| |
| |
| |
Wachtte mij nog een taak?
Ik heb lange tijd nodig gehad om tot innerlijke rust te komen na de abdicatie. Het heeft de gehele winter van 1949 geduurd voor ik zekerheid verkreeg of er nog een roeping voor mij was weggelegd en zo ja, welke.
Opeens werd ik aangeraakt door die liefde voor de ganse mensheid, welke uit Christus zelf voortkomt. Van stonde af aan begreep ik daarin met mijn bescheiden kracht met Hem mee te moeten werken.
‘Alle mensen te brengen tot Christus’. De voorbereiding tot deze taak was reeds lang geleden begonnen. Was niet mijn bewustworden, in de jaren dertig, op geestelijk gebied wereldburgeres te zijn, reeds daarvan een begin?
‘Alle mensen brengen tot Christus’, van alle volken en
| |
| |
rassen, zoals Christus dit bedoelt en de Zijnen bevolen heeft. Niet volgens een of ander patroon door mensen bedacht, doch een zuiver uitvoeren van Zijn opdracht.
Hier gaat het om de opwekking tot levend geloof, waardoor een wezenlijke en persoonlijke binding met Christus kan ontstaan.
Hiertoe moet gepoogd worden de innerlijke verwording en de verslaafdheid aan het aardse te doorbreken, een gebondenheid die als een zware last op het leven van de mens drukt.
Er ligt een vacuüm, een God-kwijt-zijn achter de veelheid van verontrustende verschijnselen, die wij waarnemen. Dientengevolge: een handelen zonder zich te storen aan de hoge Leiding. Hetgeen een ten hemel schreiende geestelijke nood veroorzaakt.
Het is temidden van dat vacuüm, dat ik mij bewust werd, dat Christus mij tewerkstelde.
Ondanks al het bedroevende, dat wij om ons heen zien gebeuren, heeft Christus het kwaad tot in zijn diepste wortelen aangetast. Nu, en temidden van de huidige samenleving. Met Hem staat mijn arbeid midden in het werkelijke leven. Dáár wil Hij hebben dat wij Hem dienen.
Ik nam mijn bescheiden plaats in de kring van allen die dit willen in, in een tijd, waarin een sfeer van hunkering naar de vulling van bedoeld vacuüm aan het groeien was. Er is een geest van zoeken en vinden van Christus over de gehele wereld en een streven naar verbroedering en eenheid in Hem, zowel binnen de kerken
| |
| |
als daarbuiten. Deze geest openbaart zich met name bij vele jongeren. Dit streven gaat bij hen steeds hand in hand met het diepe verlangen hetgeen Christus ons predikt in toepassing te brengen en te komen tot een levend en de tijdgeest begrijpend en beheersend christendom. Hierdoor ontstaat meer openheid voor Zijn leiding en wordt men minder geremd door het intellectualisme, materialisme en fatalisme van onze tijd.
Ik richtte mij tot de mensen, zowel per radio als in korte geschriften, dit in verschillende talen. Nota's en boodschappen werden door mij opgesteld voor het gebruik door bepaalde groepen en personen.
Steeds vooropstellend de allensaambindende eenheid in Christus, had ik ontmoetingen met velerlei personen, die voor mijn arbeid belangrijk zijn en ontmoetingen die rechtstreeks van betekenis zijn voor mijn band met Christus. Onder deze contacten waren vele jongeren. Voorts had ik een zich steeds uitbreidende briefwisseling met personen in tal van landen en de verschillende werelddelen.
Allengs werd ik mij bewust van de hogere Leiding ook op dit gebied in mijn bestaan. Ik ben die gaan zien als een klein onderdeel van het grote Plan, waaraan Christus onverdroten arbeidt, dat erop gericht is een betere en gelukkiger werkelijkheid voor Zijn mensheid te bereiken, van dat Plan dat deel uitmaakt van het heelalomvattende Plan voor Zijn schepping.
Deze Leiding heeft bij mijn nieuwe taak mijn gehele persoon en daarom ook mijn daden beheerst.
| |
| |
Tenslotte ben ik enkele jaren bezig aan het schrijven van dit geschrift.
