854. Sindsdien zijn nog enkele andere (deels aanvullende) excerpten gepubliceerd.Ga naar eind3. Bij gebrek aan primaire gegevens vervullen de rekeningen een sleutelrol in het onderzoek naar de liedcultuur in Den Haag. Merkwaardig genoeg heeft men zich echter lange tijd tevreden gesteld met het uittreksel van Jonckbloet. Dat bevatte weliswaar de meest sprekende teksten, maar wanneer we ons afvragen welke rol het hoofse lied aan het hof van de Hollandse graven heeft gespeeld, is een grondige analyse van alle gegevens uit de rekeningen noodzakelijk. Dan kan ook blijken of het genre van de hoofse minnelyriek binnen de Hollands-Beierse hofliteratuur inderdaad zo belangrijk is geweest als veelal wordt aangenomen.Ga naar eind4. Is het weinige wat we over hebben, slechts het topje van de ijsberg? Is de grote meerderheid verdwenen als gevolg van de ‘opruimwoede van ons schrikbarend ordelievend volk’Ga naar eind5. of werden de liederen eenvoudigweg niet genoteerd? Zijn de rekeningen eigenlijk wel bruikbaar als bron voor de liedcultuur aan het hof? Om op deze vragen een gefundeerd antwoord te kunnen geven hebben we alle bewaard gebleven rekeningen uit de periode 1370-1417 bestudeerd. De gegevens uit de rubriek Pipers ende herauden werden kwantitatief geanalyseerd. Ook uit andere rubrieken zijn gegevens bijeen gesprokkeld, maar die zijn niet betrokken bij de systematische verwerking.Ga naar eind6. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rondreizende zangersMijn uitgangspunt is een overzicht van alle in de genoemde rubriek vermelde betalingen aan uitvoerende kunstenaars, uitgesplitst naar ‘discipline’: herauten, instrumentalisten, sprekers en zangers (zie de bijlage, tabel I). Betalingen aan goochelaars, acrobaten en andere ‘artiesten’ werden door mij gerubriceerd onder ‘overigen’. Dat geldt ook voor die posten waarin slechts een naam of een vage aanduiding als enen knecht werd vermeld. Wanneer we de verzamelde gegevens overzien, valt direct op dat betalingen aan zangers, de kunstenaars die we bij uitstek verantwoordelijk moeten achten voor de voordracht van hoofse liederen, slechts een zeer gering aandeel in het geheel hebben. Meer dan de helft van alle posten in de bovenvermelde rubriek betreft betalingen aan pipers, harpisten, bespelers van citer, luit, vedel etcetera, terwijl de zangers nauwelijks drie procent van het totale aantal posten uitmaken. Wat niet uit de tabel, maar wel uit de rekeningen zelf blijkt, is dat de instrumentalisten uit heel Europa afkomstig zijn,Ga naar eind7. terwijl van de zangers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meestal geen plaats van herkomst wordt vermeld, zodat we mogen aannemen dat het om kunstenaars met een lokale of regionale actieradius gaat. Nauwelijks aanwijzingen voor een hoofse bloei dus. Er zijn echter wel enkele tegenwerpingen tegen deze ‘harde’ feiten te bedenken. Enkele meest voor de hand liggende zal ik nu eerst bespreken. In de tabel zijn alleen die posten onder het hoofdje ‘zangers’ gerekend waarin expliciet wordt gesproken van zang of zangers. Betalingen aan kunstenaars die worden aangeduid als ministrelen of meystreels zijn meegeteld onder ‘overigen’. Maar is een minstreel niet een reizende zanger-dichter, die zichzelf op harp of luit begeleidt? Dat is inderdaad de voorstelling die wij er nu bij hebben. Voor de twaalfde en dertiende eeuw zal die voorstelling wel opgaan, maar in laatmiddeleeuwse administratieve bronnen betekent het woord ‘minstreel’ meestal niet meer dan ‘reizend musicus’.Ga naar eind8. In veel gevallen gaat het aantoonbaar om instrumentalisten (vedelaars, trompetters, schalmeien doedelzakblazers).Ga naar eind9. Een enkele maal wordt expliciet onderscheid gemaakt tussen sanghers ende menestreel.Ga naar eind10. Ook in Franse bronnen duidt men met ménestrel nagenoeg altijd een instrumentalist aan, en als het gaat om rondreizende zangers, spreekt men van ménestrels de bouche.Ga naar eind11. Er zijn mij uit Hollandse bronnen maar enkele plaatsen bekend waar uitdrukkelijk sprake is van zingende minstrelen.Ga naar eind12. Het is dus niet aan te nemen dat er in onze tabel veel minstrelen/zangers onder overigen zijn verstopt. Opvallend is dat de zichzelf begeleidende zanger in de bestudeerde tresoriersrekeningen in het geheel niet voorkomt. Dit in tegenstelling tot de Bloise rekeningen uit de jaren 1360-1370, waar de zanger/speler wel regelmatig wordt genoemd. Enkele voorbeelden:
Het is mogelijk dat dit verschijnsel sinds circa 1370 uit de hofcultuur is verdwenen, al is moeilijk te zeggen waarom.Ga naar eind14. De Hollandse rekeningen vermelden wel enkele malen een gezamenlijk optreden van een zanger en een instrumentalist, bijvoorbeeld in 1375, toen twee mannen en een vrouw door Albrecht werden beloond omdat ze voor hem speldden mit i cziterne daer die vrouwe vp sanck, terwijl ze ook nog een act met een paard en een aapje deden.Ga naar eind15. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een tweede tegenwerping zou kunnen zijn dat dichters en sprekers soms tevens als zanger optraden. In de tabel zijn zij steeds onder sprekers gerekend, tenzij expliciet werd vermeld dat zij zongen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij Wilde Vos, waarvan in een veelgeciteerde post anno 1394 gezegd wordt dat hij sanc ende dichte.Ga naar eind16. Een ander voorbeeld is meester Jan, zanger en spreker van de heer van Abcoude. Hij komt voor als Hannekin die zanger van Apcoude, meester Jan des heren sangher van Apcoude, meester Jan een spreker die bi den heer van Abcoude is en ten slotte als meester Jan de dichter die bi den heer van Apcoude plach te wesen.Ga naar eind17. Omdat we echter mogen aannemen dat een zanger-dichter wordt vermeld als spreker wanneer hij sprak, en als zanger wanneer hij zong, zal de klassering in de tabel niet sterk afwijken van de werkelijke situatie. Ten derde zou men kunnen tegenwerpen dat personen van wie slechts een eigen- of artiestennaam is geregistreerd, zangers geweest kunnen zijn. Dat is inderdaad in één geval aannemelijk te maken. Tussen 1385 en 1400 wordt vijfmaal een betaling geregistreerd aan een zekere meister Pieter vander Minne. Uit andere rekeningen kunnen we afleiden dat Pieter een zanger was, te oordelen naar zijn artiestennaam vander Minne zelfs een hoofse minnezanger.Ga naar eind18. Omdat de rekeningposten echter geen uitsluitsel geven over de aard van zijn activiteiten voor de Hollandse graaf, hebben we hem niet als zanger meegeteld. Ten slotte moet erop worden gewezen dat de tabel verhult dat niet elke betaling een optreden representeert. Dat geldt vooral voor de herauten, die in de meeste gevallen worden betaald voor ridderlijke berichtgeving of daarmee verband houdende reizen. Maar ook Albrechts pipers ontvangen vaak geld voor een verre reis, voor het overbrengen van brieven, voor kleding, paarden, huishuur of het aanschaffen van nieuwe instrumenten. Een betaling om een van deze redenen komt bij zangers en sprekers nauwelijks voor. Als we aannemen dat betalingen aan hen, in de rekeningen zelden met redenen omkleed, doorgaans een artistieke achtergrond hebben, betekent dit dat de verhouding tussen instrumentaal en vocaal entertainment aan het hof minder onevenwichtig was dan uit de tabel zou kunnen worden afgeleid. Toch doet dit niets af aan het feit dat de verzamelde gegevens in absolute zin wijzen op een geringe frequentie van het optreden van zangers aan het hof. Dat moge ook blijken uit tabel II, waar de gegevens over enkele willekeurige jaren zijn gespecificeerd, met verwaarlozing van de posten die pertinent niet op een optreden betrekking hebben. Als we de rol van de zang aan het hof mogen aflezen