Vóór alles gaat mij de omgang in het verborgene met Christus. Deze heeft mij, zoals ik reeds mocht opmerken, in staat gesteld de taak te volbrengen, die ik bijna vijftig jaar temidden van mijn volk en staande in het volle leven heb mogen vervullen. Hoe verlossend heeft die verborgen kracht in de vele moeilijke ogenblikken van mijn leven voor mij gewerkt.
Na de lezing van dit geschrift zal het de lezer duidelijk zijn hoeveel tijd mijn geestelijke groei en ontplooiing gevergd heeft.
Het leven op Het Loo, temidden van Gods heerlijke natuur, biedt mij een enige gelegenheid al wat Hij mij nu leert rustig te verwerken en mij eigen te maken. Innerlijke groei en opbouw vragen rust en kunnen niet overhaast worden. Hoe verder men op deze weg voortschrijdt, des te meer wordt men zich bewust van de niet onder woorden te brengen verwantschap tussen Christus' wezen en het diepste en heiligste dat in ons leeft.
In een van onze mooiste opstandingsgezangen komt de regel voor: ‘Op Uw woord, o Leven van ons leven (werpen wij het doodskleed af)’. Op de hoogtepunten van mijn bestaan voelde ik in mijn latere jaren in de diepte dit Leven in mij kloppen.
Indien het mijn streven ware geweest de lezer een beeld te geven van Hem, zoals zich dit vroeger in mijn kleine menselijke kortzichtigheid gevormd had, zoude dit van
| |
| |
weinig nut voor hem wezen. Mijn poging is er naar uitgegaan, Hem weer te geven zoals Hij tot mij komt en Zich aan mij openbaart. Hij is, zoals ik reeds vroeger opmerkte, Eén en Dezelfde als God de Vader: Die, Zijn heerlijkheid omsluierend door onze gestalte aan te nemen, als Christus tot ons is ingedaald en aan het kruis en in Zijn opstanding onze schuld op Zich genomen heeft. Daarmede heeft Hij de verwantschap die ik hierboven aanduidde, doen herleven.
Zo staat Hij voor mijn geest!
Ik heb dezelfde verzekerdheid van Zijn sterven en herrijzenis op de Paasmorgen en dat Hij leeft en ons Zijn eeuwigheidsleven schenkt, als Zijn discipelen, die getuige waren van Zijn kruisdood en van Zijn opstanding. Hij zegt zelf: ‘Zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben’, en stelt daarmee het getuigenis derzulken gelijk met dat van hen die toen tegenwoordig waren.
Men hoort vaak beweren, dat de christelijke geloofswaarheid slechts één is uit de rij der godsdiensten en geestesstromingen. Het christendom is echter geen godsdienst in de gewone zin van het woord. Waar de andere godsdiensten een leer nastreven die alles beheerst, is Christus Zelf zonder meer de Weg, de Waarheid en het Leven. Hij is de vervulling van wat de andere godsdiensten nastreven. Het hoogste antwoord op het diepste vragen.
Waar de menselijke geest en waar menselijk denken niet verder kunnen, daar komt God Zelf als Christus Zijn
| |
| |
schepselen te hulp en geeft Zijn Goddelijk antwoord.
Nicea zegt: ‘God uit God, Licht uit Licht... van hetzelfde Wezen met den Vader, door Wien alle dingen gemaakt zijn’. Deze spreekt tot ons: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven, niemand komt tot de Vader dan door Mij’. Is er afdoender en positiever antwoord denkbaar op de vragen die bij velen rijzen omtrent de ‘onzienlijke dingen’, zoals Nicea zich uitdrukt? Hier is geen mogelijkheid gelaten voor vaagheid en onbestemdheid of aarzeling. Hier kan alleen sprake zijn van een in letterlijke zin begrijpen Wie de Weg, de Waarheid en het Leven is. Van het feit, dat de geheel enige weg tot de Vader loopt over Christus.
Dit is levensverwezenlijking, persoonlijk en daadwerkelijk op het hoogste plan, beginnende thans hier op aarde en zich voortzettend in het toekomende leven.
Christus heeft mij leren peilen de nood, de wanhoop en de schuld, waarin de mensheid zich gestort heeft door het niet volgen van Zijn leiding, en ook haar schuldbesef dat vaak in haar onderbewustzijn leeft. Hij heeft, zoals ik reeds zei, in mij gelegd die innerlijke bewogenheid, dat begrijpen van dat nameloos leed. Hij heeft in mij doen ontbranden die vurige begeerte dat alles te helpen verzachten, een begeerte waar mijn hart en denken vol van is.