uit de beloningen aan zangers, is er geen enkele reden om van een bloei te spreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovendien, wanneer we letten op de status van de beloonde zangers, krijgen we niet bepaald de indruk te maken te hebben met representanten van de hoofse liedkunst. Kalff, die in zijn studie over het lied in de middeleeuwen de door Jonckbloet uitgegeven uittreksels uit de grafelijke rekeningen heeft gebruikt, komt tot de conclusie dat de vocalisten in de rekeningposten behoorden tot het ‘echte reizende zangersvolkje’, dat van herberg naar herberg trok en zo nu en dan voor vorstelijke personen mocht optreden. Hij leidde dat onder andere af uit het gezamenlijk optreden van man en vrouw en uit de soms voorkomende combinatie van zangkunst en circusacrobatiek. Een typerende post in dit verband is de volgende: Item bi mijns heren bevelen ghegheven te Caisnoit II mannen ende I vrouwe die voer mijn here ende mijn vrouwe speldden mit I cziterne daer die vrouwe up sanck ende spelden mit I perde ende I scemunkel [=aap].Ga naar eind19. Wat deze dame en heren ten gehore hebben gebracht zullen we nooit meer te weten komen, maar het is zeer de vraag of het iets te maken had met hoofse lyriek.Ga naar eind20. In een deel van de gevallen wordt één zanger beloond, waaruit we mogen afleiden dat hij een solo-optreden heeft verzorgd. Vaker betreft het echter meerdere zangers tegelijk: twee, drie, vier of alrehande. Het staat hierbij niet vast dat die zangers een groep vormden en gezamenlijk optraden. In een aantal gevallen is dat wel zeker, namelijk wanneer sprake is van een (soms met name genoemde) zanger met zijn gezellen. Gaat het hierbij om meerstemmigheid? Misschien mogen we in het feit dat er onder de zangers een relatief groot aantal vrouwen optreedt,Ga naar eind21. een ondersteuning van deze veronderstelling zien. Als dit juist is, moeten we misschien toch aannemen dat we te maken hebben met hoofse liedkunst. Meerstemmige muziek associëren we immers niet zozeer met boerenbruiloften en herbergen, maar eerder met optredens van geschoolde zangers in een vorstelijke entourage. De rekeningen bieden echter te weinig houvast om in dezen een keuze te maken. In de tabellen III en IV is getracht een indruk te geven van de hoogte van de beloningen aan zangers.Ga naar eind22. De statistische waarde is gezien het geringe aantal verwerkte posten beperkt, maar de oververtegenwoordiging van de zangers in de laagste ‘loonklasse’ is toch veelzeggend. Ook de gemiddelde beloning per persoon is voor zangers lager dan voor sprekers, instrumentalisten en herauten. Wanneer we enkele gevallen apart bekijken, spreekt dit des te meer. De twaalf groot die een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anonieme zanger op 11 april 1383 van de graaf ontving, mag dan gelijk staan aan een redelijk dagloon, het bedrag steekt schril af tegen de achtenveertig groot waarmee een spreker uit Bohemen werd beloond en is in het geheel niet te vergelijken met de 250 groot die werd uitgekeerd aan een heraut van de koning van Zweden. De waardering van de zanger lag eerder op het niveau van de acrobaat (tumelaer), die zestien groot ontving.Ga naar eind23. De differentiatie in beloning zou gerelateerd kunnen worden aan verschillen in artistieke kwaliteit. Dat zou betekenen dat we in de meeste gevallen niet met hoofse liederen, maar met ongecompliceerde volkskunst te maken hebben. We krijgen echter de indruk dat de relatie tussen beloning en artisticiteit slechts een indirecte is. Uit tabel V kan namelijk worden afgelezen dat de hoogte van de beloning recht evenredig is met de status van de beschermheer. Het is mogelijk dat de voornaamste vorsten ook de beste musici in dienst hadden, maar het spreekt niet vanzelf. Tegen deze achtergrond komt de geringe financiële waardering van zangers in een bepaald licht te staan. Verreweg de meeste aan het hof optredende zangers waren namelijk rondreizende kunstenaars zonder bijzondere beschermheer. Er zijn enkele uitzonderingen, zoals de eerder genoemde Jan van Abcoude, een zanger van de hertog van Bourgondië die in 1390 en 1391 werd beloond, en Hansel, de zanger van de hertog van Gelre, die in 1414 drie nieuwe schilden ontving tho huefscheden.Ga naar eind24. In de meeste gevallen zijn de zangers echter anoniem en vermeldt de rekeningpost geen mecenas of land van herkomst.Ga naar eind25. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat rondreizende zangers - in tegenstelling tot instrumentalisten - in het culturele leven aan het Hollands-Beierse hof slechts een bescheiden rol speelden. Ze traden niet vaak op, ontvingen doorgaans een geringe beloning en konden zeer zelden aanspraak maken op duurzame vorstelijke bescherming. We mogen hieraan echter niet direct conclusies verbinden over de liedcultuur aan het hof. Naast de rondreizende zangers waren er namelijk nog andere kunstenaars die verantwoordelijk geacht zouden kunnen worden voor de uitvoering van hoofse liedkunst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
HofzangersTot nu toe is voor het traceren van de hoofse liedkunst aan het Hollands-Beierse hof slechts één spoor bewandeld, namelijk dat van de aan het hof optredende reizende zangers. Er is echter een ander spoor: dat van de hofkapel. Tot het vaste hofpersoneel moeten we tenminste sinds 1370 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkele koorknapen (coralen, coraelkins) rekenen: jongens met een goede stem, die in ruil voor onderwijs, kost en inwoning dienst deden in de hofkapel.Ga naar eind26. Zij maakten deel uit van het liturgisch koor, dat verder bestond uit enkele volwassen zanger-kapelaans. Sinds 1395 werd dit koor bijgestaan door nog eens drie professionele zangers, van wie Martinus Fabri de bekendste is, dankzij enkele bewaard gebleven composities van zijn hand.Ga naar eind27. De werken van Fabri, op wereldlijke teksten die de hoofse minne als thema hebben, vormen een aanwijzing dat de zangers zich niet beperkten tot religieuze muziek. Dit roept de vraag op of deze composities mogelijk voor de graaf - of breder: voor een hoofs publiek - zijn uitgevoerd. Na 1396 komen den sanghers verschillende keren voor in de rubriek Pipers ende herauden. Enkele van deze posten zijn gedateerd op de nieuwjaarsdag. Misschien mogen we er een wereldlijk optreden van Fabri c.s. in zien.Ga naar eind28. Dat is zeker het geval in juni 1396, toen de hertog van Gelre in Den Haag was, en des hertogen discantyeres van Hollant een fooi van twee gulden gaf.Ga naar eind29. Op 2 juni 1398 ontvingen den sangers mijns heren van Hollant vander capelle in Haarlem een bedrag van vier Dordrechtse guldens (112 groot),Ga naar eind30. maar wijst de medewerking van Roelken den organist (van Haarlem?) niet op een kerkelijke context? Al met al zijn de gegevens wel erg summier om de zangers van de kapel een belangrijke bijdrage aan het wereldlijk vermaak aan het hof toe te schrijven. In het algemeen is het moeilijk om geschoolde, sedentaire hofzangers te ‘betrappen’ op de voordracht van wereldlijke liederen. Froissart vertelt in het verslag van zijn reis naar Gaston Phoebus, dat deze vorst ‘zijn clerici graag voor zich liet optreden met een- en meerstemmige zang van liederen, rondeaux en virelais’ (faisoit devant luy voulentiers ses clers chanter et dischanter chansons, rondeaulx et virelais).Ga naar eind31. Van Albrecht van Beieren of Willem VI is iets dergelijks niet bekend. Behalve de eerder genoemde posten ken ik uit de Hollands-Beierse context slechts één aanwijzing voor een wereldlijk optreden door een geestelijke, namelijk een post in de rekening van de tresorier van Willem van Oostervant, waarin een beloning is geregistreerd aan een zekere Argentière en een compagnon qui jua dou leut avoec li et adont mess. Bauduins canta [=een metgezel die met haar op de luit speelde, waarbij heer Boudewijn zong]. Elders blijkt dat heer Boudewijn hofkapelaan en grafelijk secretaris was, een geschoolde geestelijke dus, die optrad samen met een rondreizende zangeres (?) en een luitspeler.Ga naar eind32. Beter dan over de uitvoering zijn we ingelicht over de produktie van wereldlijke muziek. Tal van chansonniers getuigen van de directe betrokkenheid van kapelzangers bij de hoofse liedkunst, namelijk als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
componisten van meerstemmige zettingen. Het is nauwelijks voor te stellen dat de hofzangers hun eigen wereldlijke composities slechts in de privé-sfeer uitvoerden. Het gaat namelijk veelal om teksten die naar hun inhoud bij uitstek geschikt zijn voor een voordracht aan het hof. Zo ligt het ook zeer voor de hand te veronderstellen dat de liederen uit de eerder genoemde Leidse fragmenten zijn uitgevoerd tijdens een hoofs samenzijn aan het (Haagse) hof. Bevatte het chansonnier, waarvan ons slechts enkele fragmenten resteren, het wereldlijk repertoire van de Haagse hofzangers? In verband met deze vraag wil ik graag wijzen op twee posten uit de tresoriersrekening van 1399-1400: Item [...] meister Martijns erfnamen betailt voir sulke boeken van discant als hi after lyet ende die profst cofte tot mijns heren capellen behoef, costen II noblen, facit XV s. Meister Martijn is zonder enige twijfel Martinus Fabri, de componist van de meerstemmige liederen in de Leidse fragmenten. Uit de geciteerde posten kan worden afgeleid dat hij in 1400 is overleden, misschien aan de pest, die in deze tijd ook in Holland weer was uitgebroken.Ga naar eind34. Bovendien blijkt uit de bovenstaande gegevens dat Fabri enkele boeken met meerstemmige muziek in particulier bezit had, dat Albrecht op de hoogte was van de inhoud daarvan en dat hij die zozeer apprecieerde dat hij de boeken wilde aanschaffen voor de zangers van zijn kapel. Het is niet uitgesloten dat Fabri, hoewel hij geen priester was zoals zijn collega-zanger Jan van RoostGa naar eind35., enkele boeken met liturgische muziek (gregoriaans) in privé-bezit had, maar hier gaat het om boeken van discant, met meerstemmige muziek dus. Aangezien meerstemmige kerkmuziek aan het einde van de veertiende eeuw in de Nederlanden nog zeer zeldzaam is, mogen we er wel van uitgaan dat we hier te maken hebben met wereldlijke chansonniers. Naar de exacte inhoud ervan kunnen we slechts gissen. Het is natuurlijk zeer verleidelijk een relatie met de Leidse fragmenten aan te nemen. De tweede van de hierboven geciteerde posten wijst naar Dordrecht, de stad waar de Leidse fragmenten geschreven zouden kunnen zijn. Jan van Heukelom, bekend als schoolmeester van Leiden en sinds 1392 (?) van Dordrecht,Ga naar eind36. had de bewuste boeken voor langere tijd van Fabri geleend, waarschijnlijk om er een afschrift van te maken. Heeft hij een selectie gemaakt en daaraan ook een driestemmige ballade van zijn stadgenoot Hugo Boye toege- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voegd? Genade vrouwe Venus tzart van Boye (L22) is zowel tekstueel als muzikaal sterk verwant aan Een cleyn parabel van Fabri (L21) en het wordt door de uitgevers Van Biezen en Gumbert omschreven als nogal ‘clumsy and irregular’, terwijl tekst en muziek slecht op elkaar aansluiten. Is het misschien een compositie van een Dordtse ‘amateur’ naar een voorbeeld van de Haagse meester? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