Waar ben ik al niet in mijn lange leven getuige van geweest? Laat ik vooropstellen, dat het mij gegeven was niet blind te zijn voor de vooruitgang die ik op verschillend gebied heb kunnen waarnemen; de maatschappij kan
| |
| |
ondanks hare tekortkomingen ten dezen wijzen op voortgang en ontplooiing. De menselijke geest heeft vindingen gedaan waardoor de techniek een grote vlucht heeft kunnen nemen. Ware steeds het juiste gebruik van deze ontdekkingen gemaakt, waren ze aangewend in overeenstemming met Gods bedoeling: voor het werkelijke welzijn der mensen, dan ware er een gelukkige en voorspoedige tijd aangebroken.
Na dit vooropgesteld te hebben, moet ik de lezer verzoeken zich rekenschap te geven van het bewogen tijdperk waarover dit boek handelt. Aanvankelijk leefde ik onder de beschaving en oppervlakkige kalmte van voor de eerste wereldoorlog, met alle normen van fatsoen welke deze bood; normen, die evenwel spoedig voos, uitgehold bleken te zijn. Toen de horden van de agressor de naburige landen en hun vredige bevolking overstroomden, drongen de tijdingen van ruw geweld en verwildering tot mij door en kwam ‘la bête humaine’ te voorschijn.
De vierjarige worsteling, de schok die de gebeurtenissen de volken gaven, de geheel gewijzigde levensomstandigheden, zowel der strijdende als der onzijdig gebleven volken, beletten ten enenmale de voor-oorlogse beschaving terug te keren. Zieltogend zoals zij was, ontbrak haar de veerkracht tot een herrijzenis en de macht om een werkelijke vrede tot stand te brengen. De bodem waarop zij eenmaal was ontsprongen, bleef braak liggen, zodat een ieder erop kon zaaien wat hem goed dacht.
Waartoe dit geleid heeft, hebben wij weldra gezien en
| |
| |
ondervonden. Het kwaad kwam welig op waar de normen der voormalige beschaving waren weggevallen. Nieuwe ideologieën grepen snel om zich heen met de hun begeleidende verschijnselen van geweld en niets ontziende wreedheid. Kortom, de verdierlijkte mens kreeg zijn kansen en eiste weldra vernuft en moderne techniek voor zijn doeleinden op! Ongebreideld eigenbelang nam zijn vrije loop. Verwildering van de zeden nam hand over hand toe. Aan deze toestand raakte de grote ‘men’ helaas gewend en nog erger, hij leerde daarin te berusten. Wat praktisch gedaan had kunnen worden om het kwaad te keren of althans een halt toe te roepen, verzuimde men op het juiste ogenblik tot stand te brengen.
Op deze daarvoor zo wèl voorbereide bodem begon de tweede wereldoorlog. De onverzadigbare veroveringshonger van een Adolf Hitler werd aanvankelijk betrekkelijk gemakkelijk gestild op de argeloze volken, die zich Hitlers beleid en praktijken nog niet konden dromen, laat staan voorstellen. Hij kon een aanmerkelijke voorsprong behalen, omdat zij nog niet tegen hem waren opgewassen en toegerust. Stomme verbazing en ontsteltenis waren bij deze volken de aanvankelijke reactie.
Doch laat ik hierover kort zijn. Het gaat in mijn betoog om het kwaad in het algemeen en als zodanig en hoe dit in die vreselijke jaren om zich heen greep.
Als een brokje sneeuw boven aan een berg loslaat, groeit dit aan tot een lawine, die alles in dolle vaart meesleept tot zij met donderend geweld in het dal neerkomt. Zo is
| |
| |
het ook met het kwade, want het ene kwaad brengt onherroepelijk een erger voort en zo gaat het al maar door en al maar in sneller tempo de afgrond in.
Ziedaar het beeld van de schuld die de mens op zich geladen heeft en van de afgrond waarin hij gestort is. It het wonder dat de mens, wanneer hij dit gaat beseffen, zich afvraagt: hoe kom ik ooit hier weer onder uit? Dat hij gaat twijfelen, ja wanhopen aan zichzelf en aan alles en iedereen en, wat wellicht het ergste is, aan de toekomst van de mensheid? Dat hij het gehele bestaan als nutteloos gaat beschouwen?