FunctieNog steeds hebben we geen pertinente aanwijzingen gevonden die het beeld van een ‘hoogst levendige’ liedcultuur bevestigen. Natuurlijk, er traden hoofse minnezangers op voor het grafelijk hof in Den Haag, maar in vergelijking met instrumentalisten vormden zij een verdwijnende minderheid. Op grond van de rekeningen moeten we welhaast de conclusie trekken dat er sprake was van een bloeiend muziekleven aan het hof, maar dat de liedkunst daarin een zeer geringe positie innam. Bij ongeveer tachtig procent van de betalingen aan instrumentalisten ging het om bespelers van de instruments hauts, de luidklinkende instrumenten.Ga naar eind37. Zij speelden een belangrijke rol in het hofleven en traden op tijdens allerlei plechtige en feestelijke gelegenheden, zowel binnen als in de open lucht: feestelijke maaltijden, danspartijen,Ga naar eind38. processies, entrées, toernooien etcetera. Hun optreden vormde daarbij niet slechts een onmisbare bijdrage aan de feestvreugde, het was ook een vorm van wat men wel ‘conspicuous consumption’ noemt, een vertoon van macht en rijkdom.Ga naar eind39. In dat licht moeten we ook de beloning van de musici na afloop van een optreden zien. Het uitgegeven bedrag werd bijgeschreven als een tegoed op de vorstelijke rekening van hoofsheid en eer. Soms gebeurde dat zelfs letterlijk. Froissart, die als geen ander oog had voor het vorstelijk prestige, registreerde tijdens zijn bezoek aan Orthez in 1388, dat Gaston Phoebus na afloop van het kerstfeest maar liefst vijfhonderd frank uitdeelde aan de herauten en minstrelen.Ga naar eind40. De bespelers van de zachte instrumenten - tot welke categorie we ook de menselijke stem moeten rekenenGa naar eind41. - speelden tijdens openbare gelegenheden een veel bescheidener rol. Zij hadden vooral een recreatieve functie. Philippe de Mézières maakt dit duidelijk wanneer hij de jonge Franse koning Karel VI adviseert enkele bespelers van de instruments bas in dienst te nemen pour aucune recreacion de ta personne royalle.Ga naar eind42. Het intieme karakter van deze kunst betekent dat hierbij veel minder sprake was van een sociaal-politieke meerwaarde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat verklaart mijns inziens voor een belangrijk deel de betrekkelijk marginale rol van de profane zangkunst aan het laatmiddeleeuwse hof. Toch is daar niet alles mee gezegd. De Hollandse rekeningen geven namelijk helemaal niet de indruk dat de zangers slechts optraden in de intieme kring van de vorst en zijn familie. Hoewel slechts zelden de exacte omstandigheden van het optreden worden vermeld, wijst de datering van de posten in veel gevallen toch op een feestelijke en dus publieke context. Betalingen aan zangers zijn sterk geconcentreerd op enkele hoogtijdagen. Dertien van de vijfenvijftig posten zijn gedateerd op of onmiddellijk na nieuwjaarsdag. Dat wijst er wel op dat we hierbij te maken hebben met de voordracht van een zeer specifiek genre, namelijk dat van de nieuwjaarsliederen.Ga naar eind43. In enkele gevallen wordt dit zelfs uitdrukkelijk vermeld: Item opten Jaersdach Floris Ghisebrechtsz. betaelt die mijn here gaf sinen pipers die hem dat nuwe jaer pepen VI gulden dordr. Item den sanghers die dat nuwe jaer zonghen IIII gulden. Item enen wive die alleen dat nuwe jaer sang enen halven gulden.Ga naar eind44. Een tweede opvallend goed vertegenwoordigde gelegenheid is de kersttijd. Acht posten zijn gedateerd tussen 24 en 30 december. Ook de feesten op Vastenavond en Pasen werden wel door professionele zang opgeluisterd. Het is zeer onwaarschijnlijk dat het daarbij ging om optredens voor de graaf privé. Uit het feit dat de zangers op deze hoogtijdagen vrijwel steeds samen met instrumentalisten, sprekers en herauten worden beloond, mogen we toch wel afleiden dat ze net als dezen optraden voor het totale hofgezelschap. Slechts drie posten wijzen op een vocaal optreden in beperkte kring.Ga naar eind45. Aan het bovenstaande moeten we niet te haastig conclusies verbinden. Het is denkbaar dat de zangers van de kapel op basis van hun jaarrente