In de marteling van deze zwarte nacht der ziel waant hij zich voor altijd verloren.
Christus heeft mij boven dit alles uit opgeheven en Gods Werkelijkheid laten zien. Hij heeft mij doen zien, dat de mens, ondanks dit alles blijft Gods kind, door de verlossende kracht van Christus, die iedere diepte van verlorenheid door Zijn liefde herschept in de hoogte van het kindschap van God.
Waar gij heenziet, waar gij ook heendenkt, gij zijt en ademt in een heelal, dat geregeerd wordt door de wijsheid en het geduld, welke uit die Liefde voortkomen. Alom treft gij de uitstraling van Zijn wezen. Kan het anders of een onuitsprekelijke blijdschap hierover maakt zich innerlijk van U meester, een machtig verheugen tevens over het heil van die onmetelijke schepping.
Zó is ons Christengeloof, dit is Christus' boodschap voor alle mensen! Die mogen wij uitdragen, die is het geheim
| |
| |
van onze geestkracht, die wij moeten omzetten in daden, groot en klein, iedere dag opnieuw.
Zie als Abraham op naar de hemel, naar het lichtende sterrenheir, met alle leven dat Hij daarop heeft voortgebracht. Zie met de nieuwste, krachtigste kijker zover als zijn lens reikt en besef, dat dit beeld zich buiten ons gezichtsveld ontelbare malen herhaalt, zodat wij de uitgestrektheid van Gods schepping niet eens kunnen bevroeden en bedenk, dat Hij, die U en heel Zijn mensheid aan het Kruis verlost en herschept, Degene is Wien ‘alle macht gegeven is in hemel en op aarde’.
Lezer, wat hier voorafging, komt op ieder van ons persoonlijk af en plaatst ons allen voor de vraag of wij bereid zijn het heil, dat Christus ons biedt, te aanvaarden en of wij ons willen voegen naar Gods Vaderlijke ordening.
Zijt gij bereid alle vraagstukken in de geest van Christus te helpen oplossen, geen enkel uitgezonderd? De handen ineen te slaan voor de opheffing van misstanden, van armoede, honger, ontheemding en misdaad, waar deze voorkomen? En alzo handelend onzekerheid en vertwijfeling te doen verkeren in vertrouwen, in hoop en in geloofsverzekerdheid?
Of verkiest gij eigen begeerten na te streven, in eigen kortzichtigheid paden te betreden en plannen te beramen, welke onverenigbaar zijn met Gods bestel? Deze zullen, na veel onheil voor de enkeling en de gemeenschap te hebben aangericht, uiteindelijk luchtkastelen blijken te
| |
| |
zijn. Ja, erger nog, de gevangenschap van onze tijd bij de machten der duisternis voortzetten.
Heden en toekomst zullen moeten bewijzen of die bereidheid er is.
Wij moeten niet vergeten het heden te zien als de weg naar wat eenmaal komen zal en beloofd is, namelijk dat ‘Hij alles in allen zal zijn’. Dat het uitblijven hiervan gezien moet worden in het ware Licht, dat van Zijn Liefde en van Zijn geduldig afwachten, teneinde allen tot het laatste toe een volle kans te geven uit hun duisternis te komen tot Zijn wonderbaar Licht.
Lezers, voordat ik mijn pen neerleg, wil ik U nog mededelen, dat wat ik in dit laatste hoofdstuk heb gezegd als openbaring in mijn leven is gekomen.
Thans beschouw ik mijn opdracht vervuld, namelijk U een beeld te geven hoe alles in mijn leven geleid is en betekenis heeft gehad in Christus' hoge plan. Niet dat daarmede het eindpunt bereikt zoude zijn van de Leiding die mijn leven bestiert; Die gaat ononderbroken voort, evenals mijn taak. Deze laatste gaat, als Christus mij tot Zich roept, mee in het nieuwe leven dat mij wacht.
Ik bid, dat Christus' blijdschap over Zijn hele mensheid kome en haar blijdschap in Hem vervuld worde.
Hij staat aan de deur van haar hart en klopt. Indien zij Zijn stem hoort en de deur opendoet, zal Hij tot haar ingaan.
april 1955 |
|