aan feesten meewerkten zonder dat ze daarvoor nog eens apart betaald werden. Dat vooral de nieuwjaarsdag een gelegenheid was waarop zangers werden beloond, hoeft bijvoorbeeld niet te betekenen dat zij voornamelijk op die dag voor de graaf optraden. Nieuwjaar was bij uitstek een dag waarop geschenken werden uitgedeeld. Deze dag treffen we in de rekeningen dus vaak aan, terwijl een optreden op een dag waarop een milde gift minder vanzelfsprekend was, onvermeld kan zijn gebleven. Bovendien moet er aan het hof zang hebben geklonken die per definitie niet in de rekeningen werd vermeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AmateursBehalve door rondreizende zangers en sedentaire leden van de hofkapel kan het hoofse lied namelijk ook ten gehore zijn gebracht door de adellijke dames en heren zelf. Het is een mogelijkheid waar we maar moeilijk zicht op kunnen krijgen. Waar het publiek optreedt als entertainer van zichzelf gaat dit uiteraard niet gepaard met een financiële transactie. In de rekeningen vinden we er dus geen weerslag van. Slechts bij toeval wordt een tipje van de sluier opgelicht. Bijvoorbeeld in de volgende post: Item III dag. in meye bij Wynant tammelair mijns liefs heren pipers gegeven te virdrinken upt nye liet van der meye dat mijn heere gemaict hadde II dor. gulden, faciunt V s. gr.Ga naar eind46. Schreef de oude graaf alleen de tekst, of componeerde hij tevens de muziek? We kunnen er slechts naar raden. Duidelijk is echter wel dat Albrecht als amateur de hoofse liedkunst beoefende. Van Oostrom heeft er al op gewezen dat hij daarin niet uniek was onder de middeleeuwse aristocraten.Ga naar eind47. Van Margaretha van Nassau is bekend dat ze zelf liedjes schreef en de muziekminnende koning Jan van Aragon componeerde zelfs meerstemmige chansons.Ga naar eind48. De bovenstaande post suggereert dat het meilied van Albrecht in de hofkring ten gehore is gebracht. Uit het feit dat er in de tresoriersrekening van 1399-1400 in het geheel geen professionele zangers worden beloond, mogen we afleiden dat het door amateurs is gezongen, misschien wel door Albrecht zelf. Verder leren we uit de post dat de grafelijke pipers op de een of andere manier betrokken waren bij de voordracht van het lied.Ga naar eind49. Dat gebeurde meer, zoals blijkt uit een post gedateerd 18 juni 1388, toen Albrechts pipers werden beloond omdat ze voer minen here een nuwe liet speelden.Ga naar eind50. Waarschijnlijk moeten we dit zo lezen, dat de pijpers een oorspronkelijk gezongen lied instrumentaal uitvoerden. Deze post deed me denken aan een bekende passage uit de kronieken van Froissart, waar deze beschrijft hoe de koning van Engeland in 1350 op zijn vlaggeschip in afwachting is van de Spaanse vloot. Om de tijd te doden laat hij zijn minstrelen een danse d' Alemagne spelen die recent door John Chandos was geïntroduceerd. Deze laatste krijgt vervolgens opdracht om te zingen avoech ses menestrelz.Ga naar eind51. Als bovenstaande gegevens representatief zijn voor de rol van amateurs in de laatmiddeleeuwse liedcultuur, is er aanleiding te vermoeden dat achter de summiere gegevens uit de tresoriersrekeningen van Holland een bloeiende liedcultuur schuilgaat, die echter slechts bij toeval | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan het licht komt. Wat dit betreft zouden we zang kunnen vergelijken met dans. Ook daarvan maken de rekeningen slechts zeer sporadisch melding,Ga naar eind52. terwijl het toch een algemeen verschijnsel geweest moet zijn. Het is duidelijk dat de rekeningen slechts een beperkte waarde hebben als bron voor de liedcultuur aan het Hollands-Beierse hof. Om zicht te krijgen op de rol van amateurs in het muziekleven aan het hof, zullen we onze toevlucht moeten nemen tot andere, voornamelijk literaire bronnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|